Nu de OV Awards voorbij zijn, is het weer tijd voor een nieuwe wedstrijd! Uiteraard zal het thema de winter zijn!
Jullie zijn deze keer weer totaal vrij in jullie verhaalkeuze, zolang het maar over de winter gaat. De origineler de aanpak, de meer kans je maakt!
Jullie verhalen zullen beoordeeld worden op:
Houden aan thema/opdracht -> (10 punten)
Originaliteit -> (10 punten)
Inhoud -> "Vertelt het verhaal ons iets of is het gewoon een verslag?" (10 punten)
Stijl -> "Is de stijl aangenaam of laat het te wensen over?" (10 punten)
Spelling en grammatica -> "Schrijft de auteur foutloos?" (10 punten)
Stemming > beoordeling leden (10 punten)
Het is mogelijk om jullie verhalen vanaf vandaag in te zenden in dit topic. Het speciale "comité" zal na het sluiten van de wedstrijd een waardering in punten. Ook zal weer een poll geopend worden waardoor de schrijvers bonuspunten kunnen verdienen.
Ook dit maal is er geen minimum of maximum aantal woorden. Let op: het moet wel een kortverhaal/one-shot zijn: dus geen hoofdstukken. Maak het verhaal zeker niet te lang: hierdoor zou je punten kunnen verliezen.
De inzending sluit op 20 februari 2012 om 23u59
LET OP!! Sinds enkele maanden is er een nieuw reglement voor de wedstrijden. In het topic dat over het nieuwe reglement gaat, zullen vele vragen al beantwoord worden. Bij twijfel kan altijd de wedstrijdmoderator (Patrick) gecontacteerd worden of een bericht geplaatst worden in de chatbox.
Denk er ook aan dat mensen die met regelmaat deelnemen aan schrijfwedstrijden kans maken om het criterium te winnen en zo in het zonnetje te komen staan!
VEEL SUCCES!
Wedstrijd 20
Moderator: Patrick
Vraagje, moet het echt over winter gaan of gaat het er gewoon om dat er iets winterachtigs in het verhaal zit? Dus bijvoorbeeld een plot dat zich toevallig in de winter enzo afspeelt...?
When the power of love overcomes the love of power.
My entry, hopelijk vinden jullie het iets (:
•
Het was erg druk bij de gondel die naar boven ging. Geen wonder, iedereen wilde naar boven en de liften waren net open. Mijn helm drukte op mijn hoofd en aan alle kanten werd er tegen me aangeduwd. Mijn gehandschoende handen omklemde mijn ski's stevig. Als steunpunt, maar ook om te voorkomen dat ze om werden gegooid door de menigte.
Ik ging op mijn tenen staan, leunend op mijn ski's en stokken, om te kijken hoe lang de rij nog was. Nog één trap op en binnen waarschijnlijk nog wat mensen. Als ik maar door die stomme poortjes was, dan zou het veel sneller gaan allemaal.
Naast me waren twee mensen aan het klagen over de wachttijden. Ze spraken Duits met een zwaar Italiaans accent, dus ik verstond ze niet heel goed. De vrouw - dik met geblondeerd haar - droeg gewone kleding en ook aan haar schoenen te zien ging ze voor de lol naar boven. De andere persoon - een man met een felblauwe helm en een opvallend outfit - droeg een paar ski's. Het waren goede ski's, echte race. Rossignol, als ik me niet vergiste. Mijn favoriete merk.
Voordat ik mijn eigen ski's kreeg, Rossignal natuurlijk, had ik van alle merken wel eens wat geleend. Van Atomic tot Head. Gelukkig had ik nu zelf ski's, dat was een stuk prettiger.
Thuis in Utah had ik al vaker geskied en deze ski's waren snel, wendbaar en ze luisterden zelfs naar de kleinste aanwijzingen. Perfect dus. Het eiste wel wat ervaring en veel oefenen, maar dat had ik er wel voor over. Wintersport was echt mijn leven, tijdens de koude maanden dan. 's Zomers vond ik mountainbiken erg leuk, vooral als het pad een goede uitdaging vormde.
Ik was bijna bij de poortjes. Een jongetje van ongeveer 10 jaar stond er te klooien met zijn ski-pas. Aan zijn houding was dit de eerste keer dat hij op de lange latten stond.
Een grote donkere jongen in groene werkkleding hielp hem en al snel stroomde de mensenmassa weer verder.
Uit een hoek kwamen opeens tientallen ski-klasjes aanzetten, allemaal begeleid door een rode jas, de ski-leraar. Die droegen helmen en mutsen in alle mogelijke kleuren, om zoveel mogelijk op te vallen. Met een glimlach dacht ik terug aan de tijd dat ik zelf de kost bijverdiende door ski-les te geven na schooltijd. Het gebied was zo groot dat er wel vijf verschillende ski-klasjes per piste rondvlogen, dus werk was er altijd.
Nadat de hele groep kinderen ook op weg was naar boven konden we eindelijk verder.
Nu ik eenmaal door de poortjes was duurde het niet lang voordat ik in de donkerblauwe gondel kon stappen. Op het laatste moment werd er nog een snowboard bij de ski's gezet en een jongen schoot naar binnen.
Zoals altijd 's ochtends was de cabine helemaal vol, we waren nu met zijn zessen. Die twee Duits-sprekende Italianen zaten er ook bij. Verder nog een klein kind dat duidelijk nog in een klasje zat, de jongen en ik.
"Ga je skiën?" vroeg de jongen met een grijns.
"Ja, jij?" Waarom had ik dit gesprek in vredesnaam?
"Nee snowboarden. Wil je een wedstrijdje doen? Ik weet ergens wel een leuke piste, net iets te lastig voor blauw, maar niet stijl genoeg voor rood. Het is een goeie plek voor leuke uitdagingen." Hij veegde een blonde haar uit zijn lichtblauwe ogen. Zijn ene wenkbrauw stond arrogant omhoog, waardoor ik kon het niet laten om akkoord te gaan.
Gistermiddag had ik toch al even het ski-gebied bekeken, dus ik was alweer gewend om weer op de ski's te staan.
"Oké! Met als prijs...? Drankje bij de après-ski?"
"Mij best. Ik hoop voor je dat je geld bij je hebt." Hij wierp me een glimlach toe en ik rolde met mijn ogen. "Jij hebt het harder nodig dan ik." Vuur kon je enkel bestrijden met vuur, toch?
Boven was het meteen een stuk kouder, en ik trok mijn sjaal wat op. De jongen had zijn ski-bril al opgezet, waardoor ik hem alleen kon herkennen aan zijn felblauwe jas. Behendig klikte ik in mijn bindingen en zette af met mijn stokken. "Gaat U voor."
De jongen maakte zijn schoenen vast en knipoogde nog eens. Toen maakte hij een spastisch sprongetje en begon zigzaggend naar de juiste piste te glijden. Hij ging nog niet echt heel snel, maar wat niet was kon nog komen.
Vlot gingen we een eindje naar beneden, waarna hij vol op de rem ging. Ik stopte ook en keek hem verwachtingsvol aan. Hij knikte naar de piste en ik nam het wit even in me op. De jongen had gelijk. Wat de piste betreft. Het zag er makkelijk uit, maar soms staken er gevaarlijke bulten naar boven. Naast de piste was een hek gespannen en aan de andere kant gingen tieners de uitdaging aan met de losse sneeuw.
