geschreven door roland!!
Hoofdstuk 1
10 Mar, 20:30 Toen hij die avond aan de afwas begon, wees niets er op dat dit simpele huishoudelijke karwei het laatste was dat hij ooit in zijn leven nog zou doen. Tussen het vullen van de wasbak met water en de eerste borden, kopjes en aangekoekt bestek, en zijn gruwelijke dood zat uiteindelijk nog geen half uur. Het kan verkeren, nietwaar? Het doseren van het water, koud aangemengd met een beetje warm, tot er een functionele doch werkbare watertemperatuur was ontstaan. Enkele scheuten wasmiddel aan het water toegevoegd; De laatste handelingen van een gezonde vent in de bloei van zijn leven. In de verste verte niet het idee dat het koffiezetapparaat op het werkblad elders in de keuken, uiteindelijk voor niets stond te pruttelen. Tegen de tijd dat hij gevonden werd was de glazen pot aangekoekt door een inktzwarte drab en rook de ruimte zwaar naar oude koffie. Toch was dat niet eens de stank die op dat moment zou overheersen.
Vanuit de huiskamer klonk Johnny Cash en de nummers die hij wat beter kende probeerde hij, zo goed en zo kwaad als het ging, mee te zingen. Het was al met al een moeizame dag geweest, maar eenmaal thuis leek het leven er goddank toch wel weer anders uit te zien. Afwassen was dan misschien niet helemaal zijn ding, maar toch had het ook wel iets rustgevends. Het gaf hem de tijd zijn dag te overzien en plannen te maken voor de rest van de avond. Eerst een bak koffie tijdens het doornemen van de krant en daarna misschien een uurtje achter de pc. Niet al te laat naar bed want morgen was het weer vroeg dag. Vrijdag alweer, verreweg de prettigste werkdag van de week. En daarna weekend. Hij had er zin in en alleen al die gedachten maakten hem blij en deden hem iets luider meezingen met Cash.
Na het wassen kwam het drogen. Soms liet hij het staan. Uiteindelijk droogde het toch vanzelf wel op en er was nu eenmaal geen mens die aan zijn kop liep te zeuren over doffe glazen of strepen op glaswerk of bestek. Toch besloot hij na een korte aarzeling zijn aan zichzelf opgelegde taak, deze qua grootte middelmatige afwas, in zijn geheel af te ronden. Hij droogde zijn handen af aan de theedoek, liep even naar de kamer om het volume wat op te schroeven en stak een Lucky Strike op. Met nog twintig minuten te leven zou niemand het hem hebben verweten. Toch vond hij het zelf een slechte gewoonte en overwoog serieus te gaan stoppen. Alweer. Want inderdaad; aan pogingen geen gebrek, maar het was altijd minder eenvoudig gebleken als gedacht. Als hij nu zou stoppen zou het voor altijd zijn. En ook dat klopte. Op een gruwelijke manier.
de keukenla...
Hoofdstuk 2
Hij begon met de kunststof borden. Borden waren wel te doen en leken zich eenvoudiger te laten drogen dan de bekers, de glazen en natuurlijk de pannen. Mooi vlak, zonder dat je ergens je te grote handen met een te dikke theedoek in hoefde te duwen, om bijvoorbeeld de bodem van het af te drogen goed te bereiken. Wijnglazen leken altijd ieder moment uit elkaar te kunnen spatten. Het dunne glas zou zich pijnlijk een weg banen door de theedoek en binnen enkele seconden zou een golf van bloed de vaatdoek donkerrood kleuren. Er zouden hoorbaar druppels vallen op het laminaat van de keukenvloer. Rode sterren van ongelijke grootte en vorm, voegden zich daarna samen tot één groot geheel tot er tenslotte een plas zou ontstaan. Hij dronk zijn wijn alleen uit dergelijke glazen als er visite was en het niet passend leek, kunststof Ikea bekers vol te schenken.
Maar het ergste om af te drogen was het bestek. Of het nou kwam door de grote verscheidenheid aan metalen en kunststof vorken, messen en lepels die daarna ook nog eens een bepaalde plek in de la moesten krijgen; Hij wist het niet. Maar hij zag er zeker de lol niet van in. Soms stopte hij het drogen als alleen bestek was overgebleven. Als de pannen, soepkommen, bekers en zelfs de wijnglazen hun plek in de kasten al wel hadden gevonden. Dan lag er op het aanrecht, rechts naast de spoelbak, een tot op de laatste vezel doorweekte oude vaatdoek gevuld met allerlei nat bestek. Dat kon blijven liggen tot het nodig was, dat scheelde dan ook nog eens regelmatig een gang naar de keukenla, of het bleef liggen tot zelfs de doek weer in zijn geheel was opgedroogd. Pas dan ruimde hij het op. Keurig gesorteerd op gebruikersdoel en niet op kleur of vorm; Dergelijk uitbundige, dus met voldoende vakken uitgevoerde besteklades, bestonden nu eenmaal niet.
Vanavond echter zou hij de boel afronden tot de allerlaatste vork, het kleinste theelepeltje en zelfs de onderliggende doek zou zijn vaste plek krijgen; Opgevouwen over de riante uitloop van de keukenkraan, om zich daar op zijn gemak van al het water te kunnen herstellen. Toen hij in zichzelf grapte over het aanvangen van ?deze martelgang? wist hij niet hoe dicht hij bij de waarheid had gezeten. Eerst drukte hij nog even het knopje van het koffiezetapparaat aan. Beiden zouden, zo schatte hij tenminste in, ongeveer gelijkertijd hun taak erop hebben zitten. Hij pakte de eerste vork en zong mee met Johnny Cash, die op dat moment muzikaal verhaalde over San Quentin. ?I've seen 'em come and go and I've seen them die, and long ago I stopped askin' why.? Cash wellicht wel, maar de jongens van de technische recherche dachten daar later heel anders over.
Hij begon met de kunststof borden. Borden waren wel te doen en leken zich eenvoudiger te laten drogen dan de bekers, de glazen en natuurlijk de pannen. Mooi vlak, zonder dat je ergens je te grote handen met een te dikke theedoek in hoefde te duwen, om bijvoorbeeld de bodem van het af te drogen goed te bereiken. Wijnglazen leken altijd ieder moment uit elkaar te kunnen spatten. Het dunne glas zou zich pijnlijk een weg banen door de theedoek en binnen enkele seconden zou een golf van bloed de vaatdoek donkerrood kleuren. Er zouden hoorbaar druppels vallen op het laminaat van de keukenvloer. Rode sterren van ongelijke grootte en vorm, voegden zich daarna samen tot één groot geheel tot er tenslotte een plas zou ontstaan. Hij dronk zijn wijn alleen uit dergelijke glazen als er visite was en het niet passend leek, kunststof Ikea bekers vol te schenken.
Maar het ergste om af te drogen was het bestek. Of het nou kwam door de grote verscheidenheid aan metalen en kunststof vorken, messen en lepels die daarna ook nog eens een bepaalde plek in de la moesten krijgen; Hij wist het niet. Maar hij zag er zeker de lol niet van in. Soms stopte hij het drogen als alleen bestek was overgebleven. Als de pannen, soepkommen, bekers en zelfs de wijnglazen hun plek in de kasten al wel hadden gevonden. Dan lag er op het aanrecht, rechts naast de spoelbak, een tot op de laatste vezel doorweekte oude vaatdoek gevuld met allerlei nat bestek. Dat kon blijven liggen tot het nodig was, dat scheelde dan ook nog eens regelmatig een gang naar de keukenla, of het bleef liggen tot zelfs de doek weer in zijn geheel was opgedroogd. Pas dan ruimde hij het op. Keurig gesorteerd op gebruikersdoel en niet op kleur of vorm; Dergelijk uitbundige, dus met voldoende vakken uitgevoerde besteklades, bestonden nu eenmaal niet.
Vanavond echter zou hij de boel afronden tot de allerlaatste vork, het kleinste theelepeltje en zelfs de onderliggende doek zou zijn vaste plek krijgen; Opgevouwen over de riante uitloop van de keukenkraan, om zich daar op zijn gemak van al het water te kunnen herstellen. Toen hij in zichzelf grapte over het aanvangen van ?deze martelgang? wist hij niet hoe dicht hij bij de waarheid had gezeten. Eerst drukte hij nog even het knopje van het koffiezetapparaat aan. Beiden zouden, zo schatte hij tenminste in, ongeveer gelijkertijd hun taak erop hebben zitten. Hij pakte de eerste vork en zong mee met Johnny Cash, die op dat moment muzikaal verhaalde over San Quentin. ?I've seen 'em come and go and I've seen them die, and long ago I stopped askin' why.? Cash wellicht wel, maar de jongens van de technische recherche dachten daar later heel anders over.
Hoofdstuk 3..
Hij probeerde altijd meerdere items tegelijk af te drogen, maar kwam nooit verder dan drie. Daar boven raakte hij verstrikt in de theedoek of er viel altijd wel iets op de grond. Als hij zeker wist dat de boel droog genoeg was om op te bergen, liep hij naar de andere kant van het keukenblok en legde ze in de daarvoor bestemde vakjes. Vorken keurig bij de vorken, de lepels bij de lepels en met het assortiment aan messen van hetzelfde laken een pak. Ondefinieerbaar goed verdween in de kleinere vakjes, maar dit kon wel eens wisselen. Zo nu en dan had hij een bui dat een aardappelschilmesje best bij de messen kon, en theelepels bij hun grotere vakbroeders. Maar veel vaker koos hij voor de optie van de ook aanwezige kleinere vakjes. Verder was rechts in de besteklade nog ruimte voor hele lange items, zo lang als de la diep was, maar die bleek in de praktijk nergens voor geschikt. Ook eigenlijk niet voor de schaar die daar desondanks wel huisde, maar in de breedte niet lekker paste. Samen met de bewaarde kunststof clipjes van de broodverpakkingen of sleutels die nergens bij leken te horen.
Toen hij na het drogen van de eerste drie zaken de la opende, werd hij bijna direct overvallen door een ondragelijke stank. Een geur die deed denken aan koude natte aarde, maar die zo indringend was, dat het bijna pijn deed aan de binnenkant van zijn neus. Een scherpe kille lucht. Hij kokhalsde even en draaide in een reactie zijn hoofd weg van waar de stank vandaan leek te komen. Toch legde hij nog geen moment de link tussen de geopende la en de gore lucht. Van schrik waren de twee lepels en de kunststof vork hem uit zijn handen geglipt. Met iets meer kracht dan daarnet probeerde zijn maaginhoud zich via zijn keel een weg naar buiten te banen. Hij drukte de vochtige vaatdoek tegen zijn neus en mond om erger te voorkomen. Het hielp en zonder er over na te denken duwde hij met zijn vrije hand de la weer dicht. Hij merkte het eerst zelf niet, maar al snel daarna klaarde de lucht enigszins. Toen hij op een gegeven moment de doek iets loshaalde van zijn gezicht, besefte ook hij dat er weer vrijuit viel te ademen. Verbaasd keek hij even de keuken rond, maar eigenlijk zonder echt te weten waar hij naar keek.
