
-----------------------------------------------------------------------------------------------
Ik kan me de nachten niet meer herinneren dat ik vredig sliep. Nu probeer ik me vast te houden aan een tijd dat de oorlog nog zo ver weg leek. Een tijd die al zo lang afgelopen is. Ik sloot mijn armen om het kussen naast me. Mijn gezicht verborg ik erin. Zijn geur, het hing er nog steeds. Tranen begonnen direct in mijn ogen op te welmen. God wat miste ik hem. De nachten waren rusteloos geworden sinds mijn man uit mijn ogen was verdwenen. De tranen stroomden over mijn wangen, in het kussen. Ik duwde mijn mond tegen de stof aan, om zo de snikken te onderdrukken. Het duurde niet lang of slaap eiste zich mijn lichaam op. Huilen was het meest vermoeiende wat er was. Maar zelfs al kreeg mijn lichaam rust tijdens de nacht, mijn gedachten stopten nooit. Prachtige bloemen verspreidden zich over het wilde weiland. Ze waren er in onttelbare kleuren, van enkele kon ik geeneens een naam noemen. Ik liet mijn vingers glijden door het gras wat tot mijn knieën oprees. De kietelende sensatie liet me snikkeren. Ik voelde hoe ruwe vingers zich met de mijne verstrengelde, mijn glimlach werd groter. Mijn man was aan mijn zijde verschenen. Lichtblauwe ogen gleden van zijn arm naar zijn schouder, naar zijn gespierde hals tot ik zijn prachtig diep bruine ogen had bereikt. Met een glimlach richtte ik mijn blik in zijn ogen, ik wist dat ik daar dezelfde straling zou zien als dat ik uitstraalde. Mijn glimlach viel toen ik eindelijk mijn doel het bereikt. Zijn mond hoeken waren omgekruld in een glimlach maar zijn ogen straalde niets anders dan pijn uit. Zijn hand begon weg te glippen uit de mijne, de bloemen werden opgeslokt door duisternis. Ik keek verstijfd toe hoe mijn man langzaam in diezelfde duisternis verdween, en toen was hij verdwenen. Een schot volgde.
Dit was normaal het moment dat ik normaal gesproken wakker werd met mijn ogen wijd open en mijn huid koud van het zweet. Deze keer gebeurde het niet. Ik zat opgesloten in deze nachtmerrie, zonder te waken.
Verdwaald rende ik door de duisternis, ik schreeuwde maar niemand die mij hoorde. Mijn hoofd tolde ik moest en zou hem vinden. Mijn voeten stopten toen ik het geluid hoorde wat mijn wereld deed in stortten. ‘ Mamma!’ Mijn kleine jongen, zijn stem was vol angst. Rillend draaide ik mij om, daar stond mijn kleine liefde. Zijn onschuldige ogen groot zijn armen en benen trillen en zijn huid bleek. De tranen begonnen weer te stromen. ‘ Stil maar, ik kom je helpen.’ Met trillende stem probeerde ik hem gerust te stellen. Een zwarte arm wond zich om zijn kleine lichaam heen, een geweer werd tegen zijn hoofd gerdrukt. Mijn adem stopte terwijl ik in de twee duistere ogen keek die mijn zoon bedreigde. ‘ Luister maar naar mama en stil nu maar.’ De man sprak met een zware grommende stem. Een schot. Mijn baby, mijn kindje was er niet meer.
Gillend werd ik wakker. Ik drukte het kussen tegen mijn gezicht om het geluid te dempen, want stoppen kon ik niet. Mijn wangen waren ruw en nat. Mijn ogen wijd open. Het was maar een droom. Het was maar een droom. Hoe vaker ik het zinnetje in mijn hoofd herhaalde hoe minder ik het geloofde. Trillend sloop ik door de gangen. De deur piepte iets, terwijl ik hem open deed. Daar lach mijn kleine wondertje nog vredig te slapen. Met een zucht van opluchting sloop ik weer naar mijn kamer. Ik probeerde te gaan slapen, maar de onheilspellende buikpijn hield me wakker. Mijn instincten bleven maar herhalen dat ik moest vluchten. Mijn hoofd zei blijven. Het zijn maar idiote dromen. Slaap, je hebt je rust nodig. En dat deed ik. Ik sliep.
