Bomen schieten aan me voorbij. Het bos van Berlijn is ondertussen geen onbekende meer voor mij. Mijn adem verlaat gejaagd mijn lichaam, de kou slaat in mijn gezicht. De donshaartjes op mijn armen en in mijn nek veren overeind. Een tak slaat in mijn gezicht en laat een ondiepe snee achter in mijn wang. Zand vliegt op bij elke stap die ik zet, een extra druppel zweet rolt langs mijn slaap naar beneden. Bladeren en takken kraken, een eenzame uil slaat zijn vleugels uit.
Het bos verdwijnt en beregend asfalt ontrolt zich voor me. Het regent nog steeds, maakt me druppeltje voor druppeltje kletsnat. Mijn haar kleeft in slierten aan mijn gezicht maar stoppen, doe ik niet. Nu moet ik doorzetten, laten zien dat ik wél iets kan afmaken.
Een gevoel van loomheid vormt zich in mijn onderbuik en verspreidt zich over mijn lichaam. Nee! Nu niet! Ik schud mijn hoofd en voel een nieuw gevoel bezit nemen van mijn lichaam; radeloosheid. Wat moet ik doen? Waar kan ik heen? Waar kunnen ze me niet vinden? Waar ben ik eindelijk veilig?
Een auto scheurt de stille nacht aan stukken, belicht me met zijn koplampen en verstoort het mysterieuze van de nacht. Het mysterieuze dat ook in mij terug te vinden is. Ik ben een nachtmens, ben het meest gerust in donkere omgevingen.
Dan ziet niemand dat ik huil.
De straten worden belicht door straatlantaarns. Ik denk soms voetstappen te horen, maar als ik enkele minuten stilsta om te luisteren, hoor ik niets. Een oud gebouw neemt het grootste deel van mijn zicht in.
Dat is het! Daar zoeken ze me nooit!
Ik kijk om me heen, angst loopt door naar mijn hersenen. Mijn stalen verdediging mág niet afbrokkelen. Ik ram mijn schouder tegen de deur, die niet meegeeft. Een pijnlijke kreun verlaat mijn mond, gevolgd door een stortvloed aan scheldwoorden.
Paniek.
Ik klem mijn handen om de klink en duw die naar beneden terwijl ik met mijn schouder tegen de deur blijf beuken. Niets. Geen millimeter verschoven. Ik trap nog een keer tegen de deur.
‘Komaan!’ mopper ik en laat met een zucht de deur los. Dan een andere weg zoeken. Weer kijk ik om me heen. De straat is verlaten, verlicht door 2 straatlantaarns die slechts een flets licht op de hoeken werpen. Ook in de huizen is alles donker, op een enkel slaaplichtje na.
Ik schuif langs de muur, druk mijn rug er stevig tegen en houd me klaar om weg te lopen als dat nodig is. Paniek raast nog steeds door mijn aders, vernietigt alles dat het tegenkomt. De bakstenen schuren door het stof van mijn T-shirt heen, zorgen voor enkele schrammen op mijn onderrug.
Ik voel het ijzer van een brandtrap, trek me omhoog aan de onderste spijl en klim naar boven.
Ik sta bovenop het gebouw, het is veel hoger dan ik had verwacht. Ik slik moeizaam; ik heb een onmogelijk groot probleem, hoogtevrees. Met voorzichtige pasjes schuifel ik naar de rand.
Een grote jeep rijdt juist de straat in. Mijn hart klopt hoog in mijn keel, schroeit de binnenkant open. Ze zijn hier!
Ik kijk om me heen. Het dak van het aanliggende gebouw grenst aan dit dak, het is mijn enige oplossing! Zonder er verder bij na te denken, storm ik naar de rechterkant. Twijfels borrelen in mijn maag, maar tijd om te wachten heb ik niet. Ik spring over de kloof van amper 10 centimeter.
Voetstappen op straat zorgen voor een hartverzakking.
‘Ik ben er bij.’ jammer ik tegen mezelf. Er is geen uitweg meer, behalve een lager gelegen dak. Maar die sprong overleef ik nooit. Als aan de grond genageld, sta ik daar; stokstijf, geruisloos, stil. Ik moet nu beslissen. Moet ik al die moeite voor niets geweest laten zijn of moet ik doorzetten, de kans op een verkeerde afloop riskeren gewoon om mijn lot te ontlopen?