Glimlachend keek ik weer naar de jongen. "Ik ben er klaar voor. Hoe ver wil je gaan?"
Hij stak zijn hand uit en wees naar de stoeltjeslift een paar honderd meter verder naar beneden. "Wie het eerste daar is." Hij sprong in de starthouding.
Hoofdschuddend volgde ik zijn voorbeeld en stak mijn stokken voor me in de sneeuw.
"Klaar? En... Af!" riep de jongen en meteen schoot hij ervandoor.
Ik duwde mezelf naar voren en zette de achtervolging in. Zoals ik al had verwacht ging hij nu een stuk sneller, maar ik kon hem gemakkelijk bijhouden. Jammer dat inhalen een ander verhaal was. We gingen ongeveer even snel, en af en toe keken we elkaar vrolijk aan.
Opeens boog hij af naar rechts, en vloog ik in de lucht. Daar had ik niet op gerekend. Die stomme bulten werkten als schansen, wat gevaarlijk kon zijn als je niet goed neerkwam. Behendig boog ik mijn knieën om de klap op te vangen en kromde mijn rug. Met een bons stond ik weer op de piste. Door mijn sprong had ik een voorsprong gekregen en ik hoorde de jongen gefrustreerd schreeuwen.
Zijn geroep werd echter overstemd door andere stem. "Pas op! Kijk uit! Ik kan niet remmen! Help!"
Ik keek om en schrok. Een jongen in een zwart outfit kwam razendsnel op me afgegleden. Zijn hele lichaam was ingepakt in ski-kleding en hij droeg een zwarte helm. Paniekerig zwaaide hij met zijn stokken, wat natuurlijk niets hielp. En toen gebeurde natuurlijk het gevreesde. De jongen schoot de lucht in en kwam met een klap weer terug op berg. Zijn ski's vlogen uit en hij gleed rollebollend verder.
Ik kon nog net zien hoe de felblauwe jas-jongen de ski's van de zwartgekleede jongen opraapte - zo sportief was hij dan weer wel - toen de laatste met volle vaart tegen me aangleed. Mijn knieën bogen door, en voor ik het wist gleden we samen naar beneden. •
•
Het was erg druk bij de gondel die naar boven ging. Geen wonder, iedereen wilde naar boven en de liften waren net open. Mijn helm drukte op mijn hoofd en aan alle kanten werd er tegen me aangeduwd. Mijn gehandschoende handen omklemde mijn ski's stevig. Als steunpunt, maar ook om te voorkomen dat ze om werden gegooid door de menigte.
Ik ging op mijn tenen staan, leunend op mijn ski's en stokken, om te kijken hoe lang de rij nog was. Nog één trap op en binnen waarschijnlijk nog wat mensen. Als ik maar door die stomme poortjes was, dan zou het veel sneller gaan allemaal.
Naast me waren twee mensen aan het klagen over de wachttijden. Ze spraken Duits met een zwaar Italiaans accent, dus ik verstond ze niet heel goed. De vrouw - dik met geblondeerd haar - droeg gewone kleding en ook aan haar schoenen te zien ging ze voor de lol naar boven. De andere persoon - een man met een felblauwe helm en een opvallend outfit - droeg een paar ski's. Het waren goede ski's, echte race. Rossignol, als ik me niet vergiste. Mijn favoriete merk.
Voordat ik mijn eigen ski's kreeg, Rossignal natuurlijk, had ik van alle merken wel eens wat geleend. Van Atomic tot Head. Gelukkig had ik nu zelf ski's, dat was een stuk prettiger.
Thuis in Utah had ik al vaker geskied en deze ski's waren snel, wendbaar en ze luisterden zelfs naar de kleinste aanwijzingen. Perfect dus. Het eiste wel wat ervaring en veel oefenen, maar dat had ik er wel voor over. Wintersport was echt mijn leven, tijdens de koude maanden dan. 's Zomers vond ik mountainbiken erg leuk, vooral als het pad een goede uitdaging vormde.
Ik was bijna bij de poortjes. Een jongetje van ongeveer 10 jaar stond er te klooien met zijn ski-pas. Aan zijn houding was dit de eerste keer dat hij op de lange latten stond.
Een grote donkere jongen in groene werkkleding hielp hem en al snel stroomde de mensenmassa weer verder.
Uit een hoek kwamen opeens tientallen ski-klasjes aanzetten, allemaal begeleid door een rode jas, de ski-leraar. Die droegen helmen en mutsen in alle mogelijke kleuren, om zoveel mogelijk op te vallen. Met een glimlach dacht ik terug aan de tijd dat ik zelf de kost bijverdiende door ski-les te geven na schooltijd. Het gebied was zo groot dat er wel vijf verschillende ski-klasjes per piste rondvlogen, dus werk was er altijd.
Nadat de hele groep kinderen ook op weg was naar boven konden we eindelijk verder.
Nu ik eenmaal door de poortjes was duurde het niet lang voordat ik in de donkerblauwe gondel kon stappen. Op het laatste moment werd er nog een snowboard bij de ski's gezet en een jongen schoot naar binnen.
Zoals altijd 's ochtends was de cabine helemaal vol, we waren nu met zijn zessen. Die twee Duits-sprekende Italianen zaten er ook bij. Verder nog een klein kind dat duidelijk nog in een klasje zat, de jongen en ik.
"Ga je skiën?" vroeg de jongen met een grijns.
"Ja, jij?" Waarom had ik dit gesprek in vredesnaam?
"Nee snowboarden. Wil je een wedstrijdje doen? Ik weet ergens wel een leuke piste, net iets te lastig voor blauw, maar niet stijl genoeg voor rood. Het is een goeie plek voor leuke uitdagingen." Hij veegde een blonde haar uit zijn lichtblauwe ogen. Zijn ene wenkbrauw stond arrogant omhoog, waardoor ik kon het niet laten om akkoord te gaan.
Gistermiddag had ik toch al even het ski-gebied bekeken, dus ik was alweer gewend om weer op de ski's te staan.
"Oké! Met als prijs...? Drankje bij de après-ski?"
"Mij best. Ik hoop voor je dat je geld bij je hebt." Hij wierp me een glimlach toe en ik rolde met mijn ogen. "Jij hebt het harder nodig dan ik." Vuur kon je enkel bestrijden met vuur, toch?
Boven was het meteen een stuk kouder, en ik trok mijn sjaal wat op. De jongen had zijn ski-bril al opgezet, waardoor ik hem alleen kon herkennen aan zijn felblauwe jas. Behendig klikte ik in mijn bindingen en zette af met mijn stokken. "Gaat U voor."
De jongen maakte zijn schoenen vast en knipoogde nog eens. Toen maakte hij een spastisch sprongetje en begon zigzaggend naar de juiste piste te glijden. Hij ging nog niet echt heel snel, maar wat niet was kon nog komen.
Vlot gingen we een eindje naar beneden, waarna hij vol op de rem ging. Ik stopte ook en keek hem verwachtingsvol aan. Hij knikte naar de piste en ik nam het wit even in me op. De jongen had gelijk. Wat de piste betreft. Het zag er makkelijk uit, maar soms staken er gevaarlijke bulten naar boven. Naast de piste was een hek gespannen en aan de andere kant gingen tieners de uitdaging aan met de losse sneeuw.
Glimlachend keek ik weer naar de jongen. "Ik ben er klaar voor. Hoe ver wil je gaan?"