Ineens was hij bang. Een vreselijke angst die grensde aan pure paniek. Weer draaide zijn maag om en het zweet brak hem uit. Hij moest zich aan het keukenblad vastpakken om niet te vallen. Zo bleef hij even staan, onderwijl starend naar niets. Met grote lege ogen. Als verdoofd raapte hij even later het bestek van de grond op, verstopte het even achteloos in de vaatdoek om het misschien te ontdoen van eventuele vuiligheid afkomstig van de keukenvloer. Het waren handelingen die hij onbewust deed. Die hij niet zou hebben kunnen navertellen als hij die kans ooit gekregen zou hebben. Toen zijn onderbewustzijn dacht dat de twee lepels en de vork weer fris voor de dag konden komen, liet hij ze weer uit de doek ontsnappen en legde ze op het beukenkleurige blad. Even leunde hij met de knokkels van zijn gebalde vuisten op het afgeronde hout. Zijn geest leek weer terug te keren naar het heden. Zijn angst wat af te nemen. Het onheilspellende gevoel maakte plaats voor een nonchalant ?wat maak ik mij druk gevoel?. Zijn lippen, tot voor kort niet meer dan een streep op zijn gezicht, ontspanden zich en lieten zowaar een kleine glimlach zien. Voor de allerlaatste keer.
Hij probeerde altijd meerdere items tegelijk af te drogen, maar kwam nooit verder dan drie. Daar boven raakte hij verstrikt in de theedoek of er viel altijd wel iets op de grond. Als hij zeker wist dat de boel droog genoeg was om op te bergen, liep hij naar de andere kant van het keukenblok en legde ze in de daarvoor bestemde vakjes. Vorken keurig bij de vorken, de lepels bij de lepels en met het assortiment aan messen van hetzelfde laken een pak. Ondefinieerbaar goed verdween in de kleinere vakjes, maar dit kon wel eens wisselen. Zo nu en dan had hij een bui dat een aardappelschilmesje best bij de messen kon, en theelepels bij hun grotere vakbroeders. Maar veel vaker koos hij voor de optie van de ook aanwezige kleinere vakjes. Verder was rechts in de besteklade nog ruimte voor hele lange items, zo lang als de la diep was, maar die bleek in de praktijk nergens voor geschikt. Ook eigenlijk niet voor de schaar die daar desondanks wel huisde, maar in de breedte niet lekker paste. Samen met de bewaarde kunststof clipjes van de broodverpakkingen of sleutels die nergens bij leken te horen.
Toen hij na het drogen van de eerste drie zaken de la opende, werd hij bijna direct overvallen door een ondragelijke stank. Een geur die deed denken aan koude natte aarde, maar die zo indringend was, dat het bijna pijn deed aan de binnenkant van zijn neus. Een scherpe kille lucht. Hij kokhalsde even en draaide in een reactie zijn hoofd weg van waar de stank vandaan leek te komen. Toch legde hij nog geen moment de link tussen de geopende la en de gore lucht. Van schrik waren de twee lepels en de kunststof vork hem uit zijn handen geglipt. Met iets meer kracht dan daarnet probeerde zijn maaginhoud zich via zijn keel een weg naar buiten te banen. Hij drukte de vochtige vaatdoek tegen zijn neus en mond om erger te voorkomen. Het hielp en zonder er over na te denken duwde hij met zijn vrije hand de la weer dicht. Hij merkte het eerst zelf niet, maar al snel daarna klaarde de lucht enigszins. Toen hij op een gegeven moment de doek iets loshaalde van zijn gezicht, besefte ook hij dat er weer vrijuit viel te ademen. Verbaasd keek hij even de keuken rond, maar eigenlijk zonder echt te weten waar hij naar keek.
Ineens was hij bang. Een vreselijke angst die grensde aan pure paniek. Weer draaide zijn maag om en het zweet brak hem uit. Hij moest zich aan het keukenblad vastpakken om niet te vallen. Zo bleef hij even staan, onderwijl starend naar niets. Met grote lege ogen. Als verdoofd raapte hij even later het bestek van de grond op, verstopte het even achteloos in de vaatdoek om het misschien te ontdoen van eventuele vuiligheid afkomstig van de keukenvloer. Het waren handelingen die hij onbewust deed. Die hij niet zou hebben kunnen navertellen als hij die kans ooit gekregen zou hebben. Toen zijn onderbewustzijn dacht dat de twee lepels en de vork weer fris voor de dag konden komen, liet hij ze weer uit de doek ontsnappen en legde ze op het beukenkleurige blad. Even leunde hij met de knokkels van zijn gebalde vuisten op het afgeronde hout. Zijn geest leek weer terug te keren naar het heden. Zijn angst wat af te nemen. Het onheilspellende gevoel maakte plaats voor een nonchalant ?wat maak ik mij druk gevoel?. Zijn lippen, tot voor kort niet meer dan een streep op zijn gezicht, ontspanden zich en lieten zowaar een kleine glimlach zien. Voor de allerlaatste keer.
Hoofdstuk 4..
'Godver, ben ik gek aan het worden of zo?' Vroeg hij zich zachtjes af. Weer keek hij om zich heen, niet wetende wat hij eigenlijk dacht te willen zien. Daarna viel zijn blik op het bestek wat hij op had willen ruimen en nu voor hem, op het blad lag. Twee lepels en een kunststof vork. Hij boog zich naar voren, met zijn ellebogen links en rechts steunend naast wat op dit moment het belangrijkste van de wereld leek en bekeek van heel dichtbij de punten van de vork. Alsof hij een insectensoort bestudeerde die hij zojuist persoonlijk had ontdekt. Drie enorme, licht gekromde dodelijke angels priemden zijn kant op. Het was omdat de vork dood was anders had hij ieder moment op drie plaatsen tegelijk gestoken kunnen worden. Het gif van dit kleine, doch levengevaarlijke nieuwe wezen zou binnen enkele minuten door zijn hele lichaam worden verspreid en een pijnlijk sterven veroorzaken. Maar de vork bewoog niet.
Hij rechtte zijn rug weer, verklaarde zichzelf inderdaad officieel gek, maar merkte toch ook, geleidelijk aan, geheel tot zichzelf te komen. Hoewel dat onheilspellende gevoel in zijn hoofd bleef hangen, zoals een klein stukje plakband soms aan je vinger vast kan blijven plakken. Je pakt het, veegt het weg, slaat met je hand in het luchtledige, maar zonder resultaat. Het kleverige kleinood lijkt zich telkens toch weer, op een andere plek aan je handen te bevinden. Tot het uiteindelijk, zomaar ineens, toch weg is. En dat hoopte hij ook te bereiken met dit gevoel. Hij schudde met zijn hoofd, probeerde aan leuke dingen te denken, snoof de geur van verse koffie op en probeerde de tekst van de muziek tot zich door te laten dringen, zodat er geen ruimte zou zijn voor andere gedachten. Maar het bleek een zeer hardnekkig stukje plakband. Angst met een superieure kleefkracht geplakt op de geest van zijn denken. Angst als gif ingespoten door maar liefst drie angels tegelijk, van een nog niet eerder ontdekt insect.
Waar was die stank vandaan gekomen? Waarom leek het of hij heel even was weggeweest? Of hij tijd leek te missen? Ja, zo voelde het; Of er tijd weg was. Alsof hij wakker was geworden na, op zijn minst een wat onrustige nacht. Of hij zwaar beneveld ergens in slaap was gevallen en nu moest zien te raden waar hij wakker probeerde te worden. ?Proberen? Want het lukte hem maar niet de zaken helder op een rijtje te krijgen. De blijdschap en opgewektheid die hij enkele minuten geleden voelde, toen hij nog met Cash stond mee te brullen, leken vreselijk ver weg. Zo ontzettend lang geleden. Die stank. Die geur die bijna deed geloven levend te zijn begraven. Stinkende modder. Rottend vlees. Flarden film -vage beelden- van krioelende insecten en wormen, die zich een weg lijken te banen door de taaie huid van een dood lichaam. Had hij zijn eigen lijk gezien? Was het zijn huid geweest? Werd hij echt gek? In een poging zich te vermannen, om over te gaan tot de orde van de dag, griste hij het bestek van het blad en trok de keukenla open.
'Godver, ben ik gek aan het worden of zo?' Vroeg hij zich zachtjes af. Weer keek hij om zich heen, niet wetende wat hij eigenlijk dacht te willen zien. Daarna viel zijn blik op het bestek wat hij op had willen ruimen en nu voor hem, op het blad lag. Twee lepels en een kunststof vork. Hij boog zich naar voren, met zijn ellebogen links en rechts steunend naast wat op dit moment het belangrijkste van de wereld leek en bekeek van heel dichtbij de punten van de vork. Alsof hij een insectensoort bestudeerde die hij zojuist persoonlijk had ontdekt. Drie enorme, licht gekromde dodelijke angels priemden zijn kant op. Het was omdat de vork dood was anders had hij ieder moment op drie plaatsen tegelijk gestoken kunnen worden. Het gif van dit kleine, doch levengevaarlijke nieuwe wezen zou binnen enkele minuten door zijn hele lichaam worden verspreid en een pijnlijk sterven veroorzaken. Maar de vork bewoog niet.
Hij rechtte zijn rug weer, verklaarde zichzelf inderdaad officieel gek, maar merkte toch ook, geleidelijk aan, geheel tot zichzelf te komen. Hoewel dat onheilspellende gevoel in zijn hoofd bleef hangen, zoals een klein stukje plakband soms aan je vinger vast kan blijven plakken. Je pakt het, veegt het weg, slaat met je hand in het luchtledige, maar zonder resultaat. Het kleverige kleinood lijkt zich telkens toch weer, op een andere plek aan je handen te bevinden. Tot het uiteindelijk, zomaar ineens, toch weg is. En dat hoopte hij ook te bereiken met dit gevoel. Hij schudde met zijn hoofd, probeerde aan leuke dingen te denken, snoof de geur van verse koffie op en probeerde de tekst van de muziek tot zich door te laten dringen, zodat er geen ruimte zou zijn voor andere gedachten. Maar het bleek een zeer hardnekkig stukje plakband. Angst met een superieure kleefkracht geplakt op de geest van zijn denken. Angst als gif ingespoten door maar liefst drie angels tegelijk, van een nog niet eerder ontdekt insect.
Waar was die stank vandaan gekomen? Waarom leek het of hij heel even was weggeweest? Of hij tijd leek te missen? Ja, zo voelde het; Of er tijd weg was. Alsof hij wakker was geworden na, op zijn minst een wat onrustige nacht. Of hij zwaar beneveld ergens in slaap was gevallen en nu moest zien te raden waar hij wakker probeerde te worden. ?Proberen? Want het lukte hem maar niet de zaken helder op een rijtje te krijgen. De blijdschap en opgewektheid die hij enkele minuten geleden voelde, toen hij nog met Cash stond mee te brullen, leken vreselijk ver weg. Zo ontzettend lang geleden. Die stank. Die geur die bijna deed geloven levend te zijn begraven. Stinkende modder. Rottend vlees. Flarden film -vage beelden- van krioelende insecten en wormen, die zich een weg lijken te banen door de taaie huid van een dood lichaam. Had hij zijn eigen lijk gezien? Was het zijn huid geweest? Werd hij echt gek? In een poging zich te vermannen, om over te gaan tot de orde van de dag, griste hij het bestek van het blad en trok de keukenla open.