Het wordt dat laatste! Ik ren naar de rand en zonder nog iets te overwegen, spring ik naar beneden. Even voel ik me vogelvrij, verdwijnen al mijn problemen en lijk ik voor het eerst in mijn leven een keuze te hebben. Maar dat verdwijnt al snel als ik op mijn voeten terecht kom. Gelukkig val ik vooruit, eindig ik mijn sprong in een koprol en moeten mijn enkels niet de hele druk opvangen. Al kraken mijn knieën wel even. Ik ben kapot. Uitgeput. Op het einde van mijn Latijn.
Jaren hebben ze me gebruikt, mentaal zit ik er al een tijdje onderdoor. Ik kan niet meer. En toch blijf ik lopen.
Een tweede, ijzeren brandtrap is bevestigd aan het gebouw waarop ik me bevind. Ik twijfel niet meer, al mijn ideeën tot nu toe bleken goed uit te pakken. Zo verlies ik alleen maar meer tijd. Het schamele ijzer houdt me nog net, maar kan het elk moment begeven.
Mijn hart maakt een sprongetje als ik op de begane grond sta. En nu weg hier!
Ik loop door het kleine steegje en kom achter de gebouwen. Een arme buurt, vol mensen van mijn soort. Meisjes die hun lichaam moeten verkopen. Maar ik verander mijn leven! Dit kan ik niet meer aan! Het sloopt me elke avond meer en meer, het laatste greintje eer en zelfrespect dát ik nog heb, verdedig ik nu. Al is weglopen niet zo eervol als ik had verwacht. Ik moet gewoon weg!
Ik klem mijn handen om de stalen buis en trek me op, plaats mijn voeten tegen het hek en duw me erover. Met een plofje beland ik op de grond. Ik duw me af tegen het hek en veer als het ware uit mijn startblokken.
De regen loopt langs mijn benen mijn schoenen in en maakt mijn voeten zompig. All-stars zijn dan ook niet waterdicht. Mijn kleren zijn doorweekt en kleven tegen mijn lichaam als groupies op Bill Kaulitz. Mijn wangen worden gevoellozer per stap, mijn keel geraakt uitgedroogd. Ironisch, niet? De regen valt met bakken uit de hemel en ik ben uitgedroogd.
Lang kan ik niet nadenken, mijn achtervolgers zijn er nog steeds. En hier ken ik het niet meer. Met kleine maar snelle pasjes ren ik door de steegjes. Het is donker, geen enkel licht verlicht de donkere nacht. Niet alleen oppervlakkige kou raakt me, diep vanbinnen is alles koud. IJskoud.
Een rilling gaat over mijn rug. Langzaamaan gaat mijn ademhaling sneller, de zuurstof gaat te snel op, mijn longen staan op het punt te begeven. Ik moet iets vinden, ik moet hier weg. Weg uit de steegjes, weg uit Berlijn en misschien zelfs weg uit Duitsland. Ze mogen me niet vinden!
Ik laat de steegjes achter me. Een drukke weg; auto’s, lantaarnpalen met felgeel licht, noodtelefoons, tankstations en weghotels. De struiken naast de rails hebben al veel te verduren gehad maar staan nog steeds fier overeind. Net als ik. Ik heb alles meegemaakt, en ik ben er nog, fier op mezelf dat ik nog recht kan staan, dat ik nog vecht voor wat ik waard ben, als ik nog iets waard ben...
Uitgeput, op het einde van mijn krachten loop ik door. De struiken komen dichter op elkaar te staan, enkele bomen torenen er bovenuit. Ik duik weg achter een boom, om er een stap later weer achter vandaan te komen. Mensen kijken me aan, vanachter het raampje, zijn me na 3 seconden al weer vergeten. Zij snappen niet hoe het is om mij te zijn, of gewoon al om iemand als mij te zijn. Een enkeling stopt, maar dan loop ik zelf door.
Niet iedereen is te vertrouwen. Tom heeft zijn mannetjes overal. Tom Kaulitz. Ik haat hem! De oorzaak van al mijn problemen, de oorzaak van alles wat er slecht is in mijn leven, de oorzaak van het vluchten en het rennen, hetgeen ik nu doe. Tom is de persoon waar ik met heel mijn hart van hield, maar nu wens ik hem het allerergste toe. Hij gaat eraan, op het moment dat ik niet meer in zijn macht ben, is hij alles kwijt. Ik ben niet zomaar een pion, ik ben de koning. En nu moet ik hem schaakmat zetten!