Hij stak zijn hand uit en wees naar de stoeltjeslift een paar honderd meter verder naar beneden. "Wie het eerste daar is." Hij sprong in de starthouding.
Hoofdschuddend volgde ik zijn voorbeeld en stak mijn stokken voor me in de sneeuw.
"Klaar? En... Af!" riep de jongen en meteen schoot hij ervandoor.
Ik duwde mezelf naar voren en zette de achtervolging in. Zoals ik al had verwacht ging hij nu een stuk sneller, maar ik kon hem gemakkelijk bijhouden. Jammer dat inhalen een ander verhaal was. We gingen ongeveer even snel, en af en toe keken we elkaar vrolijk aan.
Opeens boog hij af naar rechts, en vloog ik in de lucht. Daar had ik niet op gerekend. Die stomme bulten werkten als schansen, wat gevaarlijk kon zijn als je niet goed neerkwam. Behendig boog ik mijn knieën om de klap op te vangen en kromde mijn rug. Met een bons stond ik weer op de piste. Door mijn sprong had ik een voorsprong gekregen en ik hoorde de jongen gefrustreerd schreeuwen.
Zijn geroep werd echter overstemd door andere stem. "Pas op! Kijk uit! Ik kan niet remmen! Help!"
Ik keek om en schrok. Een jongen in een zwart outfit kwam razendsnel op me afgegleden. Zijn hele lichaam was ingepakt in ski-kleding en hij droeg een zwarte helm. Paniekerig zwaaide hij met zijn stokken, wat natuurlijk niets hielp. En toen gebeurde natuurlijk het gevreesde. De jongen schoot de lucht in en kwam met een klap weer terug op berg. Zijn ski's vlogen uit en hij gleed rollebollend verder.
Ik kon nog net zien hoe de felblauwe jas-jongen de ski's van de zwartgekleede jongen opraapte - zo sportief was hij dan weer wel - toen de laatste met volle vaart tegen me aangleed. Mijn knieën bogen door, en voor ik het wist gleden we samen naar beneden. •
When the power of love overcomes the love of power.
Winter
Een harde klap op de ramen in mijn slaapkamer. Ik schrik wakker en stap gelijk al met het verkeerde been uit bed. Brrrrr koud! Snel loop ik naar het raam om de gordijnen open te doen, en wat schetst mijn verbazing, alles buiten is bedekt met een dikke laag sneeuw. Een adembenemend uitzicht waardoor ik het weer een beetje warm krijg van binnen.
Kinderen maken sneeuwpoppen, maken een ritje op de slee en de allerkleinste onder ons genieten van een heerlijk hapje ijs.
Kijkend op de klok is het pas zeven uur in de ochtend, ik had nog alle tijd voor een lekker bakkie koffie en kan nog rustig aan doen voordat ik naar mijn werk ga.
Ik drink mijn koffie op en merk dat ik het nog steeds koud heb, ik hoor de kinderen buiten schreeuwen.
Ik heb nooit gesnapt hoe volwassenen kunnen genieten van de sneeuw en de kou buiten tijdens de winter. Je kunt al opmerken dat ik geen fan ben van de winter. Ik doe me schoenen en een dikke jas aan en loop naar mijn auto. Oh wat is het koud! De onaangename wind die er staat zorgt ervoor dat mijn haren recht overeenstaan en de kippenvel op mijn hele lichaam staat.
Het is inmiddels acht uur en door de drukte van een verjaardag gisteravond weet ik niet precies meer waar ik de auto heb geparkeerd. Kijkend om me heen zie ik alleen nog maar witte auto’s…
Struimelend ga ik op zoek naar mijn auto en na een kwartier zoeken is daar dan toch eindelijk mijn trouwe vierwieler. Altijd betrouwbaar maar vandaag niet, ik kom erachter dat de accu leeg is door de vrieskou. Ik begin geirriteerd te raken en ik zie dat het geen nut heeft om de wegenwacht te bellen. Ik verga van de kou en besluit weer snotterend terug naar huis te lopen.
Eenmaal binnen aangekomen doe ik de verwarming lekker aan en zet mezelf een warme chocolademelk met slagroom. Heerlijk warm op de bank zit ik te bedenken hoe ik nu op mijn werk kom. Het openbaar vervoer schiet als een gedachte door mijn hoofd. Dit wuif ik al snel weg, want met het openbaar vervoer kom ik nooit op mijn bestemming met dit weer. Ik heb al helemaal geen zin meer om te werken eigenlijk. Het plotseling wakker schrikken vanochtend, de schreeuwende kinderen en de auto die niet startte. Ik pak mijn telefoon en bel mijn baas om mezelf ziek te melden voor vandaag. Mijn baas wenst me beterschap op een sarcastische manier en ik hang weer op.
Doe mij maar een winter met een temperatuur van minimaal twintig graden en een “ijs”koud biertje…
Plots word ik wakker door de wekker, ik stap uit bed en doe de gordijnen open. Het zonnetje schijnt en de temperatuur geeft al twintig graden aan op de temperatuurmeter.
Een nachtmerrie om nooit te vergeten.
Een harde klap op de ramen in mijn slaapkamer. Ik schrik wakker en stap gelijk al met het verkeerde been uit bed. Brrrrr koud! Snel loop ik naar het raam om de gordijnen open te doen, en wat schetst mijn verbazing, alles buiten is bedekt met een dikke laag sneeuw. Een adembenemend uitzicht waardoor ik het weer een beetje warm krijg van binnen.
Kinderen maken sneeuwpoppen, maken een ritje op de slee en de allerkleinste onder ons genieten van een heerlijk hapje ijs.
Kijkend op de klok is het pas zeven uur in de ochtend, ik had nog alle tijd voor een lekker bakkie koffie en kan nog rustig aan doen voordat ik naar mijn werk ga.
Ik drink mijn koffie op en merk dat ik het nog steeds koud heb, ik hoor de kinderen buiten schreeuwen.
Ik heb nooit gesnapt hoe volwassenen kunnen genieten van de sneeuw en de kou buiten tijdens de winter. Je kunt al opmerken dat ik geen fan ben van de winter. Ik doe me schoenen en een dikke jas aan en loop naar mijn auto. Oh wat is het koud! De onaangename wind die er staat zorgt ervoor dat mijn haren recht overeenstaan en de kippenvel op mijn hele lichaam staat.
Het is inmiddels acht uur en door de drukte van een verjaardag gisteravond weet ik niet precies meer waar ik de auto heb geparkeerd. Kijkend om me heen zie ik alleen nog maar witte auto’s…
Struimelend ga ik op zoek naar mijn auto en na een kwartier zoeken is daar dan toch eindelijk mijn trouwe vierwieler. Altijd betrouwbaar maar vandaag niet, ik kom erachter dat de accu leeg is door de vrieskou. Ik begin geirriteerd te raken en ik zie dat het geen nut heeft om de wegenwacht te bellen. Ik verga van de kou en besluit weer snotterend terug naar huis te lopen.
Eenmaal binnen aangekomen doe ik de verwarming lekker aan en zet mezelf een warme chocolademelk met slagroom. Heerlijk warm op de bank zit ik te bedenken hoe ik nu op mijn werk kom. Het openbaar vervoer schiet als een gedachte door mijn hoofd. Dit wuif ik al snel weg, want met het openbaar vervoer kom ik nooit op mijn bestemming met dit weer. Ik heb al helemaal geen zin meer om te werken eigenlijk. Het plotseling wakker schrikken vanochtend, de schreeuwende kinderen en de auto die niet startte. Ik pak mijn telefoon en bel mijn baas om mezelf ziek te melden voor vandaag. Mijn baas wenst me beterschap op een sarcastische manier en ik hang weer op.