Hoofdstuk 5..
Vrijwel direct was daar weer die gruwelijke geur. Hij wankelde naar achter, niet bij machte de la nog te sluiten. Hij hoorde gekrijs. Krassende stemmen die in doodsangst om zijn hulp leken te roepen, afgewisseld door een hatelijk lachen met een volume dat hem zijn handen op zijn oren deed drukken. Het bood echter geen enkele bescherming. Het lachen drong, als water door zijn vingers heen, het binnenste van zijn hoofd binnen. Tussendoor -of was het op de achtergrond? - hoorde hij weer die mensen om hulp roepen. Een angstig schreeuwen. Hij hoorde niet alleen de paniek in de zwaar vervormde stemmen, maar hij kon het ook voelen. Hij voelde niets dan pijn en ellende. Van anderen; Van zij, die hem waren voorgegaan. Direct na deze gedachte, misschien was ?conclusie? wel een beter woord, overviel hem weer dat enorme gevoel van paniek. Hij wist ineens dat hij dood zou gaan. Hij zou de volgende zijn. Maar de volgende van wat? Hij probeerde te schreeuwen, maar was niet bij machte ook maar het minste geluid te maken.
Hij moest overgeven. Zijn avondeten spoot in een bruingroene massa over de keukenvloer heen. Nog nauwelijks verteerde stukken worst, ooit deel uitmakend van de erwtensoep van die avond, decoreerden de zo op het oog louter vloeibare massa. Toen een nieuwe golf zich aandiende zakte hij door zijn knieën en zochten zijn handen steun op de vloer, dwars door de smurrie van zijn vroegere maaginhoud heen. Hij kotste een nieuwe stroom naar buiten, al snel gevolgd door weer een andere. Net zolang tot zijn maag leeg leek te zijn en hij niets anders dan gal naar buiten spuwde. Zijn keel leek te branden, zijn ingewanden een strijd te voeren die bij voorbaat al verloren was. En elke keer als hij dacht dat het wel weer ging, ademende hij een lucht in, die zelfs het laatste beetje inhoud uit zijn binnenste naar buiten leek te persen. Het gekrijs hield onderwijl onophoudelijk aan, net als de tergende smeekbedes om zijn hulp. Op zijn knieën gezeten, zijn handen steunend in zijn eigen braaksel, hief hij zijn hoofd op en keek hij naar de openstaande la.
Dicht. De la moest dicht. En wel snel. Die la was blijkbaar een opening naar een plek waarvan geen mens ooit zou vermoeden, dat deze echt zou kunnen bestaan. Een andere wereld. Een andere dimensie. Godverdomme, hoe moest hij nou weten wat er in hemelsnaam aan de hand was? Maar zoiets moest het toch wel zijn, hoe belachelijk dit ook klonk? Weer probeerde zijn maag iets naar buiten te persen wat er allang niet meer was. Het was alsof hij langzaam met een enorm mes in zijn buik werd gestoken. De eigenaar keek hem hatelijk aan en drukte het scherpe metaal langzaam naar binnen. Eerst een klein stukje en na een kleine aarzeling met een snelle beweging de rest. Tot het mes niet meer verder kon en de verwoestingen van het staal binnen in het lichaam onherstelbaar waren. Dader en slachtoffer keken elkaar van zeer dichtbij in de ogen. De één met een sadistische blik, de ander vol van verbazing en ongeloof, met grote stervende ogen. Daarna trok hij het mes behendig uit het lichaam, maar stak direct opnieuw toe. En nog eens. En nog eens. En nog eens. Die la moest dicht. Nu.
Vrijwel direct was daar weer die gruwelijke geur. Hij wankelde naar achter, niet bij machte de la nog te sluiten. Hij hoorde gekrijs. Krassende stemmen die in doodsangst om zijn hulp leken te roepen, afgewisseld door een hatelijk lachen met een volume dat hem zijn handen op zijn oren deed drukken. Het bood echter geen enkele bescherming. Het lachen drong, als water door zijn vingers heen, het binnenste van zijn hoofd binnen. Tussendoor -of was het op de achtergrond? - hoorde hij weer die mensen om hulp roepen. Een angstig schreeuwen. Hij hoorde niet alleen de paniek in de zwaar vervormde stemmen, maar hij kon het ook voelen. Hij voelde niets dan pijn en ellende. Van anderen; Van zij, die hem waren voorgegaan. Direct na deze gedachte, misschien was ?conclusie? wel een beter woord, overviel hem weer dat enorme gevoel van paniek. Hij wist ineens dat hij dood zou gaan. Hij zou de volgende zijn. Maar de volgende van wat? Hij probeerde te schreeuwen, maar was niet bij machte ook maar het minste geluid te maken.
Hij moest overgeven. Zijn avondeten spoot in een bruingroene massa over de keukenvloer heen. Nog nauwelijks verteerde stukken worst, ooit deel uitmakend van de erwtensoep van die avond, decoreerden de zo op het oog louter vloeibare massa. Toen een nieuwe golf zich aandiende zakte hij door zijn knieën en zochten zijn handen steun op de vloer, dwars door de smurrie van zijn vroegere maaginhoud heen. Hij kotste een nieuwe stroom naar buiten, al snel gevolgd door weer een andere. Net zolang tot zijn maag leeg leek te zijn en hij niets anders dan gal naar buiten spuwde. Zijn keel leek te branden, zijn ingewanden een strijd te voeren die bij voorbaat al verloren was. En elke keer als hij dacht dat het wel weer ging, ademende hij een lucht in, die zelfs het laatste beetje inhoud uit zijn binnenste naar buiten leek te persen. Het gekrijs hield onderwijl onophoudelijk aan, net als de tergende smeekbedes om zijn hulp. Op zijn knieën gezeten, zijn handen steunend in zijn eigen braaksel, hief hij zijn hoofd op en keek hij naar de openstaande la.
Dicht. De la moest dicht. En wel snel. Die la was blijkbaar een opening naar een plek waarvan geen mens ooit zou vermoeden, dat deze echt zou kunnen bestaan. Een andere wereld. Een andere dimensie. Godverdomme, hoe moest hij nou weten wat er in hemelsnaam aan de hand was? Maar zoiets moest het toch wel zijn, hoe belachelijk dit ook klonk? Weer probeerde zijn maag iets naar buiten te persen wat er allang niet meer was. Het was alsof hij langzaam met een enorm mes in zijn buik werd gestoken. De eigenaar keek hem hatelijk aan en drukte het scherpe metaal langzaam naar binnen. Eerst een klein stukje en na een kleine aarzeling met een snelle beweging de rest. Tot het mes niet meer verder kon en de verwoestingen van het staal binnen in het lichaam onherstelbaar waren. Dader en slachtoffer keken elkaar van zeer dichtbij in de ogen. De één met een sadistische blik, de ander vol van verbazing en ongeloof, met grote stervende ogen. Daarna trok hij het mes behendig uit het lichaam, maar stak direct opnieuw toe. En nog eens. En nog eens. En nog eens. Die la moest dicht. Nu.
- Sabbientje
- Fijnschrijver
- Berichten: 588
- Lid geworden op: 25 nov 2007 09:22
Het eerste wat er in mij opvalt was, dat dit een verhaal is over de afwas. Volgens mij heeft er nog nooit iemand redelijk boeiend over de afwas kunnen schrijven.
Hartstikke leuk dus.
Ben zeer benieuwd wat er nu in de la zit *LOL*
Je vertelt van alles over de afwas, maar niet over de man die deze afwas staat te doen.
Je zou iets meer beschrijvingen kunnen geven over deze man, zodat de lezer meer met hem mee kan leven.
En hier en daar staan zinnen die tussen vraagtekens staan en die volgens mij tussen aanhalingstekens horen.
Verder kan ik zo op het eerste gezicht niet echt dingen vinden die niet kloppen of verbeterd moeten worden.
Het is in ieder geval een apart verhaal
Hartstikke leuk dus.
Ben zeer benieuwd wat er nu in de la zit *LOL*
Je vertelt van alles over de afwas, maar niet over de man die deze afwas staat te doen.
Je zou iets meer beschrijvingen kunnen geven over deze man, zodat de lezer meer met hem mee kan leven.
En hier en daar staan zinnen die tussen vraagtekens staan en die volgens mij tussen aanhalingstekens horen.
Verder kan ik zo op het eerste gezicht niet echt dingen vinden die niet kloppen of verbeterd moeten worden.
Het is in ieder geval een apart verhaal

Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet
Al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt hem wel.
Al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt hem wel.
Hoofdstuk 6..
Wat was de afstand tussen die keukenla -de klaarblijkelijke weg naar dood en verderf- en hij, op zijn knieën gezeten in zijn eigen kots? Hij probeerde het in te schatten. Twee meter? Hooguit. Meer kon het echt niet zijn. Hij leunde zijn lichaam naar voren en zijn handen zochten grip in de warme drab. Hij zette zijn ene knie voor de andere en verschoof zijn rechterhand iets naar voren. Een ijselijke schreeuw deed hem even ineen krimpen, maar belette hem niet nog een aantal centimeters naar voren te schuiven. Opnieuw een walm van zwaar bedorven lucht, die hem naar adem deed snakken. Weer zijn maag die in opstand kwam. Maar toch ook weer een paar centimeter voorwaartse winst. Voor het eerst viel hem nu ook de opkomende duisternis op. Uit de la kwam duidelijk een zwarte wolk op, die de ruimte langzaam maar zeker donkerder maakte. Donkerder? Nee, het was meer verdwijnen. De zwarte lucht was geen lucht, maar leegte. Waar het tijd genoeg had gehad, bestond de werkelijkheid niet meer. Al was het maar voor heel even.
Weer een paar centimeter. Zijn spijkerbroek voelde plaatselijk inmiddels zwaar doorweekt aan. Onder zijn knie merkte hij duidelijk de contouren van een schijfje worst op. Het gekrijs en geschreeuw deed intens pijn aan zijn oren. Het liefst was hij gaan zitten om opnieuw zijn handen tegen zijn oren aan te drukken. Zijn ogen stijf dichtgeknepen, om zo te wachten tot alles voorbij zou zijn. Tot de zwarte wolk tijd genoeg had gehad alles te laten verdwijnen, inclusief zichzelf. Dan zou het schreeuwen ophouden en niemand meer om hulp roepen. Hij zou kunnen genieten van de rust en van het feit niet meer te bestaan. Simpelweg opgelost te zijn door een zwarte wolk, afkomstig uit zijn eigen keukenla. Geen stank meer te hoeven inademen van hem, of wie dan ook, die levend begraven uiteindelijk zou worden aangevreten door allerlei ongedierte. Die nog eenmaal wakker schrok en bemerkte wat er aan de hand was. Met zijn laatste kracht, in een onbeschrijfelijke paniek, tegen de deksel van de kist beukte, zijn vingers brekend en het witte kant aan de binnenzijde van de kist lostrekkend en beschadigend.