"Bonk, Bonk"
Mijn ogen schoten open, terwijl mijn hartslag drie keer zo snel ging. Wie was daar? Ik probeerde mezelf te vertellen dat het geluid nooit echt was geweest. Ik kneep mijn ogen stevig dicht. De dekens gooide ik over mijn hoofd als een bang kind wat zich voor de monsters wilde verstoppen.
"Bonk, Bonk"
Het geluid klonk weer op. Ik kon het niet negeren. Schreeuwen galmden van ver weg over de straten. Wat was er aan de hand?
Trillend stapte ik uit bed. Mijn lichaam voelde koud aan alsof al het bloed uit mijn huid was weggetrokken. Het gebons werd harder. Ik kon mannen horen schreeuwen woedend en commanderend. Ren, vlucht, mijn instincten fluisterden me het keer op keer weer in, maar ik had de moed niet om weg te vluchten. Mijn hand lag trillend op de deurknop ik had alle motoriek over mijn spieren verloren. Het kostte me een minuut voor ik eindelijk de beweging wist te maken. Twee mannen in camouflage groen stonden voor mijn deur. Ze schreeuwden naar me, maar mijn hersens wisten de woorden niet te vertalen. In paniek keek ik door de straat in de hoop dat er iemand was die me kon helpen die me kon vertellen wat er aan de hand was. Die zei dat ik me geen zorgen hoefde te maken en dat alles goed was. Mijn ogen bleven stilhangen op die van een jonge knul. Zijn ogen waren bloedrood. Ogen van de duivel. Ik zou ze nooit meer kunnen vergeten. Hij keek mij zo doordringend aan. Een gepijnigde koude blik. Het was heel kort, maar even vloog er een sprankje van schuld door die robijn kleurige ogen. Al mijn angst verdween op dat moment. Al mijn levenlust verdween uit mijn lichaam. Het had geen zin meer om te vechten. Ik gaf me over. Zonder dat ik het doorhad was een van de twee mannen al langs me heen geglipt. Mijn knul werd huilend met de man naar beneden getrokken. Ik sloot snel mijn armen om hem heen toen we beneden waren.
"Ssst stil maar, alles komt goed," sprak ik hem loze woorden toe. De woorden deden wonderen mijn zoon werd meteen stil, ookal bleven zijn ogen angstig door de menigte kijken. Met mijn hoofd omhoog en mijn zoon zijn hand in de mijne, liet ik me met mijn laatste beetje trots begeleidde door de soldaten. We werden in de al volgestouwde wagens geduwd. De mensen protersteerde om me heen ze weigerde als vee behandeld te worden. Maar net als vee hadden ze geen enkele inbreng over de manier waarop ze behandeld werden. Ik drukte mijn kleine kindje dicht tegen me aan, terwijl ik mezelf in een klein hoekje had weten te instaleren. De auto begon te rijden. Ik keek toe hoe mensen tegen elkaar opbotste. Kinderen begonnen te huilen toen ze klem werden gedrukt tussen de grotere mensen. Mijn eigen kleine jongentje snikte mee met de rest. Ook hij kon voelen dat er iets ging gebeuren, iets vreselijks. Schokkend kwam de wagen tot stilstand, ik werd tegen de man naast me aangegooid. Mijn baby had ik nog stevig in mijn armen vast. De laadklep viel met een klap naar beneden.
"Uitstappen!" Een kille stem schreeuwde tegen ons. Mensen struikelden uit de wagen ze liepen elkaar onder de voet in de haast dat ze probeerden te ontsnappen. Ik bleef zitten in mijn hoekje, want ik wist dat wanneer ik uit zou stappen dat het einde betekende.