Een schelle toeter, een fel licht, een gierend stel banden, een knal. Een auto ramt zich door de rails, dondert door de struiken en komt recht op me af. Mijn benen worden onder mijn lichaam vandaan gemaaid, ik klap met mijn hoofd tegen een harde voorruit. Mijn benen tintelen, mijn armen net zo goed, mijn hoofd tolt en mijn ogen draaien in hun kassen. Een warm goedje loopt langs mijn slaap naar beneden. Is dit dan het einde? Moet ik zoveel moeite doen om simpelweg omvergereden te worden?
Een stel warme armen om mijn middel. Ze zijn niet van Tom, Tom voelt kil en koud aan, en deze armen niet. Ik hoest, hetzelfde warme goedje als bij mijn slaap drupt langs mijn kin naar beneden. Bloed.
‘Gaat het?’ Een stem, vaag herken ik hem, vaag doet het een belletje rinkelen. Ik knik, maar krijg daar meteen spijt van. Hoofdpijn.
Tom!
Ik moet hier weg! Zo snel als mogelijk is, weg!
‘Laat me los!’ fluister ik, niet in staat harder te roepen.
‘Maar...’ Ik wurm me uit de armen en draai me om. Bill! Mijn hart mist enkele slagen, valt futloos op de bodem van mijn ziel. Hij! Snel zet ik het weer op een lopen. Ik zwalk over de grond, niet meer in staat in een rechte lijn te lopen. Wat kan ik doen? Alles heb ik geprobeerd. Ik heb geen keuze.
Een keuze?
Een keuze.
Mijn leven stelt niets meer voor, maar er is wel een keuze. Een keuze om mijn leven verder te zetten... Of juist niet. Ik moet een hoog gebouw of een treinstation!
Weer schiet alles in een stroomversnelling. Een modern gebouw, ontelbaar veel verdiepingen, ontzettend veel ramen, en een brandtrap aan de zijkant. Dit is wat ik zocht, dit is waar het eindigt! Mijn keuze!
Zonder te twijfelen ren ik de trap op. Na 2 verdiepingen zak ik door mijn benen. Dit is zwaar! Bloed verspreidt zich sneller, een kloppende pijn vormt zich in mijn hoofd. Mijn gezicht is bedekt met een mengeling van regen, tranen, zweet en bloed. Mijn kleren bezitten grote, rode plekken en zijn helemaal doorweekt. Ik ben mijn linkerschoen kwijt, mijn rechterschoen ziet er niet meer zo fraai uit. Ik trek mijn andere schoen ook uit, gooi die ver weg. Mijn handen tasten naar iets waaraan ik me omhoog kan trekken en vinden de trapleuning. Kermend van de pijn kom ik overeind, voel het koude metaal de zool van mijn voeten strelen.
Een verdieping hoger gun ik mezelf een korte pauze om naar beneden te kijken. Weg hoogtevrees. Het is mijn einde, en ik wil sterk zijn. Laten zien dat ik hoger sta dan mijn eigen angsten. De grote, zwarte jeep van Tom racet door de straat, komt tot stilstand voor het gebouw. Nog langer wachten kan nu niet!
Ik geef mezelf weer een duwtje, ren de laatste trappen op. Ik voel me ijl, de lucht is ijzig koud en snijdt langs mijn huid. De rand is op een meter afstand, de lichtjes van de lantaarnpalen trekken me. Dit is het, mijn einde, mijn keuze.
‘Ik kan wél iets afmaken, Tom.’ sis ik in de lucht, hopend dat de wind het naar hem toe blaast. ‘Ik kan wél iets afmaken.’
Ik sta op de rand, mijn tenen krullen zich eromheen. De ijzige wind raast nog steeds langs me heen, maar die voel ik niet meer. Ik ben gevoelloos voor alles om me heen, ik voel nog één ding. Een warm gevoel vormt zich in mijn onderbuik, spreidt zich uit in mijn lichaam en verwarmt zelfs de uiterste toppen van mijn tenen. Regen daalt nog steeds op me neer, maar ik ben al kletsnat, het maakt dus niets meer uit.
Dit is mijn einde, zoals ik het wil en niet zoals anderen het willen. Tom komt te laat, ik zal hem voorzijn, ik zal al vogelvrij zijn. Hij zal treuren, wensen dat hij het nooit zover had laten komen, maar hij zal te laat zijn. In de verte lijkt de zon op te komen, de nacht is bijna gedaan.
Net als ik.