Een meter nog. Een meter nog en hij zou de lade kunnen sluiten. Hij zou er niet eens voor hoeven opstaan. Een flinke duw zou voldoende moeten zijn. Hij zou zich uit moeten strekken, zijn beide handen los van de vloer moeten tillen en dan met een welgemikte duw zou hij deze nachtmerrie tot een goed einde kunnen brengen. En dat zou het dan natuurlijk ook blijken te zijn. Op het moment dat hij de lade sloot zou hij wakker schrikken. Gewoon, in zijn eigen bed. Hij zou zich beseffen een wel heel erg vreemde droom te hebben gehad. Hij zou zich opgelucht voelen, zoals hij wel vaker na een nare droom had meegemaakt, om vervolgens weer in slaap te vallen. Om wakker te worden moest die lade gesloten worden. De stank zou plotsklaps zijn verdreven en de schreeuwers het zwijgen opgelegd. En daarna zou hij weer in slaap vallen en morgen zou hij verhalen over deze bizarre grap van de slapende geest. Als hij het zich nog zou kunnen herinneren tenminste. Toen zijn maag zich wederom pijnlijk in een vacuüm leek te zuigen, richtte hij zijn lichaam op en sloegen zijn wijd opengesperde vingers in de richting van het wit essen frontje van de keukenla.
-------
het verhaal is al af:)..
hij probeert de keukenla echt als hoofdzaak te beschrijven en de man een beetje als bijzaak in een hoekje te plaatsen!! jah, dat is zijn manier van schrijven:)
Wat was de afstand tussen die keukenla -de klaarblijkelijke weg naar dood en verderf- en hij, op zijn knieën gezeten in zijn eigen kots? Hij probeerde het in te schatten. Twee meter? Hooguit. Meer kon het echt niet zijn. Hij leunde zijn lichaam naar voren en zijn handen zochten grip in de warme drab. Hij zette zijn ene knie voor de andere en verschoof zijn rechterhand iets naar voren. Een ijselijke schreeuw deed hem even ineen krimpen, maar belette hem niet nog een aantal centimeters naar voren te schuiven. Opnieuw een walm van zwaar bedorven lucht, die hem naar adem deed snakken. Weer zijn maag die in opstand kwam. Maar toch ook weer een paar centimeter voorwaartse winst. Voor het eerst viel hem nu ook de opkomende duisternis op. Uit de la kwam duidelijk een zwarte wolk op, die de ruimte langzaam maar zeker donkerder maakte. Donkerder? Nee, het was meer verdwijnen. De zwarte lucht was geen lucht, maar leegte. Waar het tijd genoeg had gehad, bestond de werkelijkheid niet meer. Al was het maar voor heel even.
Weer een paar centimeter. Zijn spijkerbroek voelde plaatselijk inmiddels zwaar doorweekt aan. Onder zijn knie merkte hij duidelijk de contouren van een schijfje worst op. Het gekrijs en geschreeuw deed intens pijn aan zijn oren. Het liefst was hij gaan zitten om opnieuw zijn handen tegen zijn oren aan te drukken. Zijn ogen stijf dichtgeknepen, om zo te wachten tot alles voorbij zou zijn. Tot de zwarte wolk tijd genoeg had gehad alles te laten verdwijnen, inclusief zichzelf. Dan zou het schreeuwen ophouden en niemand meer om hulp roepen. Hij zou kunnen genieten van de rust en van het feit niet meer te bestaan. Simpelweg opgelost te zijn door een zwarte wolk, afkomstig uit zijn eigen keukenla. Geen stank meer te hoeven inademen van hem, of wie dan ook, die levend begraven uiteindelijk zou worden aangevreten door allerlei ongedierte. Die nog eenmaal wakker schrok en bemerkte wat er aan de hand was. Met zijn laatste kracht, in een onbeschrijfelijke paniek, tegen de deksel van de kist beukte, zijn vingers brekend en het witte kant aan de binnenzijde van de kist lostrekkend en beschadigend.
Een meter nog. Een meter nog en hij zou de lade kunnen sluiten. Hij zou er niet eens voor hoeven opstaan. Een flinke duw zou voldoende moeten zijn. Hij zou zich uit moeten strekken, zijn beide handen los van de vloer moeten tillen en dan met een welgemikte duw zou hij deze nachtmerrie tot een goed einde kunnen brengen. En dat zou het dan natuurlijk ook blijken te zijn. Op het moment dat hij de lade sloot zou hij wakker schrikken. Gewoon, in zijn eigen bed. Hij zou zich beseffen een wel heel erg vreemde droom te hebben gehad. Hij zou zich opgelucht voelen, zoals hij wel vaker na een nare droom had meegemaakt, om vervolgens weer in slaap te vallen. Om wakker te worden moest die lade gesloten worden. De stank zou plotsklaps zijn verdreven en de schreeuwers het zwijgen opgelegd. En daarna zou hij weer in slaap vallen en morgen zou hij verhalen over deze bizarre grap van de slapende geest. Als hij het zich nog zou kunnen herinneren tenminste. Toen zijn maag zich wederom pijnlijk in een vacuüm leek te zuigen, richtte hij zijn lichaam op en sloegen zijn wijd opengesperde vingers in de richting van het wit essen frontje van de keukenla.
-------
het verhaal is al af:)..
hij probeert de keukenla echt als hoofdzaak te beschrijven en de man een beetje als bijzaak in een hoekje te plaatsen!! jah, dat is zijn manier van schrijven:)
Laatst gewijzigd door marly op 21 jun 2010 21:57, 1 keer totaal gewijzigd.
Reden: Dubbelpost samengevoegd. Wanneer je iets wilt opmerken kan dit bovenaan je nieuwe post of onderaan je oude post. Zo houden we het forum overzichtelijk. Alvast bedankt!
Reden: Dubbelpost samengevoegd. Wanneer je iets wilt opmerken kan dit bovenaan je nieuwe post of onderaan je oude post. Zo houden we het forum overzichtelijk. Alvast bedankt!
- Sabbientje
- Fijnschrijver
- Berichten: 588
- Lid geworden op: 25 nov 2007 09:22
Wie is Roland? Heeft hij toestemming gegeven voor het plaatsen van dit verhaal.
Want het is eigenlijk niet de bedoeling dat je schrijfsels van anderen op het forum neerzet.
Dit kan namelijk als plagiaat worden beschouwd.
Want het is eigenlijk niet de bedoeling dat je schrijfsels van anderen op het forum neerzet.
Dit kan namelijk als plagiaat worden beschouwd.
Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet
Al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt hem wel.
Al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt hem wel.
Hoofdstuk 7..
Met een doffe klap sloot de lade zich, maar hij kreeg geen tijd zijn evenwicht te hervatten. Zijn voortanden sloegen zich stuk op het keukenblad en de klap was zelfs zo hard, dat één stuk van zijn tand rechtop in het hout bleef staan. Daarna viel hij met zijn hoofd langs het onderkastje op de grond, zijn wenkbrauw openscheurend aan het metalen greepje van de deur. Hoewel de pijn bijna niet te dragen was, vroeg hij zich de minuten daarna maar één ding af; ?Waarom word ik niet wakker? Waarom lig ik hier in mijn eigen kots en bloed, zonder dat heerlijke gevoel te ervaren wakker te worden, zoals dat nu eenmaal hoort na een gruwelijke nachtmerrie?? Maar in plaats van dat, verloor hij weer even langzaam het bewustzijn terwijl de plas met bloed, waar zijn hoofd in lag, een spelletje ?landjepik? leek te doen met de laminaatvloer.
In een wereld die niet bestond, maar er wel degelijk was voor hen die droomden of, zoals in zijn geval, even de geestelijke grip kwijt waren geraakt op het hier en nu, stond hij zichzelf aan te kijken in een oude verweerde spiegel. Hoewel het beeld vervormd en troebel was, zag hij duidelijk, dat al het wit in zijn ogen plaats had gemaakt voor donker rood. Grote zwarte kringen om zijn, destijds door zijn moeder zo geroemde vrolijke kijkers, deden het lijken of ze diep in zijn hoofd lagen verborgen. Zich verstopten voor alle ellende die ze moesten aanschouwen. Hij zag er oud uit. Oud en ronduit slecht. De donkere wallen, de huid van zijn gezicht die de strijd tegen het ouder worden definitief en in rap tempo had opgegeven. De diepe groeven en rimpels in een vergrauwd landschap, van wat er nog was overgebleven van zijn gezicht. Toch was het vooral het verdriet in zijn ogen wat hem raakte. Kijkend naar zichzelf leek het of hij keek naar iemand anders. Een oude vriend. Een broer. In elk geval iemand waar hij veel om gaf. En hij voelde medelijden. Dit moest stoppen. Iemand moest hem helpen het verdriet op laten houden. En wie anders dan hijzelf, was daarvoor de aangewezen persoon?
Hij zag nu dat hij in zijn hand een pistool vasthield. De oplossing was even simpel als doeltreffend. Met één klap waren alle problemen opgelost. Zelf zou hij het misschien nooit hebben aangedurfd, maar nu was het voor een ander. Nu was het voor de man die voor hem stond. Die hij wilde helpen alle pijn weg te nemen. Omdat hij om hem gaf. Hij zette de loop van het pistool tegen zijn slaap en keek nog eens diep in de ogen van zijn spiegelbeeld. Die knikte even ter goedkeuring en vlak voor hij de trekker overhaalde, dacht hij zelfs iets van opluchting te zien in hen, die zich zo diep in de kassen verscholen hadden. Hij schoot. Een doffe knal -een heel ander geluid dan wat hij uit films was gewend- en alles zou anders geweest moeten zijn. Maar dat was het niet. In de spiegel keek hij naar iemand wiens hoofd voor minimaal één vierde was verdwenen. Op de achtergrond bloed en stukken vlees tegen de badkamertegels aangeplakt. Slechts nog één oog, in een zwaar gehavend hoofd, wat hem aankeek. Vol vertwijfeling. Walging ook. Op de keukenvloer kwam hij langzaam bij; Voegde zich weer in de wereld van de wakkeren. Maar het zou zeker geen vooruitgang zijn. Want boven hem opende de la zichzelf. Langzaam. Millimeter voor millimeter.
---------------------
jah ik heb toestemming:) en het blijft bij dit onschuldige verhaal
de rest mag ie straks zelf doen
*hij voelde zich zelfs vereerd
*
mijn creatie staat er ook bij en die is helemaal van mij
Met een doffe klap sloot de lade zich, maar hij kreeg geen tijd zijn evenwicht te hervatten. Zijn voortanden sloegen zich stuk op het keukenblad en de klap was zelfs zo hard, dat één stuk van zijn tand rechtop in het hout bleef staan. Daarna viel hij met zijn hoofd langs het onderkastje op de grond, zijn wenkbrauw openscheurend aan het metalen greepje van de deur. Hoewel de pijn bijna niet te dragen was, vroeg hij zich de minuten daarna maar één ding af; ?Waarom word ik niet wakker? Waarom lig ik hier in mijn eigen kots en bloed, zonder dat heerlijke gevoel te ervaren wakker te worden, zoals dat nu eenmaal hoort na een gruwelijke nachtmerrie?? Maar in plaats van dat, verloor hij weer even langzaam het bewustzijn terwijl de plas met bloed, waar zijn hoofd in lag, een spelletje ?landjepik? leek te doen met de laminaatvloer.