"Jij daar! Eruit nu." De kille stem commandeerde me. De man had zijn geweer al in de aanslag. Trillend stapte ik uit. Mijn hoofd was blank. Waar hadden ze ons heengebracht? Ik herkende mijn eigen omgeving niet meer.
"Mammie, waarom zijn we bij de kerk?"
Mijn ogen keken geschokt naar mijn kleine jongen. Kerk? De kerk? Ik keek voor me uit om te zien wat mijn kind zag. De prachtige katholieke kerk torende boven de angstige mensen uit. Een brok vormde zich in mijn keel. Het gebouw wat me in periodes van zorgen zoveel steun had gegeven, gaf me nu alleen wanhoop. Iets vertelde me dat we hier niet waren om te bidden, iets wat ieder mens op het plein ook wist. Mijn gedachten werden onderbroken door het schreeuwen en gillen van mensen. Ze schreeuwden in wanhoop het was duidelijk te horen. Ze hadden er alle reden. Ik keek in angst hoe kinderen bij hun ouders werden weggerukt. Ze krijsten, terwijl brute armen hen meesleurden. Moeders klampten zich aan hen kinderen vast. Ze werden neergeslagen. Ze hadden geen kans om hun liefdes te beschermen. Ik greep mijn baby ook vast. Alsof het het laatste was, wat me in leven hield. Ik kon hem niet verliezen. Ik weigerde mijn baby te laten meesleuren door deze mannen. Hij jammerde iets, mijn grip was waarschijnlijk pijnlijk. Ik kon de mannen op me af zien komen. Nee dit konden ze niet doen. Ik had al zoveel verloren. Ik schreeuwde, terwijl ze aan mijn kind begonnen te trekken. Ik kon niet horen wat ze zeiden. Ik kon geeneens horen wat ik zelf schreeuwde. Langzaam begonnen mijn vingers weg te glippen. Langzaam werd mijn hart weggetrokken. Ik probeerde achter hem aan te rennen. Hem terug te grijpen. Een krachtige arm hield me tegen. Ik probeerde er tegen in te gaan, maar als een muur was de greep onbuigzaam. Met betraande ogen keerde ik me om scheldend en slaand. Mijn polsen werden zo hard vast gegrepen dat ik ze al beurs kon voelen worden.
"Laat me los! L..laat m..me los," snikte ik. Mijn verzet steeds zwakker tot mijn lichaam stopte met bewegen. De jongen voor me staarde me aan. Geen emotie verscheen over zijn gezicht, geen woede omdat ik hem sloeg, geen wrede glimlach omdat ik gebroken was, geen medeleven omdat mijn zoon me net was afgenomen, helemaal niets was te zien. Het was alsof ik tegen een dood stenenbeeld keek. De rode ogen bleven me aanstaren. Ik kon ze nog voelen brandden in de mijne.
"W...wat gaat er met hem gebeuren?" Mijn stem sloeg meerdere malen over.
De jongen bleef stil. Zijn blik keek in de verte. Ik volgde het, daar stonden de kinderen, allemaal samen gedreven als een kudde onschuldige lammetjes klaar voor de slacht.
"Ze zullen worden, als mij." Zijn stem schokte me, zo koud voor zo’n jong persoon. En toen drongen zijn woorden door. Worden zoals hij? Ik snapte het niet. Ze waren te jong om soldaat te zijn. Een flits van een gesprek lang geleden schoot aan me voorbij.
De deur werd opengegooid. Een glimlach verspreidde zich over mijn gezicht. Jack mijn man was weer veilig thuis. Ik zette de laatste schotels voor het eten op tafel.
"Goede avond," sprak Jack. Hij drukte zijn lippen tegen mijn wang. Ik lachte en mijn wangen kleurden rose. Na al die jaren had hij nog steeds dat effect op mij.