Doe mij maar een winter met een temperatuur van minimaal twintig graden en een “ijs”koud biertje…
Plots word ik wakker door de wekker, ik stap uit bed en doe de gordijnen open. Het zonnetje schijnt en de temperatuur geeft al twintig graden aan op de temperatuurmeter.
Een nachtmerrie om nooit te vergeten.
-
- Balpen
- Berichten: 256
- Lid geworden op: 23 jan 2012 14:19
- Locatie: Leiden
Wat een leuke verhaaltjes (:
never give up, there is no such thing as an ending. just a new beginning.
Het jongste rovers lid
De opkomende zon laat de ijsvlakte schitteren als een gouden plaat. Yorinda glimlacht, ze zit op haar hurken aan het bevroren meer. En duwt met haar vingers op het koude oppervlak. Volgens Gero is het levensgevaarlijk om er overheen te lopen, maar hier is het net zo hard als de grond. Ze werpt een blik achterom, Gero is nog ver weg.Ifo en Gero’s stem klinken nog zacht. Dit is het uitgelezen moment om een paar stappen op het ijs te zetten, zonder dat hij het zal merken. Yorinda komt overeind en zet haar voet op de bevroren oever. Met haar armen gespreid loopt ze glibberend stapje voor stapje verder. Af en toe kraakt het ijs onder haar voeten.
‘Yorinda! Kom onmiddellijk van dat ijs af!’ Gero’s stem schalt over het meer, dat zich weids uitspreid tussen het bos van kale bomen.
Voorzichtig draait Yorinda zich om en glibbert terug naar Gero en Ifo.
‘Het is helemaal niet gevaarlijk, hoor. Het kraakt alleen maar, net zoals hout. Maar dat breekt ook nooit.’
‘IJs is net zoals glas, niet bedoelt om op te lopen. Hoe oud ben je eigenlijk?’ vraagt Ifo spottend.
‘Oud genoeg om..’
‘We hebben werk te doen, je weet wat Nimmo gezegd heeft. Hij wil niet dat we terugkomen zonder de diadeem.’
Yorinda knikt. Ja, Nimmo, leider van het rovershol, is heel duidelijk geweest. De diadeem schijnt heel veel waard te zijn. En Nimmo wil in geen geval teleurgesteld worden. Dat ding kan zoveel opleveren dat er een deal met de wachters van de stad gesloten kan worden. Dan hoeft Yorinda zich geen zorgen meer te maken om de poortwachters. Ze zorgen altijd voor problemen, alsof ze precies weten of er iets door haar gestolen is.
De sneeuw ligt er nog onaangeraakt bij, als het drietal door het bos wandelt richting de stad. De zon schijnt tussen de kale boomtakken door.
‘Weet je waar we moeten zijn?’ vraagt Yorinda nieuwsgierig.
Gero knikt naar zijn kleine maatje. Het jongste lid van het rovershol en uitermate geschikt voor het oplossen in de menigte door haar kleine formaat en nog onbekende gezicht. Ze is alleen wat onhandig.
‘En je weet jouw taak?’ vraagt Gero.
‘De diadeem verstoppen en zo snel mogelijk naar huis!’
‘En als je niet de stad uit weet te komen?’ vraagt Ifo.
‘Dan duik ik het riool in. Dat komt bij de haven uit en..’ zegt Yorinda vrolijk.
‘Dan verstop je je vlak bij de poort en wacht je tot het veilig genoeg is,’ valt Gero haar in de reden. ‘Het riool is een doolhof en ik heb geen zin om je in die stinkende put te moeten gaan zoeken. Begrepen?’
Yorinda knikt. Dat is niet al te moeilijk, er zijn zat verstopplekjes vlakbij de poort. Eigenlijk is het ook niet zo lastig om weg te komen, rond dit tijdstip wemelt het van de reizigers, boeren en kooplui die de stad in en uit willen. Het is een kwestie van opgaan in de menigte.
Zonder problemen lopen ze onder de poort door, als ze de stad binnen treden. Terwijl ze zich door de stad voortbewegen worden de brede straten naar het marktplein steeds smaller en viezer.
De gewone werkershuisjes staan op elkaar gepropt en voorkomen dat de grond daglicht krijgt. Er is nauwelijks sneeuw te vinden. Na het doolhof van kleine straatjes en steegjes komen ze in het rijkere gedeelte. De straten worden breder en de lucht is te zien. De sneeuw is door vegers aan de kant geveegd en ligt als dijkjes tegen de hekken van de villa’s. Keurige dames lopen in sjieke jassen en rokken, met opgetrokken neuzen langs. Yorinda kijkt hen geïnteresseerd na.
Gero trekt haar zachtjes mee naar een grote witte villa met een lange oprijlaan. Er staat een koets voor de deur met een tweetal briesende paarden.
‘Jij wacht hier,’ zegt Gero zacht, terwijl hij een paar munten in haar hand duwt. ‘En probeer niet op te vallen.’
Gero en Ifo lopen de straat verder uit en slaan een hoek om. Yorinda hipt van haar ene been op haar andere, als een koude windvlaag haar tegemoet komt. Dan draait ze zich om en loopt een bakker binnen om een snee warm brood te halen. Of misschien zelfs een gebakje!
Genietend van een broodje dat net uit de oven komt, kijkt Yorinda dromerig naar buiten. Het zou wel even duren voordat ze terug komen. Als jongste lid van de rovers, heeft ze alleen simpele klusjes. Vaak gaat ze alleen mee om over te komen als een gezellig gezinnetje. En thuis in het rovershol krijgt ze vooral huishoudelijke klusjes die niemand wil doen.
Het wachten op Gero is eigenlijk het leukst. Hij geeft haar meestal een paar munten waar ze iets lekkers van mag halen, in de verwachting dat ze met de buit in het rovershol terugkeert. Dat wel.
Haastig stopt ze het laatste stukje brood in haar mond en verlaat de winkel. Gero komt aangelopen, fluitend en wel. Met haar handen in haar zakken loopt ze van hem weg, heel rustig zodat hij haar kan inhalen. Hij botst tegen haar aan en laat de diadeem in haar zakken vallen.
‘Lopen!’ fluistert Gero, en hun wegen scheiden zich. Alsof er niets gebeurt is, loopt Yorinda richting de poort.
Het is er nog steeds druk, de wachters hebben moeite om alle mensen in de gaten te houden. Ze gaat vlakbij een boer lopen die met een kar langs de wachters loopt. Yorinda kijkt star naar de grond, tot ze de poort onderdoor is. Nog een paar meter tot ze bij de bosrand is, vanaf daar is de regel dat ze naar huis rent.
‘Halt!’
Altijd doorlopen, doe maar net of je stom bent, dat was een vuistregel van Gero. Wat er ook gebeurt, ze moet van hem doorlopen, net zolang totdat ze is opgelost in de omgeving.
‘Blijf staan zei ik!’
Het moet een wachter zijn, met zo’n dreigende en bevelende stem. Ze verandert haar pas in rennen richting het bos. De sneeuw en de kale bomen zullen niet voor camouflage zorgen, maar de wachters zullen vast de weg niet kennen. Als ze snel genoeg is, raakt ze de wachters vast kwijt.