In een wereld die niet bestond, maar er wel degelijk was voor hen die droomden of, zoals in zijn geval, even de geestelijke grip kwijt waren geraakt op het hier en nu, stond hij zichzelf aan te kijken in een oude verweerde spiegel. Hoewel het beeld vervormd en troebel was, zag hij duidelijk, dat al het wit in zijn ogen plaats had gemaakt voor donker rood. Grote zwarte kringen om zijn, destijds door zijn moeder zo geroemde vrolijke kijkers, deden het lijken of ze diep in zijn hoofd lagen verborgen. Zich verstopten voor alle ellende die ze moesten aanschouwen. Hij zag er oud uit. Oud en ronduit slecht. De donkere wallen, de huid van zijn gezicht die de strijd tegen het ouder worden definitief en in rap tempo had opgegeven. De diepe groeven en rimpels in een vergrauwd landschap, van wat er nog was overgebleven van zijn gezicht. Toch was het vooral het verdriet in zijn ogen wat hem raakte. Kijkend naar zichzelf leek het of hij keek naar iemand anders. Een oude vriend. Een broer. In elk geval iemand waar hij veel om gaf. En hij voelde medelijden. Dit moest stoppen. Iemand moest hem helpen het verdriet op laten houden. En wie anders dan hijzelf, was daarvoor de aangewezen persoon?
Hij zag nu dat hij in zijn hand een pistool vasthield. De oplossing was even simpel als doeltreffend. Met één klap waren alle problemen opgelost. Zelf zou hij het misschien nooit hebben aangedurfd, maar nu was het voor een ander. Nu was het voor de man die voor hem stond. Die hij wilde helpen alle pijn weg te nemen. Omdat hij om hem gaf. Hij zette de loop van het pistool tegen zijn slaap en keek nog eens diep in de ogen van zijn spiegelbeeld. Die knikte even ter goedkeuring en vlak voor hij de trekker overhaalde, dacht hij zelfs iets van opluchting te zien in hen, die zich zo diep in de kassen verscholen hadden. Hij schoot. Een doffe knal -een heel ander geluid dan wat hij uit films was gewend- en alles zou anders geweest moeten zijn. Maar dat was het niet. In de spiegel keek hij naar iemand wiens hoofd voor minimaal één vierde was verdwenen. Op de achtergrond bloed en stukken vlees tegen de badkamertegels aangeplakt. Slechts nog één oog, in een zwaar gehavend hoofd, wat hem aankeek. Vol vertwijfeling. Walging ook. Op de keukenvloer kwam hij langzaam bij; Voegde zich weer in de wereld van de wakkeren. Maar het zou zeker geen vooruitgang zijn. Want boven hem opende de la zichzelf. Langzaam. Millimeter voor millimeter.
---------------------
jah ik heb toestemming:) en het blijft bij dit onschuldige verhaal

de rest mag ie straks zelf doen
*hij voelde zich zelfs vereerd

mijn creatie staat er ook bij en die is helemaal van mij

hoofdstuk 8...
Toen hij even later weer bijkwam, deed alles hem pijn, zelfs ondanks het feit dat hij het nog niet had aangedurfd zich te bewegen. Wel wist hij direct waar hij was en wat er aan de hand leek te zijn, hoewel hij dat laatste niet uit had kunnen leggen. Simpelweg omdat het niet uit te leggen was, dat iets eenvoudigs als een keukenla een brug zou kunnen vormen naar een bron van ellende, waar op zich al geen beschrijving voor bestond. Gaandeweg begon hij dan ook meer te twijfelen aan zijn eigen verstand dan aan de gebeurtenissen op zich. Waarom zag hij beelden voor zich van zichzelf, met een hoofd waar een groot deel van miste? Waarom keek hij iemand aan die hijzelf was, maar dan toch anders? Die niet dood kon, terwijl het verlangen blijkbaar zo groot was geweest. Waarom keek hij recht in het verdriet van iemand waar hij zo veel om gaf? En waarom voelde het alsof hij niet bij machte was geweest een helpende hand te reiken, op het moment dat het echt nodig was geweest?
Hij staakte het stellen van vragen waar toch geen antwoorden op leken te zijn en probeerde op te staan. Zijn handen klemden zich aan het beuken keukenblad en langzaam trok hij zich op. Zijn benen lieten duidelijk merken het niet eens te zijn met deze gang van zaken en weigerden hun medewerking. Met alle kracht die hij had, trok hij zich op aan het blad tot hij min of meer rechtop stond. Zijn hoofd bonkte en slikken was een ware martelgang. Met één oog had hij slechts beperkt zicht, omdat vers en licht opgedroogd bloed aan die kant van zijn gezicht hun eigen strijd voerden. Hij keek naar twee lepels en een kunststof vork. Hij keek naar een verfrommelde theedoek die daar vlak in de buurt lag. Hij rook de koffie afkomstig uit het apparaat wat elders in de keuken nog dapper stond te pruttelen. Hij hoorde Cash, hoewel het duidelijk geen nummer was wat hij mee zou kunnen zingen. Hij luisterde naar zijn eigen binnensmonds gevloek, dat betrekking had op zijn pijn en de machteloosheid de situatie naar zijn hand te zetten. En hij keek naar de keukenla die inmiddels verre van hermetisch was afgesloten. En hij ademde licht de geur in, die inmiddels synoniem stond aan ware gruwel.
Met zijn linker elleboog steunend op het keukenblad, duwde hij met zijn rechterhand tegen het front van de lade. Het resultaat was een angstaanjagende kreet uit de zwarte streep die de opening van de la kenmerkte. Hij duwde nog iets harder, maar het resultaat was vergelijkbaar aan die van zijn eerste poging. Hij wendde zijn hoofd even af om de stank te ontwijken, maar zonder desgewenst resultaat. Hij deed moeizaam een paar stappen naar rechts, zodat hij zowel zijn lichaam als zijn beide handen kon gebruiken de la dicht te duwen. De verdediging bestond dit keer echter uit pure tegendruk. Hoe meer kracht hij uitoefende om de lade te sluiten, hoe breder de zwarte streep werd. En hoe onhoudbaarder de stank en hoe minder te verdragen, het verschrikkelijke geschreeuw. De roep om hulp aan hem, die zichzelf in zijn droom niet eens had kunnen helpen. Met beide handen duwde hij nu tegen de la aan, zijn complete lichaamsgewicht als back up in de strijd geworpen. Met geen enkel resultaat. Het was nog slechts een kwestie van tijd voor hij zich definitief gewonnen zou moeten geven. Dit alles was slechts de laatste stuiptrekking van iemand die verkeerde in pure doodsnood. Het ingaan van de allerlaatste fase van een leven. Vanaf nu was er echt geen ontkomen meer aan. Hoe hard hij ook duwde.
Toen hij even later weer bijkwam, deed alles hem pijn, zelfs ondanks het feit dat hij het nog niet had aangedurfd zich te bewegen. Wel wist hij direct waar hij was en wat er aan de hand leek te zijn, hoewel hij dat laatste niet uit had kunnen leggen. Simpelweg omdat het niet uit te leggen was, dat iets eenvoudigs als een keukenla een brug zou kunnen vormen naar een bron van ellende, waar op zich al geen beschrijving voor bestond. Gaandeweg begon hij dan ook meer te twijfelen aan zijn eigen verstand dan aan de gebeurtenissen op zich. Waarom zag hij beelden voor zich van zichzelf, met een hoofd waar een groot deel van miste? Waarom keek hij iemand aan die hijzelf was, maar dan toch anders? Die niet dood kon, terwijl het verlangen blijkbaar zo groot was geweest. Waarom keek hij recht in het verdriet van iemand waar hij zo veel om gaf? En waarom voelde het alsof hij niet bij machte was geweest een helpende hand te reiken, op het moment dat het echt nodig was geweest?
Hij staakte het stellen van vragen waar toch geen antwoorden op leken te zijn en probeerde op te staan. Zijn handen klemden zich aan het beuken keukenblad en langzaam trok hij zich op. Zijn benen lieten duidelijk merken het niet eens te zijn met deze gang van zaken en weigerden hun medewerking. Met alle kracht die hij had, trok hij zich op aan het blad tot hij min of meer rechtop stond. Zijn hoofd bonkte en slikken was een ware martelgang. Met één oog had hij slechts beperkt zicht, omdat vers en licht opgedroogd bloed aan die kant van zijn gezicht hun eigen strijd voerden. Hij keek naar twee lepels en een kunststof vork. Hij keek naar een verfrommelde theedoek die daar vlak in de buurt lag. Hij rook de koffie afkomstig uit het apparaat wat elders in de keuken nog dapper stond te pruttelen. Hij hoorde Cash, hoewel het duidelijk geen nummer was wat hij mee zou kunnen zingen. Hij luisterde naar zijn eigen binnensmonds gevloek, dat betrekking had op zijn pijn en de machteloosheid de situatie naar zijn hand te zetten. En hij keek naar de keukenla die inmiddels verre van hermetisch was afgesloten. En hij ademde licht de geur in, die inmiddels synoniem stond aan ware gruwel.
Met zijn linker elleboog steunend op het keukenblad, duwde hij met zijn rechterhand tegen het front van de lade. Het resultaat was een angstaanjagende kreet uit de zwarte streep die de opening van de la kenmerkte. Hij duwde nog iets harder, maar het resultaat was vergelijkbaar aan die van zijn eerste poging. Hij wendde zijn hoofd even af om de stank te ontwijken, maar zonder desgewenst resultaat. Hij deed moeizaam een paar stappen naar rechts, zodat hij zowel zijn lichaam als zijn beide handen kon gebruiken de la dicht te duwen. De verdediging bestond dit keer echter uit pure tegendruk. Hoe meer kracht hij uitoefende om de lade te sluiten, hoe breder de zwarte streep werd. En hoe onhoudbaarder de stank en hoe minder te verdragen, het verschrikkelijke geschreeuw. De roep om hulp aan hem, die zichzelf in zijn droom niet eens had kunnen helpen. Met beide handen duwde hij nu tegen de la aan, zijn complete lichaamsgewicht als back up in de strijd geworpen. Met geen enkel resultaat. Het was nog slechts een kwestie van tijd voor hij zich definitief gewonnen zou moeten geven. Dit alles was slechts de laatste stuiptrekking van iemand die verkeerde in pure doodsnood. Het ingaan van de allerlaatste fase van een leven. Vanaf nu was er echt geen ontkomen meer aan. Hoe hard hij ook duwde.
hoofdstuk 9...
