--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------
Er was eens een hele machtige man, zijn naam was God. Grappig, want hij was ook een god. Hij had een planeet gemaakt, met de naam: de Aarde. Ook grappig, want de Aarde was ook bezaaid met aarde. Hij had hele gebieden met bomen gemaakt, die hij bossen noemde. En ook water, dat was een vloeistof die een must was voor een gezond leven. God was erg slim, hij had ook zijn eigen laboratorium om nieuwe dingen te bouwen of tevoorschijn toveren. Hij had een kaal hoofd en aan de zijkanten lange grijze krullen, net zoals zijn veertig centimeter lange baard.Op een dag zat God in het groenste gras op Aarde, in zijn prachtige tuin vol bloemen en bomen. Hij zat op zijn billen in het verse gras, met zijn bejaarde rug tegen een appelboom-stam aanleunend. Hij zuchtte en liet zijn verrimpelde vingers door het gras gaan. God vond, ondanks dat hij zichzelf uniek wilde houden, dat er meer wezens zoals hem moesten komen. Maar dan zonder zijn awesomeness, want dat zou een regelrechte natuurramp zijn. Puffend en steunend kroop God overeind en zette zijn ene voet neer. Een voet was een lap vlees met een stel lelletjes eraan die hij tenen noemde. Hij liep voort naar zijn prachtige lab, waar hij dus zijn geniale plannen uitvoerde.
Eenmaal aangekomen bij zijn supersonische lab, liep God naar de kapstok. Hij trok zijn witte labjas aan en trok zijn rubberen handschoenen aan. Soms vroeg hij zich af waarom hij het handschoenen had genoemd, waarom heetten schoenen dan ook niet gewoon voetschoenen? Net zoals witte druiven, die in werkelijkheid gewoon groen waren.
'Welkom.' zei het grote scherm. God keek verstrooid op, terwijl hij zijn regen laarzen aantrok. Raar dat het regen laarzen werden genoemd, want je kon ze ook bij het tuinieren dragen. God liep naar het grote scherm toe en greep naar zijn machtige afstandsbediening. Hij drukte zijn sterke duim op een paar knoppen, waarna enkele bliep-geluidjes te horen waren. Op het paneel onder het scherm ontstond een toetsenbord, dat licht gaf en leuke geluidjes gaf. God tikte wat op het paneel en pakte een digitale technische stift. Alsof het scherm een krijtbord was, tekende hij lijnen met de stift erop. En ook cirkels, driehoeken, poppetjes en een vlinder. Hij was nog bezig met het project: Vlinder. Een insect dat schoonheid uitstraalde met zijn gekleurde vleugels en verfraaid rondfladderde. God glimlachte bij het idee, vlinders was zo'n mooi woord. Zacht prevelend schetste God wat op het scherm. Hij ging op een kruk met wieltjes zitten en reed rond. Hij testte wat drankjes uit op zijn huid, omlijnde zijn eigen lichaam op een vel papier, nam een monster van zijn eigen bloed. En natuurlijk een broodje kaas tussendoor, die Bertha de koe-die-boe-zegt had gemaakt met haar weelderige roze uiers. Hij bracht werkelijk uren door in het lab, maar hij kwam uiteindelijk met een plan en een werktekening. Hij wilde een wezenmaker maken, een soort cabine waar het wezen ingestopt moest worden. En het wezen wat God wilde maken, heette een...Mens. De mens was net zoals hem, maar dan slap en waardeloos. De mens moest natuurlijk een naam hebben, dus Adam was zijn naam. En de mens moest natuurlijk een man zijn, net zoals God. Hij moest een piemel hebben, want anders had hij maar twee benen en dat zou raar zijn. En hij was een man. Geef toe, ken jij een man zonder piemel? Juist ja, je vader misschien. Maar dat hoort bij het proces van een schepsel zoals jou baren, tragisch en redelijk pijnlijk.
wordt vervolgd!