Achter haar klinken de zware dreunende voetstappen een wachter. Hij zal vast moe worden van zijn harnas en zwaard.
‘Halt!’ roept hij, iets minder intimiderend.
Yorinda zigzagt tussen de bomen door. Ze werpt een blik achterom. Het zijn er twee! Maar waar zijn Gero en Ifo om haar te helpen? Ze kan niet naar het rovershol gaan, dat ligt verscholen.
Hijgend komt ze bij het bevroren meer aan. Ze kan er omheen, maar dat is zo’n lange weg. En waar moet ze daarna heen? Misschien durven de wachters niet het ijs over te steken en laten ze haar gaan? Ze rent zonder er verder bij stil te staan het ijs op. Haar voeten glibberen en glijden onder haar vandaan. Met een klap komt ze op het ijs. Verschrikt blijft ze stil liggen, wachtend tot het breekt. Er gebeurt niets, het kraakt alleen.
Ze werpt nog een blik achterom en ziet de twee wachters voorzichtig op het ijs komen. Half kruipend en glijdend gaat Yorinda verder het meer op. Het ijs begint steeds meer te kraken. En er liggen steeds meer ijskoude laagjes water. Yorinda bijt op haar lip, als haar handen door de kou gebeten worden.
Het ijs begint te trillen van de voetstappen achter haar. De harde ondergrond onder haar, begint steeds harder te protesteren. De wachters blijven twijfelend stilstaan.
De jonge rover geeft een gil van schrik. De grond onder haar verdwijnt. Het koude water sluit zich om haar heen. Ze trapt in paniek met haar benen om zich heen. Yorinda weet naar het wateroppervlak te komen maar er is ijs boven haar. Waar is het wak? De jonge rover kan het niet vinden. Lucht! Ze wil zuurstof. In een verstandsverbijstering opent ze haar mond om een hap lucht te nemen, in plaats daar van vullen haar longen zich met ijswater.
De twee wachters kiezen eieren voor hun geld en verdwijnen richting de stad. Lafaards!
Het ijs kraakt onder zijn voeten. Om zijn middel zit een touw geknoopt. In zijn ene hand heeft hij een kleine dolk. Vlakbij het wak, slaat hij hard op het ijs met de dolk. Het breekt.
Gero gaat op zijn buik liggen en graait in het water. Hoe onhandig ze ook is, Yorinda heeft een overlevingsinstinct. Ze zal nog niet verdronken zijn.
Hij voelt iets groots, dat langzaam van hem af zinkt. Hij weet het vast te pakken en omhoog te trekken.
‘Trekken!’ schreeuwt hij over het meer heen.
Het touw dat slap op het ijs lag, wordt strak getrokken. Terwijl hij langzaam over het ijs glijdt, trekt hij Yorinda uit het water. De kleur is helemaal van haar gezicht verdwenen. Pas als ze op de kant liggen begint Gero op haar buik te duwen, het water moet er uit.
Het lijkt eeuwen te duren voordat er een ademhaling is. Er lijkt meer en meer water uit haar longen te komen, dan mogelijk lijkt.
‘Ik denk dat ..’ begint Ifo.
‘Nee!’ zegt Gero. ‘Ze leeft!’
Yorinda hapt naar adem en begint te hoesten wat over gaat in een rillen. Gero trekt het ijslichaam tegen zich aan.
‘Wat had ik nou gezegd, hm?’
Yorinda wil iets antwoorden, maar Gero legt zijn vinger op haar lippen voordat hij haar optilt en ze naar het rovershol lopen.
Warme dekens worden om haar heen gelegd. Haar tanden houden niet op met klapperen.
‘S.. so..rry,’ fluistert Yorinda tegen niemand in het speciaal.
Ze rolt zich op tot een balletje.
‘Heeft ze de diadeem of ligt die nu op de bodem van het meer?’
‘Zat nog in haar zak. Hij is nu mooi schoon,’ grijnst Gero als hij Nimmo het glimmende sieraad aangeeft. Het is van zilver gemaakt met in het midden een grote robijn. Soepel valt het in de hand Nimmo. Ieder onwetende ziel zou het uitmaken voor een dure ketting.
‘Verzorg haar goed,’ zegt Nimmo voordat hij de ruimte verlaat.
Gero hurkt naast het bed van Yorinda neer.
‘Doe me dat nooit meer aan, beloofd? Wat je ook voor klunzige acties ook voor me in petto hebt, je gaat niet meer het ijs op.’
Yorinda knikt langzaam.
‘B..Be..loofd.’
Woorden: 1711
- Never give up on anything, because miracles happen every day -
My head is a jungle...
My head is a jungle...
Hier is mijn inzending. Ik had een prachtige ingeving.
De jageres
Thalia liep door de ijkoude gangen ze kon de koude vloer door haar schoenen heen voelen. Ze liep met een dienblad vol met wijnen en één kristallen glas, voor haar meester, in haar handen. Straks zou die wrek een keuze maken en zou zij de overige wijnen weer terug moeten brengen naar de nog veel koudere wijnkelder. De vloeren waarover zijn liep waren alle van marmer, dat in verschillende kleuren in bepaalde patronen geplaatst was. De muren waren van kalksteen met overal nisjes en sierbogen. In deze nisjes waren vaak beelden van de griekse goden te zien, of oude wandkleden met strijdtonelen. De nisjes werden afgebakend door korinthische zuilen.
Thalia haatte dit vervloekte koude land, waarom moest zij zo nodig in een uithoek van het Romeinse rijk geboren worden en waarom moest uitgerekend zij wees worden. Ze had een nog grotere hekel aan de Germanen. Het was immers door hun toedoen dat zij een wees was.
De aller aardigste Lucius Maximus Primus had haar in huis genomen. Een wrede, norse en misselijkmakende man. Een man die zijn slaven verkrachte en op alles beknibbelde. Thalia haatte hem zelfs nog meer dan de germanen en vreesde elke dag weer dat hij haar net als de slaven ook eens zou misbruiken.
Thalia keek droevig naar de glas-in-lood ramen met de kleurijke Griekse taferelen. Elke keer weer vond ze het vreemd dat de hele vesting in de Romeinse goden geloofden, terwijl zij en die vreselijke man de Griekse goden aanbadden. Lucius was de rijkste inwoner van de stad, met het grootste en meest impossante huis, alhoewel paleis een betere benaming zou zijn. Verder dankte de stad zijn lange bestaan aan de muren die hen omringden, deze hadden hen reeds vele malen behoed voor de Germanen.
Thalia kwam aan bij de gigantische met goud beslagen poortvleugels van Lucius vertrek en drukte de zware poort open. Ze liep naar Lucius toe die onderuitgezakt zat in zijn fateuille voor de haard. Hij had zwart krullend haar dat enigszins grijzend was en over zijn gezicht liep een groot litteken. Het liep van zijn wenkbrauw tot aan zijn mond en gaf hem daardoor een morbide aangezicht. Hij was zeer gespierd en hij was zeer wel gemanierd mits er welgestelde Romeinse burgers bij hem over de vloer kwamen. Zijn ware aard toonde hij pas als hij alleen was met zijn slaven en twee aangenomen dochters.