Toch bleef hij het nog een aantal keer proberen, iedere vorm van pijn in zijn lichaam even volkomen vergeten. De kracht was echter te groot. Zo groot zelfs, dat hij op een gegeven moment voelde hoe zijn voeten over de vloer weggleden. Hoe hij in zijn geheel naar achteren werd geduwd door een bovennatuurlijke kracht. Ondertussen was de stank van verrotte aarde -rottende lijken in vochtige modder- niet meer te verdragen. Hij keek schichtig om zich heen, als een kat in het nauw. Weg moest hij. Heel snel weg. Ondanks de tergende smeekbedes van hen, die zich klaarblijkelijk in het diepste van de lade bevonden en in hem de Messias zagen. Hun roep en kreten om hulp bleven door merg en been gaan. Wegrennen zou voelen als verraad, ondanks het feit dat vluchten het beste was wat hij kon doen. Nu ook had hij een goed zicht op wat zich eigenlijk in de la bevond. Niets. Puur zwart, een ongekend duister. Een diepte die dieper moest zijn dan wat een mens zich redelijkerwijs voor kon stellen. Hij duwde tegen een wit essen front van een keukenla, die de weg was naar het binnenste van de aarde. Van de hel. Van al het slechte denkbaar, wat niet in staat was ook maar een greintje daglicht te verdragen.
Hij zette zich met alle kracht af van het keukenblok en rende naar de buitendeur hoewel ?struikelen? misschien een beter woord was geweest. Want ondanks het belang van het zoeken naar een veilig heenkomen, waren zijn benen nog steeds niet helemaal overtuigd van dit feit. Met alle kracht duwde hij tegen de deur, die echter van geen wijken wilde weten. Op slot? Onmogelijk. Zijn achterdeur was nooit op slot om de doodeenvoudige reden dat hij ooit de sleutel was kwijtgeraakt en tot op de dag van vandaag geen tijd had vrijgemaakt dit euvel op te verhelpen. Maar wat hij ook probeerde, hoe fanatiek hij ook duwde, hoe krachtig hij de klink ook naar beneden drukte; dit leek niet de weg te zijn naar een veilig heenkomen. Hij schopte tegen de deur, sloeg zijn gebalde vuisten tegen het glas, maar zonder resultaat. Snel draaide hij zich om en keek naar de la die zich onverstoorbaar verder bleef openen. Een bij aanvang slank gevormde zwarte wolk puur duister, baande zich een weg de realiteit binnen. Het paniekerige schreeuwen begon zeer aan zijn oren te doen. En die stank. Die vreselijke stank.
Hij keek naar de deur naar de kamer. Dat was het. Die stond open en via de kamer was een weg naar buiten geen enkel probleem meer. Hij zette zich af van de buitendeur en rende zo snel als hij kon naar de kamer. Binnen een fractie van een seconde sloot deze deur zich. Zo snel zelfs dat hij het nauwelijks in de gaten had gehad. Te laat in elk geval om het rennen te stoppen of op zijn minst tijdig af te remmen. In volle snelheid liep hij tegen de gesloten deur aan. Alsof hij in volle vaart tegen een betonnen muur was aangerend, stuiterde hij enkele meters terug de keuken in met drie gebroken vingers aan één hand, een verbrijzelde neus en een knie die zoveel pijn deed, dat hij dacht alleen daar al ter plekke dood aan te gaan. Toch had hij slechts een paar seconden tijd nodig weer bij zinnen te komen en naar het kastje onder de spoelbak te kruipen. Hij opende de deur en greep er de rode metalen brandblusser uit. Deze zou massief genoeg moeten zijn het keukenraam aan diggelen te gooien. Met zijn laatste krachten stond hij op en strompelde naar het raam. Hij hief de blusser met twee handen boven zijn hoofd en gooide het, met alles aan kracht wat hij nog kon opbrengen, tegen het grote raam.
Toch bleef hij het nog een aantal keer proberen, iedere vorm van pijn in zijn lichaam even volkomen vergeten. De kracht was echter te groot. Zo groot zelfs, dat hij op een gegeven moment voelde hoe zijn voeten over de vloer weggleden. Hoe hij in zijn geheel naar achteren werd geduwd door een bovennatuurlijke kracht. Ondertussen was de stank van verrotte aarde -rottende lijken in vochtige modder- niet meer te verdragen. Hij keek schichtig om zich heen, als een kat in het nauw. Weg moest hij. Heel snel weg. Ondanks de tergende smeekbedes van hen, die zich klaarblijkelijk in het diepste van de lade bevonden en in hem de Messias zagen. Hun roep en kreten om hulp bleven door merg en been gaan. Wegrennen zou voelen als verraad, ondanks het feit dat vluchten het beste was wat hij kon doen. Nu ook had hij een goed zicht op wat zich eigenlijk in de la bevond. Niets. Puur zwart, een ongekend duister. Een diepte die dieper moest zijn dan wat een mens zich redelijkerwijs voor kon stellen. Hij duwde tegen een wit essen front van een keukenla, die de weg was naar het binnenste van de aarde. Van de hel. Van al het slechte denkbaar, wat niet in staat was ook maar een greintje daglicht te verdragen.
Hij zette zich met alle kracht af van het keukenblok en rende naar de buitendeur hoewel ?struikelen? misschien een beter woord was geweest. Want ondanks het belang van het zoeken naar een veilig heenkomen, waren zijn benen nog steeds niet helemaal overtuigd van dit feit. Met alle kracht duwde hij tegen de deur, die echter van geen wijken wilde weten. Op slot? Onmogelijk. Zijn achterdeur was nooit op slot om de doodeenvoudige reden dat hij ooit de sleutel was kwijtgeraakt en tot op de dag van vandaag geen tijd had vrijgemaakt dit euvel op te verhelpen. Maar wat hij ook probeerde, hoe fanatiek hij ook duwde, hoe krachtig hij de klink ook naar beneden drukte; dit leek niet de weg te zijn naar een veilig heenkomen. Hij schopte tegen de deur, sloeg zijn gebalde vuisten tegen het glas, maar zonder resultaat. Snel draaide hij zich om en keek naar de la die zich onverstoorbaar verder bleef openen. Een bij aanvang slank gevormde zwarte wolk puur duister, baande zich een weg de realiteit binnen. Het paniekerige schreeuwen begon zeer aan zijn oren te doen. En die stank. Die vreselijke stank.
Hij keek naar de deur naar de kamer. Dat was het. Die stond open en via de kamer was een weg naar buiten geen enkel probleem meer. Hij zette zich af van de buitendeur en rende zo snel als hij kon naar de kamer. Binnen een fractie van een seconde sloot deze deur zich. Zo snel zelfs dat hij het nauwelijks in de gaten had gehad. Te laat in elk geval om het rennen te stoppen of op zijn minst tijdig af te remmen. In volle snelheid liep hij tegen de gesloten deur aan. Alsof hij in volle vaart tegen een betonnen muur was aangerend, stuiterde hij enkele meters terug de keuken in met drie gebroken vingers aan één hand, een verbrijzelde neus en een knie die zoveel pijn deed, dat hij dacht alleen daar al ter plekke dood aan te gaan. Toch had hij slechts een paar seconden tijd nodig weer bij zinnen te komen en naar het kastje onder de spoelbak te kruipen. Hij opende de deur en greep er de rode metalen brandblusser uit. Deze zou massief genoeg moeten zijn het keukenraam aan diggelen te gooien. Met zijn laatste krachten stond hij op en strompelde naar het raam. Hij hief de blusser met twee handen boven zijn hoofd en gooide het, met alles aan kracht wat hij nog kon opbrengen, tegen het grote raam.
hoofdstuk 10..
De verbazing en afschuw was van zijn gezicht af te lezen. Met een doffe dreun was de brandblusser tegen het raam aangeklapt en zeker drie meter de keuken in, teruggestuiterd. Het glas had zelfs niet bewogen. Geen millimeter. Geen blusje, geen ster. Niets te zien van een aanvaring met het zware metaal. Laat staan dus, dat er een opening was ontstaan die zijn leven had kunnen redden. Het was op dit moment dat hij het op een paniekerig schreeuwen zette. Hij zakte door zijn benen en landde op zijn knieën wat hem kwam te staan op een nieuwe, zeer hevige pijnscheut. Even raakte hij volledig buiten zinnen. Hij greep naar zijn hoofd, kneep zijn ogen dicht en schreeuwde. Hij huilde. Huilde als een klein kind die zojuist wakker was geworden uit een waanzinnig gruwelijke droom, die hij de rest van zijn leven niet meer zou vergeten.
Met een snelle, bijna dierlijke beweging draaide hij zijn hoofd om en keek naar de la waarvan de opening inderdaad behoorlijk groter was geworden. Het ondefinieerbare zwart zocht zijn weg weer en de angstige stemmen namen wederom de overhand in zijn denken. Hij kokhalsde even en voelde weer volop die pijn in zijn maag. Moeizaam kwam hij weer in beweging en sleepte zich naar de brandblusser die enkele meters verderop lag. Hoewel het een absurd idee leek, had hij besloten vol in de aanval te gaan. Als vluchten niet mogelijk was, dan maar hard tegen hard. Langzaam maakte angst en paniek plaats voor blinde woede. Hij hoorde van achter de gesloten kamerdeur het gedempte stemgeluid van Johnny Cash en hoewel hij geen idee had om welk nummer het ging, zong hij toch min of meer mee. Met luide, doch zwaar aangeslagen stem. Het deed in elk geval het kinderlijke huilen stoppen en de pijn in zijn lichaam even vergeten.
De weg naar de blusser was kort, maar lang genoeg om onderweg even te moeten stoppen om het allerlaatste beetje inhoud zijn maag uit te kotsen. Het voelde alsof talloze scheermesjes, zich via zijn slokdarm een weg naar buiten probeerden te banen. Blijkbaar was zijn maagzuur druk doende deze gang naar de vrijheid aan te vreten. Toen hij de zware brandblusser had bereikt ging hij even zitten en nam het ding in zijn armen. Hij omhelsde het alsof het zijn gele olifant was, die in zijn kinderjaren steevast naast hem in bed had gelegen. En die hem altijd had weten te behoeden, voor al het onheil van de wereld. Hij wiegde het ding, en aaide met één hand zachtjes over het metaal, het onderwijl lieve woorden toefluisterend. Weer moest hij huilen. Maar nu zachtjes. Hij drukte het koude metaal dichter tegen zich aan en vroeg zich af hoe het zou zijn, straks niet meer te leven
De verbazing en afschuw was van zijn gezicht af te lezen. Met een doffe dreun was de brandblusser tegen het raam aangeklapt en zeker drie meter de keuken in, teruggestuiterd. Het glas had zelfs niet bewogen. Geen millimeter. Geen blusje, geen ster. Niets te zien van een aanvaring met het zware metaal. Laat staan dus, dat er een opening was ontstaan die zijn leven had kunnen redden. Het was op dit moment dat hij het op een paniekerig schreeuwen zette. Hij zakte door zijn benen en landde op zijn knieën wat hem kwam te staan op een nieuwe, zeer hevige pijnscheut. Even raakte hij volledig buiten zinnen. Hij greep naar zijn hoofd, kneep zijn ogen dicht en schreeuwde. Hij huilde. Huilde als een klein kind die zojuist wakker was geworden uit een waanzinnig gruwelijke droom, die hij de rest van zijn leven niet meer zou vergeten.