Als de nacht weg is, ben ik ook weg. Samen met de nacht verdwijnen lijkt me een mooi einde. Een laatste, bewuste hap naar adem. Mijn ogen glijden langs de horizon, de skyline en rusten uiteindelijk op de grond. Daar ga ik dan!
Twee armen rond mijn middel, alweer. Ze trekken me naar achteren, tegen het gespierde lichaam van iemand die ik maar al te goed ken.
‘Zie je wel dat je niets kan afmaken.’ sist Tom in mijn oor, drukt een kus in mijn hals en sleurt me mee. Zijn dreads kietelen mijn wangen, maar lachen kan ik al jaren niet meer, en zal ik in jaren niet meer kunnen. Een traan rolt over mijn wang, mijn armen zakken naar beneden, ik buig mijn hoofd voorover. Een tweede traan, een derde. Onophoudelijk begin ik te huilen. Stilletjes, ik gun Tom de overwinning niet.
Alles komt in een klap op me af; de pijn, de teleurstelling, de mislukking van weer een kans, het missen van mijn keuze en mijn einde. De zon straalt vrolijk, doet de laatste restjes nacht verdwijnen.
De nacht is vertrokken zonder mij.
Nacht [TH/Oneshot]
Mysterieuze voetstappen, bloedstollende achtervolgingen of CSI politielintjes. Hier kun je al je fan ficties kwijt die spannend en mysterieus zijn.
- Floodlight
- Puntenslijper
- Berichten: 23
- Lid geworden op: 30 dec 2009 18:43
- Locatie: De Dekkers Mansion te Essen
Terug naar “Het Cullen' Steegje”
Ga naar
- Online Verhalen
- ↳ Nieuws & Mededelingen
- ↳ OV Triathlon
- ↳ Archief
- ↳ Editie 1
- ↳ Opdracht 1
- ↳ Opdracht 2
- ↳ Opdracht 2B
- ↳ Opdracht 2C
- ↳ Opdracht 3
- ↳ Opdracht 1
- ↳ Opdracht 2
- ↳ Opdracht 3
- Originele Werken
- ↳ Het Avonturen Pad
- ↳ Avonturen One-Shots
- ↳ De Boekenplank
- ↳ Het Romantische Prieel
- ↳ Romantische One Shots
- ↳ De Boekenplank
- ↳ Het Dramatheater
- ↳ Dramatische One Shots
- ↳ De Boekenplank
- ↳ De Comedy Club
- ↳ Het Verlaten Kerkhof
- ↳ Horror en Griezel One-Shots
- ↳ De Boekenplank
- ↳ Het Duistere Complot
- ↳ Mysterieuze One-Shots
- ↳ De Boekenplank
- ↳ Het Oorlogspad
- ↳ Oorlogs one-shots
- ↳ De Boekenplank
- ↳ Alledaags
- ↳ De Grote Zolder
- ↳ Nergens Anders Passende One Shots
- ↳ De Boekenplank
- ↳ De Poort naar een Andere Wereld
- ↳ Fantasierijke One Shots
- ↳ De Boekenplank
- ↳ De Gedichtenbundel
- Role Play Verhalen
- ↳ Karakters
- ↳ Chatboxen
- ↳ Roleplay Verhalen
- ↳ Om de Beurt om Tafel
- Het Fan fictie Portaal
- ↳ De Titanic's Dek
- ↳ Saphira's Bos
- ↳ Het Cullen' Steegje
- ↳ De WegisWeg
- Wedstrijden & Uitdagingen
- ↳ Wedstrijden
- ↳ Winnaars!
- ↳ Archief
- ↳ The One Shot Club
- ↳ OV's got talent!
- ↳ Online Verhalen Awards
- ↳ Archief 2013
- ↳ Archief 2012
- ↳ Archief 2011
- Algemene Boards
- ↳ Het Schrijvers Café
- ↳ Discussie topic
- ↳ Het Tipp-Ex team
- ↳ Schrijflessen
- Archief
- ↳ Onafgemaakte verhalen archief
- ↳ Het Avonturen Pad
- ↳ Het Romantische Prieel
- ↳ Het Dramatheater
- ↳ De Comedy Club
- ↳ Het Verlaten Kerkhof
- ↳ De Poort Naar De Andere Wereld
- ↳ De Grote Zolder
- ↳ Het Duistere Complot
- ↳ Het Oorlogspad
- ↳ Onafgemaakte Fanfictie
- ↳ Groepsverhalen
- ↳ WAUW-verhalen