Thalia boog voor hem in haar sjofele outfit en reikte hem het dienblad aan. Zijn vinger priemde naar de desbetreffende wijn die vandaag zijn goedkeuring genoot. Thalia zette het blad op de bijzettafel en ontkurkte de fles en schonk Lucius een royaal glas in. Ze reikte hem de likeur en vertrok onmiddellijk.
Thalia liep dodelijk vermoeid door de gangen. Vanavond zo beloofde zij zichzelf zou ze vroeg onder de wol kruipen.
Midden in de nacht werd Thalia gewekt door een paniekerige slavin, dit was slechts enkel malen eerder voorgekomen en meestal had dat niets goeds te betekenen. Thalia zag de geschokte blik in de ogen van de slavin. Onmiddellijk kwam zij uit bed en deed haar pantoffels aan.
‘Wat is er gebeurd?’ vroeg Thalia bezorgt.
‘Annabeth is zwaar gewond, mevrouw’, zei de slavin met neergeslagen ogen.
‘Hoe… Wat!’ stamelde Thalia.
Annabeth was als een zusje voor haar, ook zij was een wees.
‘Lucius heeft haar misbruikt en mishandeld, mevrouw’, zei de slavin met tranen in haar ogen.
Thalia zette het nu op een rennen en bereikte binnen enkele seconden de ziekenboeg. De slavin was echter wel vergeten de ernst van de situatie door te geven.
Annabeth had een grote hoofdwond en haar neus en kaak waren gebroken. Ovel zag Thalia bloed. De schrik was haar aan te zien, haar gezicht trok wit weg bij deze gruwelijk aanblik.
‘Wat moeten we doen?’ vroegen de slaven hopeloos.
Thalia ging op het bed zitten en pakte Annabeths hand, die ijskoud aanvoelde. Annabeth was nog nooit zo bleek geweest.
‘Thalia’, zei een van de jongens in de kamer hopend op instructies.
Thalia had alles geleerd over het behandelen van ziektes en wonden, zij was dan ook de genezeres van dit huis.
Thalia durfte het niet over haar lippen te krijgen, ze durfte het nauwelijk toe te geven. Haar beste vriendin was stervenden! Angst, woede, verdriet en vooral haat welde in haar op.
Na enkele minuten ging Annabeths adem haperend en niet lang daarna was een diepe zucht te horen.
Tranen stroomde over Thalia’s wangen.
Ze streelde het lange zwarte haar van haar vriendin en zag hoe het witte verband steeds roder kleurde.
Ze richtte zich tot één van de slavinnen.
‘Wat is er precies gebeurt?’
‘De meester probeerde haar te verkrachten, maar zij verzette zich hefig, vervolgens heeft hij een beeld gepakt en haar meerdere malen uit woede tegen het hoofd geslagen, daarna heeft hij ons verzocht haar naar de ziekenboeg te brengen’, zei de slavin met betraande ogen.
Thalia sloeg haar lange zwarte haar naar achteren en stormde de kamer uit. Ze liep naar haar slaapkamer en opende haar kist. Het enige voorwerp dat zich in de kamer bevond op het bed na. Thalia pakte haar spiegel uit de kist en hing hem aan de spijker aan de muur. Ze pakte haar tas en stopte al haar bezittingen daarin. Vervolgens kleedde zij zich warm aan en stak haar haar op. Ze trok haar jagersuitrusting aan. Een leren broek en torso. Aan het torso waren twee mouwen van wit konijnenbond bevestigd.
Ze deed haar gouden ceintuur om, het enige kostbare erfstuk dat zij bezat. Ze bukte zich en haalde twee foedralen onder het bed vandaan. In de foedralen zaten twee vlijmscherpe scimitars. Ze gorde de foedralen om en liep naar de hoek. Aan een haakje in de hoek hing haar bondmantel van hermelijn. Een mantel die zij zelf vervaardigd had. Elke hermelijn had zijzelf geschoten.
Ze wierp haar bondmantel om en bevestigde hem aan twee klemmen die zich op haar schouders bevonden. Ze trok daarna haar met bond gevoerde laarzen aan en trok haar scimitars. Ze liep vol woede door de gangen. Haar stappen weerklonken in de gangen, terwijl ze zich begaf naar de vertrekken van Lucius.
Ze gooide de deurvleugels met een enorme kracht wijd open! Ze stormde de kamer binnen met haar scimitars in de aanslag. Lucius schrok wakker, maar hij was te laat om het gevaar af te wenden.
Twee kromzwaarden werden in zijn buik geramd. Zijn gezicht vertrok van de pijn en hij schreeuwde het uit. Zijn ogen puilde uit zijn oogkassen. Verwondering, haat, woede en verbazing waren in zijn ogen te lezen. Nog nooit had hij zoveel pijn ervaart.
‘Sterf, vuile zuster moordenaar. Dit is voor Annabeth’, zei Thalia vol moordlust.
Terwijl ze dat zij draaide ze haar scimitars een kwartslag, nogmaals schreeuwde Lucius het uit. Thalia genoot van haar wraak en draaide haar kromzwaarden meerdere malen rond.
Uiteindelijk trok ze haar scimitars terug en veegde ze af aan de kleren van Lucius. Ze verliet de kamer en liet hem achter om dood te bloeden.
De slaven hadden alles gezien, maar geen van hen stak een poot uit om hun meester bij te staan. Al Lucius slaven waren rond hun twintigste levensjaar. Zowel de jongens als meisjes waren door hem misbruikt, geen van hen voelde enig medelijden met Lucius.
Thalia stond uiteindelijk buiten in het dikke pak sneeuw dat de straten bedekte. Ze begon onmiddellijk naar de stadpoort te lopen. Het geschreeuw van Lucius zou immers niet onopgemerkt zijn.
De sneeuw knerpte onder haar schoenen. Ze liep langs de vele Romeinse huizen die bijna allen versierd waren met afbeeldingen of beelden van de Romeinse goden. Bijna alle ramen van de Romeinse inwoners waren zwart, slecht bij enkel brandde licht.
Thalia voelde angst opwellen toen er kreten van ontsteltenis klonken in de verte. De vermoorde Lucius was blijkbaar ontdekt. Thalia zette het op een rennen, ze kon niet hebben dat het nieuws haar vooruit snelde.
Ze liep bedeest over het plein naar de poort toe. Ze wilde immers geen verdachte indruk wekken. Ze groette de poortwachters en vroeg hen om haar doorgang te verlenen. Ze vertelde hen dat ze uit jagen ging. Haar boog en pijlenkoker hingen op haar rug, die had ze nog snel meegegrist toen ze Lucius huis verliet.
De wachters opende zonder enig bezwaar de poort en lieten haar door. Ze wenste haar zelfs een goede jacht. Hiervoor dankte zij hen hartelijk.
Eenmaal buiten de poort begon ze iets sneller te lopen. Toen ze een flink eind van de vesting verwijderd was, zette ze het op een lopen en verdween ze tussen de bomen. Niet lang daarna hoorde ze de alarmbellen van de vesting luidden.
Op een tra bleef hield ze halt en zag nog net hoe een ree zich uit de voeten maakte. Waar moest ze in godsnaam heen? Ze kon niet naar Rome, ze kon niet eens in het Romeinse rijk blijven. Ze kon ook niet naar Germanië. Waar kon ze in godsnaam heen! Toen zagen haar ogen het antwoord, een antwoord dat zij vreesde. Wat voor kans had zij daar?