Met een snelle, bijna dierlijke beweging draaide hij zijn hoofd om en keek naar de la waarvan de opening inderdaad behoorlijk groter was geworden. Het ondefinieerbare zwart zocht zijn weg weer en de angstige stemmen namen wederom de overhand in zijn denken. Hij kokhalsde even en voelde weer volop die pijn in zijn maag. Moeizaam kwam hij weer in beweging en sleepte zich naar de brandblusser die enkele meters verderop lag. Hoewel het een absurd idee leek, had hij besloten vol in de aanval te gaan. Als vluchten niet mogelijk was, dan maar hard tegen hard. Langzaam maakte angst en paniek plaats voor blinde woede. Hij hoorde van achter de gesloten kamerdeur het gedempte stemgeluid van Johnny Cash en hoewel hij geen idee had om welk nummer het ging, zong hij toch min of meer mee. Met luide, doch zwaar aangeslagen stem. Het deed in elk geval het kinderlijke huilen stoppen en de pijn in zijn lichaam even vergeten.
De weg naar de blusser was kort, maar lang genoeg om onderweg even te moeten stoppen om het allerlaatste beetje inhoud zijn maag uit te kotsen. Het voelde alsof talloze scheermesjes, zich via zijn slokdarm een weg naar buiten probeerden te banen. Blijkbaar was zijn maagzuur druk doende deze gang naar de vrijheid aan te vreten. Toen hij de zware brandblusser had bereikt ging hij even zitten en nam het ding in zijn armen. Hij omhelsde het alsof het zijn gele olifant was, die in zijn kinderjaren steevast naast hem in bed had gelegen. En die hem altijd had weten te behoeden, voor al het onheil van de wereld. Hij wiegde het ding, en aaide met één hand zachtjes over het metaal, het onderwijl lieve woorden toefluisterend. Weer moest hij huilen. Maar nu zachtjes. Hij drukte het koude metaal dichter tegen zich aan en vroeg zich af hoe het zou zijn, straks niet meer te leven
hoofdstuk 11..
Met heel veel moeite stond hij op, de pijn in zijn knie en de rest van zijn lichaam volledig negerend. Met een verwoestende klap, daarbij geholpen door zijn minimaal tien kilo wegende rode vriend, moest het mogelijk zijn de lade te sluiten of op zijn minst de nodige tegenstand te bieden. Dat was het plan. Meer had hij niet kunnen bedenken. Wel had hij gewikt en gewogen op welke wijze hij moest slaan; Tegen het front van de la, in de hoop dat hij hem zou kunnen sluiten, of er bovenop, om het maar zoveel mogelijk schade toe te brengen. Zijn keuze was op die laatste optie gevallen, al was het maar omdat hij op die manier meer kracht kon zetten. In het meest optimistische scenario zou hij de lade uit de metalen geleiders rammen. Dit moest dan haast wel ten koste gaan van de bizarre krachten die het een weg -een doorgang- gaf naar een wereld die, theoretisch gezien, voor hem nog steeds niet kon bestaan. Wat er gebeurde was allemaal niet waar. Kon niet waar zijn.
En dus was er eigenlijk geen reden bang te zijn. De stemmen afkomstig uit het duister van iets simpels als zijn eigen keukenla bestonden niet. De ondragelijke stank van het vochtige duister was een foute grap van zijn eigen geest. Hij zou nu naar buiten kunnen lopen. Hij zou de buitendeur deur kunnen openen en gaan, naar waar hij maar wilde. Hij zou naar de kamer kunnen lopen om Johnny Cash het zwijgen op te leggen en vervolgens op de bank TV gaan zitten kijken. Als hij zou willen, al wist hij niet waarom, zou hij zijn raam in kunnen gooien om op die manier naar buiten te gaan. Er waren geen beperkingen aan zijn bewegingsvrijheid. Alles wat hier gebeurde was niet echt. Weer kwam bij hem de gedachte op dat hij sliep. Dat hij een droom had die hij niet snel zou vergeten, maar wat nog altijd niet meer dan een droom zou blijken te zijn. Uiteindelijk. Hij keek naar de brandblusser die hij nog steeds liefdevol in zijn armen had, maar was niet bij machte -ook nu alles niet echt was- daar de humor van in te zien.
Opgeschrikt door angstaanjagend geschreeuw, veranderde de bijna vredige uitstraling op zijn gezicht in een grimas, volledig gevormd en bepaald door blinde haat. Het zelfverzekerde gevoel dat het allemaal niet waar kon zijn werd, gelijkertijd en zonder omhaal, verdreven door het gevoel van paniek, wat hij de afgelopen twintig minuten zo intens had leren kennen. Hij rechtte zijn rug en beende af op de kern van al zijn leed. Hij probeerde zich af te sluiten van al wat hem op andere gedachten kon brengen, het idee uit zijn hoofd te zetten dat er voor hem geen morgen meer zou zijn. Geen straks. Geen zo direct. Hij probeerde de angstkreten niet te horen en negeerde de stank. Hij poogde de zwarte wolk, die kou uitstraalde en deed verdwijnen wat deel uitmaakte van zijn wereld, in zijn gedachten om te zetten naar warm wit. Helder wit, afstekend tegen de blauwe lucht van een prachtige zomerdag. Hij beet op zijn lippen toen hij de brandblusser voor die tweede keer in korte tijd boven zijn hoofd hief. Pas toen er echt geen weg meer terug was, het afbreken van zijn actie een onmogelijkheid, pas toen zag hij wat er uit de opening van de lade, daar uit het diepduister, plots opdoemde
Met heel veel moeite stond hij op, de pijn in zijn knie en de rest van zijn lichaam volledig negerend. Met een verwoestende klap, daarbij geholpen door zijn minimaal tien kilo wegende rode vriend, moest het mogelijk zijn de lade te sluiten of op zijn minst de nodige tegenstand te bieden. Dat was het plan. Meer had hij niet kunnen bedenken. Wel had hij gewikt en gewogen op welke wijze hij moest slaan; Tegen het front van de la, in de hoop dat hij hem zou kunnen sluiten, of er bovenop, om het maar zoveel mogelijk schade toe te brengen. Zijn keuze was op die laatste optie gevallen, al was het maar omdat hij op die manier meer kracht kon zetten. In het meest optimistische scenario zou hij de lade uit de metalen geleiders rammen. Dit moest dan haast wel ten koste gaan van de bizarre krachten die het een weg -een doorgang- gaf naar een wereld die, theoretisch gezien, voor hem nog steeds niet kon bestaan. Wat er gebeurde was allemaal niet waar. Kon niet waar zijn.
En dus was er eigenlijk geen reden bang te zijn. De stemmen afkomstig uit het duister van iets simpels als zijn eigen keukenla bestonden niet. De ondragelijke stank van het vochtige duister was een foute grap van zijn eigen geest. Hij zou nu naar buiten kunnen lopen. Hij zou de buitendeur deur kunnen openen en gaan, naar waar hij maar wilde. Hij zou naar de kamer kunnen lopen om Johnny Cash het zwijgen op te leggen en vervolgens op de bank TV gaan zitten kijken. Als hij zou willen, al wist hij niet waarom, zou hij zijn raam in kunnen gooien om op die manier naar buiten te gaan. Er waren geen beperkingen aan zijn bewegingsvrijheid. Alles wat hier gebeurde was niet echt. Weer kwam bij hem de gedachte op dat hij sliep. Dat hij een droom had die hij niet snel zou vergeten, maar wat nog altijd niet meer dan een droom zou blijken te zijn. Uiteindelijk. Hij keek naar de brandblusser die hij nog steeds liefdevol in zijn armen had, maar was niet bij machte -ook nu alles niet echt was- daar de humor van in te zien.
Opgeschrikt door angstaanjagend geschreeuw, veranderde de bijna vredige uitstraling op zijn gezicht in een grimas, volledig gevormd en bepaald door blinde haat. Het zelfverzekerde gevoel dat het allemaal niet waar kon zijn werd, gelijkertijd en zonder omhaal, verdreven door het gevoel van paniek, wat hij de afgelopen twintig minuten zo intens had leren kennen. Hij rechtte zijn rug en beende af op de kern van al zijn leed. Hij probeerde zich af te sluiten van al wat hem op andere gedachten kon brengen, het idee uit zijn hoofd te zetten dat er voor hem geen morgen meer zou zijn. Geen straks. Geen zo direct. Hij probeerde de angstkreten niet te horen en negeerde de stank. Hij poogde de zwarte wolk, die kou uitstraalde en deed verdwijnen wat deel uitmaakte van zijn wereld, in zijn gedachten om te zetten naar warm wit. Helder wit, afstekend tegen de blauwe lucht van een prachtige zomerdag. Hij beet op zijn lippen toen hij de brandblusser voor die tweede keer in korte tijd boven zijn hoofd hief. Pas toen er echt geen weg meer terug was, het afbreken van zijn actie een onmogelijkheid, pas toen zag hij wat er uit de opening van de lade, daar uit het diepduister, plots opdoemde
Hoofdstuk 12
Hij probeerde de klap nog af te wenden, maar er was geen tijd genoeg voor geweest. Het gewicht wat hij in handen had was te groot, net als de kracht waarmee hij de lade had willen raken. Alles leek nu in slow motion te gaan; Zijn beide handen, met daarin een zware metalen donkerrode brandblusser, naderden de impact met een lade waarin misschien wel de duivel zelf, zich had gehuisvest. Onderweg, dus toen zijn alternatieve slagwapen in aantocht was naar zijn te vernietigen doel, verschenen uit het duister twee afschuwelijke klauwen. Lange gekromde vingers met vuile, inktzwarte nagels. Zwaar vervormde handen aan het end van magere, bottig ogende, misvormde armen. Armen die in het niets leken te eindigen in de diepte van de keukenla, maar die -zo wist hij ook- absoluut aan iemand moesten toebehoren. (Aan ?iets? verdomme, aan ?iets?. Niet aan ?iemand?) Hij slaakte een wanhopige, bijna zielig klinkende kreet.
Met zijn poging het oorspronkelijke doel te ontwijken, was hij veel te laat. Nog voordat de brandblusser de la raakte, hadden de twee gruwelijk ogende klauwen, al grip op zijn linkerpols. Het remde de klap dusdanig af, dat het geen enkele schade kon aanrichten. Minder dan een seconden later viel de blusser op de grond om nog even door te rollen tot hij echt niet verder kon. Cynisch genoeg tot aan de achterdeur, of het nog even naar buiten had gewild. Of het voor de allerlaatste keer gebruik had willen maken van zijn vrijheid. In een flits zag hij op de grond, tegen de voet van de achterdeur, een geel olifantje met een scheef geknipte kuif. Het keek hem aan met zijn nog overgebleven oog, smekend naar antwoorden op al zijn vragen. Daarna werd het gegrepen door een zwarte wolk en bestond het simpelweg niet meer. Triomfantelijk maakte het wazige zwart een soort van ereronde en voegde zich weer naar de opening van de lade.