We beden voor het eten. Ik vroeg dezelfde vraag als altijd aan de hemelen: Laat de oorlog stoppen. Zodra de zeggen uitgesproken was bleef er alleen een ontspannen sfeer over.
"Hoe was je dag?" besloot ik een gesprek te openen. Jack slikte snel zijn eten weg.
"Christian vertelde me weer verhalen over die amerikanen. Ik weet niet waar hij had allemaal vandaan haalt, maar ze worden met de dag sterker."
Mijn aandacht was meteen gegrepen toen ik zijn enthousiaste toon hoorde.
"Vertel," drong ik aan.
"Ze zeggen nu dat het leger van de amerikanen zo sterk is, omdat ze hun eigen soldaten maken."
Ik trok mijn wenkbrauw op.
"En dan bedoel ik dat ze jonge kinderen nemen, kleuters. De kinderen worden in soort van kampen gestopt, en non-stop getraind. Ze zeggen dat die kinderen uiteindelijk een obsessie naar bloed krijgen, en dat er niets is dat ze tegenhoud. Geloof jij dat? Het lijkt me eerder een script voor een slechte horror film." En hij lachtte.
Mijn kindje, mijn kleine jongen zou naar dat kamp gaan. Dat kamp waar we samen om hadden gelachen, het hadden aangezien voor een slechte horrorfilm, maar hier recht voor mijn ogen stond het levende bewijs van die kampen. De emotieloze soldaat die nog steeds mijn polsen in een vaste grip hield. Over tien jaar zou mijn jongen hetzelfde zijn, niets meer dan een schim van wat hij ooit geweest was. Ik liet mezelf op mijn knieën vallen en huilde.
"Is hij beter af in het kamp of met mijn lot."
De jongen met de rode ogen hield zijn hoofd schuin naar mijn geknielde vorm. Ik kon hem alleen maar smekend aankijken. Smekend dat hij me een antwoord gaf. Zijn ogen sloten een kort moment.
"Nee." Dat waren zijn woorden. Ik schudde mijn hoofd in ongeloof. De kampen konden niet zo vreselijk zijn. Hij leefde nog. Hij stond hier als levend bewijs voor mijn ogen.
"Waarom leef jij dan nog?"
De jongen keek de verte in. Richting het westen, waar Amerika lag.
"Ik moet nog één moord plegen voor ik mag ontsnappen." Het kwam er bijna gefluisterd uit, of dat ik het niet had mogen horen. Ik sloot mijn ogen. Een traan gleed langzaam over mijn wang. Naast me schreeuwden stemmen, maar daar luisterde ik niet naar. Ik gaf de jongen één laatste blik, terwijl andere soldaten mij ruig omhoog sleurden.
"Dood hem." De fluistering gleed over de lucht. Zijn blik bleef intens op mij gericht toen ze me meesleurden. Ik wist dat hij het had gehoord. Dat hij mijn laatste wens had aangehoord. Ik wist alleen niet of de wens ook volbracht zou worden.
Ze sleurden me de kerk in. Honderden andere kregen hetzelfde lot. Paniek schreeuwde uit hun ogen toen ze de ruimte in werden gestauwd. Ik luisterde niet meer naar de stemmen. Naar de laatste smeekbedes die mensen bij het altaar brachten. Ik zag alleen nog de flikkerende muren. De banken die langzaam in vlammen opgingen. De mensen die als levende toortsen tegen de grond stortten. Het as zette mijn keel in brand. Ik was niet meer instaat om de pijn te tonen. Ik kon niet meer schreeuwen of huilen, terwijl mijn huid langzaam smolt. Voor mijn ogen sloten, hoorde ik nog één geluid. Een geweerschot. Ik wist waarvan het was. Ik was er honderd procent zeker van.
Mijn gezin zal binnen enkele tellen weer herenigd zijn. Alledrie zullen we vanaf dit moment samen in het hiernamaals zijn.