Ze keek naar de reusachtige bergen die zich in de verte boven de bomen aftekende, duister en onheilspellend zoals altijd. Het Reuzengebergte, waar volgens de legenden nooit een levende ziel van was teruggekeerd. Het zou daar stikken van de reuzen, trollen en andere duistere wezens. Het was echter wel haar enige overgebleven, reëele optie. Als ze één van de andere twee wegen zou inslaan dan zou ze haar eigen dood tegemoet gaan.
Thalia zette zichzelf weer in beweging, opweg naar het Reuzengebergte. Geen ziel die haar daar volgen zou, uit vrees voor de duistere creaturen die daar leefden.
Thalia keek naar het wonderschone winterse landschap. De takken lagen vol met sneeuw en geregeld viel er een enorme berg uit de denenbomen, die haar in een waterval lieten verdwijnen. Haar voeten knerpte in de sneeuw en geregeld zag ze wild voorbij komen. Een rode vos schoot vlak voor haar langs en jaagde haar daarmee de stuipen op het lijf. Ze zag hoe een uil zijn duikvlucht inzette en zijn prooi spietst met zijn vlijmscherpe klauwen.
Overal hoorde Thalia geluiden en opnieuw kreeg ze dat vreemde gevoel alsof ze thuis gekomen was. Dagen rees zij door het onherbergzame landschap met zijn dikke lagen sneeuw. Vaak werd zij geteisterd door ontzagwekkende sneeuwstormen.
Eindelijk bereikte Thalia verkild en verkleumd de uitlopers van het Reuzengebergte.
Ze begon onmiddellijk aan de zware klim in overtuiging dat ze boven op de berg haar bestemming zou vinden.
Uren liep ze door het donkere woud. Toen de zon langzaam onderging consumeerde zij haar laatste eten en keek naar de ondergaande zon. De sneeuw weerspiegelde de vele kleuren die vandaag aan de hemel preikte. Het was een zonsvloed aan kleuren en Thalia wist niet waar ze kijken moest, overal was schoonheid en perfectie duizend maal mooier dan de creaties der mensheid.
Toen de duisternis inviel ging Thalia weer opweg.
Toen ze een tra betrad en er twee gigantische gestalten plotseling boven haar uittorende gilde ze zoals ze nog nooit gedaan had. Ze kromp in elkaar en verwachte elk moment dat een hand haar de lucht in zou tillen. Toen dat echter uitbleef durfte ze weer op te kijken. Ze moest behoorlijk lachen toen ze zag dat het beelden waren. Twee ontzagwekkende beelden, waarvan de aangezichten door de eeuwen heen volledig weggesleten waren. Het waren slechts de contouren die overgebleven waren.
Ze gilde echter nog harder toen ze opeens ruwhandig gegrepen werd en de lucht in ging. Een reusachtige hand had zich om haar middel en torso heen gesloten en ze keek nu in het gelaat van een gigantische reus. Hij had een stompe neus, een scheve mond met vlijmscherpe tanden en geel oplichtende ogen. Zijn adem was afschuwelijk.
Thalia sloeg doodsangsten uit. Ze zou worden opgevroten! Ze probeerde zich wanhopig te bevrijden uit de handen van de reus. Echter hoe harder ze tegenspartelde hoe harder hij kneep. Uiteindelijk hoorde zij een knak en stroomde er pijngolven door haar heen. De reus had zo hard geknepen dat twee van haar ribben gebroken waren.
De reus opende zijn mond zo wijd als hij kon en hing haar boven zijn mond. Thalia kon recht zijn keelgat in kijken. Ze wilde gillen! Maar ze kon niets uitbrengen, hoe hard ze het ook probeerde. Ze zou sterven! Tranen van verdriet stroomde over haar wangen.
Ze zag de muil naderen en rook de afschuwelijke stank. Ze zag zijn geel uitgeslagen tanden en zijn stompe neus. Opeens hoorde ze het gezoef van pijlen en merkte ze hoe de beweging van de reus stokte.
Twee metalen pijlen staken uit de keel van de reus. De reus maakte een roggelend geluid terwijl bloed uit zijn mond stroomde. Uiteindelijk verslapte zijn greep terwijl hij voorover begon te hellen. Thalia wist zich nog net optijd te bevrijden en weg te springen van het aankomende gevaarte. Slechts op een paar centimeter afstand van haar viel de reus met een gigantische dreun dood ter aarde. Als zij niet gesprongen was zou hij haar vermorzeld hebben.
Toen Thalia echter de grond raakte stroomde er zoveel pijn door haar heen dat ze het bewustzijn begon te verliezen. Ze kon nog net vaag een gezicht herkennen voordat zij het bewustzijn verloor.
Toen zij wakker werd lag ze in een schitterende kamer van wit marmer en volledig versierd met reliëfs die waren ingelegd met goud en zilver. Op de muren waren telkens afbeeldingen te zien van een jagende vrouw met volle maan.
Thalia wist niet wat dit alles te beteken had en kwam langzaam overeind. Eigenlijk had ze vreselijke pijnen verwacht, maar tot haar verwondering had ze nergens last van.
‘Ik ben genezen, maar hoe?’ zei Thalia nog nooit eerder zo verwonderd.
Toen ontdekte ze de vrouw die naast haar in een stoel zat en haar aankeek. De vrouw was schoner dan welke edele dame ook. Haar huid was zo wit als sneeuw en haar zwarte haren vielen in golven naar beneden langs haar ongenaakbare tronie. Ze droeg een toga die versierd was met allerlei maanmotieven. Van nieuwe maan tot wassende maan.
In haar haar droeg ze een diadeem met allerlei dieren en in het midden een pijl en een boog, de pijl liep diagonaal over de boog heen. Vol verbazing keek Thalia naar het lieftallige gezicht waarop een glimlach verschenen was.
‘Gegroet Thalia en welkom in mijn huis’, zei de melodieuze en vriendelijke stem van de vrouw.
‘Wie bent u en hoe weet u mijn naam?’ vroeg Thalia verbaasd.
‘Ik ben de godin van de maan, de jacht, de maagd, de bevallende vrouw en beschermgodin van de kuisheid’, zei zij vol trots.
‘U bent Artemis!’ wist Thalia volledig overrompeld uit te brengen.
‘Ja, mijn kind, ik ben Artemis.’
‘Vergeef mij dat ik ooit aan u en de goden getwijfeld heb’, zei Thalia vol berouw.
‘Het is je reeds al vergeven, mijn kind. Ik wil je graag een voorstel doen. Thalia dit voorstel is slechts eenmalig. Wil je mij dienen?’ vroeg Artemis met een verwachtigsvolle blik.
Een tijdje zweeg Thalia, maar toen knikte ze.
‘Dan zul je mij eeuwige trouw moeten beloven, jij zult de omgang met het mannelijke geslacht moeten afzweren en dient voor eeuwig maagd te blijven’, zei Artemis streng.
‘Ik beloof u altijd trouw te zijn, nimmer met het mannelijke geslacht om te gaan en voor eeuwig maagd te blijven. Ik zweer het u’, zei Thalia vol vuur.
‘Mits je onze overeenkomst ooit verbreekt zul je de onsterfelijkheid die ik je schenk verliezen en zul je nimmer meer aan mijn zijde kunnen jagen. Wees nu welkom in mijn paleis’, zei Artemis die vervolgens de kamer verliet.