Tien kromme nagels tegelijk, drukten zich tot bloedens aan toe in zijn pols. Hij probeerde zijn arm terug te trekken, maar de krachten waar hij mee te maken had waren van een hele andere orde. Ze trokken zijn arm de la in en de pijn was niet te dragen. Alsof zijn pols tussen de scherpe tanden van een berenval waren terechtgekomen. Als hij probeerde zijn arm terug te trekken gingen de nagels dieper zijn vlees in, tot hij zelfs voelde dat één van de messcherpe klemmen zijn bot had bereikt. Zijn leed was enorm, maar werd op dit moment zwaar overstemd door angst en blinde paniek in combinatie met pure walging. Hij voelde hoe hij naar de la werd toegetrokken, beseffend dat hij zou eindigen in die diepte van het duister, waar hij ongetwijfeld een pijnlijke dood zou sterven. Als hij geluk zou hebben tenminste, want het angstige geschreeuw van zijn voorgangers beloofde weinig goeds. Met zijn vrije hand pakte hij een greepje vast van een keukenkast. In de hoop voldoende houvast te hebben, niet de diepte in gesleurd te worden. Nog verder drongen de nagels in zijn vlees. Nog harder werd er aan zijn arm getrokken.
Hij probeerde de klap nog af te wenden, maar er was geen tijd genoeg voor geweest. Het gewicht wat hij in handen had was te groot, net als de kracht waarmee hij de lade had willen raken. Alles leek nu in slow motion te gaan; Zijn beide handen, met daarin een zware metalen donkerrode brandblusser, naderden de impact met een lade waarin misschien wel de duivel zelf, zich had gehuisvest. Onderweg, dus toen zijn alternatieve slagwapen in aantocht was naar zijn te vernietigen doel, verschenen uit het duister twee afschuwelijke klauwen. Lange gekromde vingers met vuile, inktzwarte nagels. Zwaar vervormde handen aan het end van magere, bottig ogende, misvormde armen. Armen die in het niets leken te eindigen in de diepte van de keukenla, maar die -zo wist hij ook- absoluut aan iemand moesten toebehoren. (Aan ?iets? verdomme, aan ?iets?. Niet aan ?iemand?) Hij slaakte een wanhopige, bijna zielig klinkende kreet.
Met zijn poging het oorspronkelijke doel te ontwijken, was hij veel te laat. Nog voordat de brandblusser de la raakte, hadden de twee gruwelijk ogende klauwen, al grip op zijn linkerpols. Het remde de klap dusdanig af, dat het geen enkele schade kon aanrichten. Minder dan een seconden later viel de blusser op de grond om nog even door te rollen tot hij echt niet verder kon. Cynisch genoeg tot aan de achterdeur, of het nog even naar buiten had gewild. Of het voor de allerlaatste keer gebruik had willen maken van zijn vrijheid. In een flits zag hij op de grond, tegen de voet van de achterdeur, een geel olifantje met een scheef geknipte kuif. Het keek hem aan met zijn nog overgebleven oog, smekend naar antwoorden op al zijn vragen. Daarna werd het gegrepen door een zwarte wolk en bestond het simpelweg niet meer. Triomfantelijk maakte het wazige zwart een soort van ereronde en voegde zich weer naar de opening van de lade.
Tien kromme nagels tegelijk, drukten zich tot bloedens aan toe in zijn pols. Hij probeerde zijn arm terug te trekken, maar de krachten waar hij mee te maken had waren van een hele andere orde. Ze trokken zijn arm de la in en de pijn was niet te dragen. Alsof zijn pols tussen de scherpe tanden van een berenval waren terechtgekomen. Als hij probeerde zijn arm terug te trekken gingen de nagels dieper zijn vlees in, tot hij zelfs voelde dat één van de messcherpe klemmen zijn bot had bereikt. Zijn leed was enorm, maar werd op dit moment zwaar overstemd door angst en blinde paniek in combinatie met pure walging. Hij voelde hoe hij naar de la werd toegetrokken, beseffend dat hij zou eindigen in die diepte van het duister, waar hij ongetwijfeld een pijnlijke dood zou sterven. Als hij geluk zou hebben tenminste, want het angstige geschreeuw van zijn voorgangers beloofde weinig goeds. Met zijn vrije hand pakte hij een greepje vast van een keukenkast. In de hoop voldoende houvast te hebben, niet de diepte in gesleurd te worden. Nog verder drongen de nagels in zijn vlees. Nog harder werd er aan zijn arm getrokken.
Hoofdstuk 13
Ineens wist hij dat het nu nog slechts om minuten ging. Plots wist hij dat dit het was. Hij kon opeens ook beamen dat mensen vlak voor hun dood, als een soort van film, hun leven overzagen. Hij zag het ook. Het was een film waar nog zo vreselijk veel aan toe te voegen was geweest, die nog zoveel wendingen had kunnen krijgen. Al zijn plannen, voornemens en ideeën. Wat hij zag, was in feite slechts een preview als het aan hem had gelegen, maar het lag nu niet meer aan hem. Hij kon nog tegenstribbelen. Hij kon nog proberen de boel wat te rekken. De film nog iets langer te maken. Maar het ging nog slechts om minuten. Hij was nu de hoofdrolspeler in een verhaal over een te voeren strijd, die hij niet kon winnen. Het is onmogelijk te vechten tegen zoiets dodelijks. Alleen al om de eenvoudige reden, dat je niet kunt vechten tegen iets dat niet bestaat. Althans, niet binnen het kader van wat hij tot nu toe had gedacht, dat wel en niet kon bestaan.
De trekkracht aan zijn arm werd langzaam opgevoerd. De pijn was niet meer in woorden te omschrijven, maar kon maar al te goed van zijn gezicht worden afgelezen. Grote bange ogen en opgezette aders op zijn voorhoofd, vol zweet en oud bloed. Opgedroogd braaksel rond zijn mond werd langzaam verdreven door schuimend slijm. Hij gilde het uit van de pijn en angst en vroeg zich in een kort helder moment af, waarom niemand hem hoorde. Waarom niemand op de buitenzijde van de deur stond te bonken en hem met gepast geweld probeerde te bereiken. Dieper werd zijn arm de bodemloze lade ingetrokken, steeds dieper tot zijn oksel pijnlijk op de rand van de la ruste en hij in principe niet verder naar beneden kon. Zijn vrije hand had inmiddels niets anders kunnen doen dan het greepje van de kast, zijn laatste tastbare binding met deze wereld, los te laten. De klauw bleef volharden in zijn streven hem zíjn wereld in te trekken. Het leek er op dat inmiddels al zijn nagels het bot van zijn nieuwste slachtoffer hadden bereikt.
Toen hij voelde hoe het vel en vlees van zijn bot gestroopt leek te worden, en in feite zijn onderarm langzaam van zijn lichaam werd gescheiden, was hij niet meer in staat om ook maar enig geluid te maken. Hij onderging de tergende pijn en langzaam leek alles om hem heen te verdwijnen. De stank, de kreten van hen die hem misschien voor waren gegaan, het zicht op een zwarte massa die door de ruimte trok op zoek naar iets om op te slokken en mee te nemen naar een wereld die nooit had mogen bestaan, en zijn eigen niet te dragen leed. Zijn ontzetting. Zijn eigen radeloze angst. Het gevoel van eenzaamheid -afzondering, verlatenheid- dat zijn leven die laatste minuten zo gekenmerkt had. Nu de klauwen geen houvast meer hadden aan de rest van zijn lichaam, omdat zijn arm vlak onder zijn elleboog ophield te bestaan, viel hij achterover op de keukenvloer. Even bleef hij stil liggen, tot de zwarte wolk via zijn neus en mond zijn lichaam binnendrong, en hij bij wijze van protest ongecontroleerde bewegingen maakte, alsof onzichtbaren middels een defibrillator, de laatste wanhopige pogingen deden, hem nog terug te halen.
Ineens wist hij dat het nu nog slechts om minuten ging. Plots wist hij dat dit het was. Hij kon opeens ook beamen dat mensen vlak voor hun dood, als een soort van film, hun leven overzagen. Hij zag het ook. Het was een film waar nog zo vreselijk veel aan toe te voegen was geweest, die nog zoveel wendingen had kunnen krijgen. Al zijn plannen, voornemens en ideeën. Wat hij zag, was in feite slechts een preview als het aan hem had gelegen, maar het lag nu niet meer aan hem. Hij kon nog tegenstribbelen. Hij kon nog proberen de boel wat te rekken. De film nog iets langer te maken. Maar het ging nog slechts om minuten. Hij was nu de hoofdrolspeler in een verhaal over een te voeren strijd, die hij niet kon winnen. Het is onmogelijk te vechten tegen zoiets dodelijks. Alleen al om de eenvoudige reden, dat je niet kunt vechten tegen iets dat niet bestaat. Althans, niet binnen het kader van wat hij tot nu toe had gedacht, dat wel en niet kon bestaan.
De trekkracht aan zijn arm werd langzaam opgevoerd. De pijn was niet meer in woorden te omschrijven, maar kon maar al te goed van zijn gezicht worden afgelezen. Grote bange ogen en opgezette aders op zijn voorhoofd, vol zweet en oud bloed. Opgedroogd braaksel rond zijn mond werd langzaam verdreven door schuimend slijm. Hij gilde het uit van de pijn en angst en vroeg zich in een kort helder moment af, waarom niemand hem hoorde. Waarom niemand op de buitenzijde van de deur stond te bonken en hem met gepast geweld probeerde te bereiken. Dieper werd zijn arm de bodemloze lade ingetrokken, steeds dieper tot zijn oksel pijnlijk op de rand van de la ruste en hij in principe niet verder naar beneden kon. Zijn vrije hand had inmiddels niets anders kunnen doen dan het greepje van de kast, zijn laatste tastbare binding met deze wereld, los te laten. De klauw bleef volharden in zijn streven hem zíjn wereld in te trekken. Het leek er op dat inmiddels al zijn nagels het bot van zijn nieuwste slachtoffer hadden bereikt.
Toen hij voelde hoe het vel en vlees van zijn bot gestroopt leek te worden, en in feite zijn onderarm langzaam van zijn lichaam werd gescheiden, was hij niet meer in staat om ook maar enig geluid te maken. Hij onderging de tergende pijn en langzaam leek alles om hem heen te verdwijnen. De stank, de kreten van hen die hem misschien voor waren gegaan, het zicht op een zwarte massa die door de ruimte trok op zoek naar iets om op te slokken en mee te nemen naar een wereld die nooit had mogen bestaan, en zijn eigen niet te dragen leed. Zijn ontzetting. Zijn eigen radeloze angst. Het gevoel van eenzaamheid -afzondering, verlatenheid- dat zijn leven die laatste minuten zo gekenmerkt had. Nu de klauwen geen houvast meer hadden aan de rest van zijn lichaam, omdat zijn arm vlak onder zijn elleboog ophield te bestaan, viel hij achterover op de keukenvloer. Even bleef hij stil liggen, tot de zwarte wolk via zijn neus en mond zijn lichaam binnendrong, en hij bij wijze van protest ongecontroleerde bewegingen maakte, alsof onzichtbaren middels een defibrillator, de laatste wanhopige pogingen deden, hem nog terug te halen.