Thalia stond op uit bed en liep door de deur. Haar ogen konden haast niet bevatten wat ze zagen. Ze bevond zich op de top van het Reuzengebergte in een oogverblindende bloeiende tuin. Waar de kleuren met elkaar wedijverden en waar de groene bomen schitterden in het zonlicht. De temperatuur voelde aangenaam en het uitzicht was fenomenaal. De met sneeuw beladen bergtoppen waren overal te zien en in de verte waren allemaal kleine nederzettingen zichbaar. Thalia besefte nu pas hoe klein de mensheid eigenlijk was. Thalia was na al die jaren eindelijk thuis!
‘Nu ben ik een jageres!’ bracht ze vol trots uit, terwijl het zonlicht haar zwarte haar liet glanzen en de wind haar haren liet golven als de golven van de zee. Daar stond ze op de top van haar nieuwe thuis.
De jageres
Thalia liep door de ijkoude gangen ze kon de koude vloer door haar schoenen heen voelen. Ze liep met een dienblad vol met wijnen en één kristallen glas, voor haar meester, in haar handen. Straks zou die wrek een keuze maken en zou zij de overige wijnen weer terug moeten brengen naar de nog veel koudere wijnkelder. De vloeren waarover zijn liep waren alle van marmer, dat in verschillende kleuren in bepaalde patronen geplaatst was. De muren waren van kalksteen met overal nisjes en sierbogen. In deze nisjes waren vaak beelden van de griekse goden te zien, of oude wandkleden met strijdtonelen. De nisjes werden afgebakend door korinthische zuilen.
Thalia haatte dit vervloekte koude land, waarom moest zij zo nodig in een uithoek van het Romeinse rijk geboren worden en waarom moest uitgerekend zij wees worden. Ze had een nog grotere hekel aan de Germanen. Het was immers door hun toedoen dat zij een wees was.
De aller aardigste Lucius Maximus Primus had haar in huis genomen. Een wrede, norse en misselijkmakende man. Een man die zijn slaven verkrachte en op alles beknibbelde. Thalia haatte hem zelfs nog meer dan de germanen en vreesde elke dag weer dat hij haar net als de slaven ook eens zou misbruiken.
Thalia keek droevig naar de glas-in-lood ramen met de kleurijke Griekse taferelen. Elke keer weer vond ze het vreemd dat de hele vesting in de Romeinse goden geloofden, terwijl zij en die vreselijke man de Griekse goden aanbadden. Lucius was de rijkste inwoner van de stad, met het grootste en meest impossante huis, alhoewel paleis een betere benaming zou zijn. Verder dankte de stad zijn lange bestaan aan de muren die hen omringden, deze hadden hen reeds vele malen behoed voor de Germanen.
Thalia kwam aan bij de gigantische met goud beslagen poortvleugels van Lucius vertrek en drukte de zware poort open. Ze liep naar Lucius toe die onderuitgezakt zat in zijn fateuille voor de haard. Hij had zwart krullend haar dat enigszins grijzend was en over zijn gezicht liep een groot litteken. Het liep van zijn wenkbrauw tot aan zijn mond en gaf hem daardoor een morbide aangezicht. Hij was zeer gespierd en hij was zeer wel gemanierd mits er welgestelde Romeinse burgers bij hem over de vloer kwamen. Zijn ware aard toonde hij pas als hij alleen was met zijn slaven en twee aangenomen dochters.
Thalia boog voor hem in haar sjofele outfit en reikte hem het dienblad aan. Zijn vinger priemde naar de desbetreffende wijn die vandaag zijn goedkeuring genoot. Thalia zette het blad op de bijzettafel en ontkurkte de fles en schonk Lucius een royaal glas in. Ze reikte hem de likeur en vertrok onmiddellijk.
Thalia liep dodelijk vermoeid door de gangen. Vanavond zo beloofde zij zichzelf zou ze vroeg onder de wol kruipen.
Midden in de nacht werd Thalia gewekt door een paniekerige slavin, dit was slechts enkel malen eerder voorgekomen en meestal had dat niets goeds te betekenen. Thalia zag de geschokte blik in de ogen van de slavin. Onmiddellijk kwam zij uit bed en deed haar pantoffels aan.
‘Wat is er gebeurd?’ vroeg Thalia bezorgt.
‘Annabeth is zwaar gewond, mevrouw’, zei de slavin met neergeslagen ogen.
‘Hoe… Wat!’ stamelde Thalia.
Annabeth was als een zusje voor haar, ook zij was een wees.
‘Lucius heeft haar misbruikt en mishandeld, mevrouw’, zei de slavin met tranen in haar ogen.
Thalia zette het nu op een rennen en bereikte binnen enkele seconden de ziekenboeg. De slavin was echter wel vergeten de ernst van de situatie door te geven.
Annabeth had een grote hoofdwond en haar neus en kaak waren gebroken. Ovel zag Thalia bloed. De schrik was haar aan te zien, haar gezicht trok wit weg bij deze gruwelijk aanblik.
‘Wat moeten we doen?’ vroegen de slaven hopeloos.
Thalia ging op het bed zitten en pakte Annabeths hand, die ijskoud aanvoelde. Annabeth was nog nooit zo bleek geweest.
‘Thalia’, zei een van de jongens in de kamer hopend op instructies.
Thalia had alles geleerd over het behandelen van ziektes en wonden, zij was dan ook de genezeres van dit huis.
Thalia durfte het niet over haar lippen te krijgen, ze durfte het nauwelijk toe te geven. Haar beste vriendin was stervenden! Angst, woede, verdriet en vooral haat welde in haar op.
Na enkele minuten ging Annabeths adem haperend en niet lang daarna was een diepe zucht te horen.
Tranen stroomde over Thalia’s wangen.
Ze streelde het lange zwarte haar van haar vriendin en zag hoe het witte verband steeds roder kleurde.
Ze richtte zich tot één van de slavinnen.
‘Wat is er precies gebeurt?’
‘De meester probeerde haar te verkrachten, maar zij verzette zich hefig, vervolgens heeft hij een beeld gepakt en haar meerdere malen uit woede tegen het hoofd geslagen, daarna heeft hij ons verzocht haar naar de ziekenboeg te brengen’, zei de slavin met betraande ogen.
Thalia sloeg haar lange zwarte haar naar achteren en stormde de kamer uit. Ze liep naar haar slaapkamer en opende haar kist. Het enige voorwerp dat zich in de kamer bevond op het bed na. Thalia pakte haar spiegel uit de kist en hing hem aan de spijker aan de muur. Ze pakte haar tas en stopte al haar bezittingen daarin. Vervolgens kleedde zij zich warm aan en stak haar haar op. Ze trok haar jagersuitrusting aan. Een leren broek en torso. Aan het torso waren twee mouwen van wit konijnenbond bevestigd.
Ze deed haar gouden ceintuur om, het enige kostbare erfstuk dat zij bezat. Ze bukte zich en haalde twee foedralen onder het bed vandaan. In de foedralen zaten twee vlijmscherpe scimitars. Ze gorde de foedralen om en liep naar de hoek. Aan een haakje in de hoek hing haar bondmantel van hermelijn. Een mantel die zij zelf vervaardigd had. Elke hermelijn had zijzelf geschoten.
Ze wierp haar bondmantel om en bevestigde hem aan twee klemmen die zich op haar schouders bevonden. Ze trok daarna haar met bond gevoerde laarzen aan en trok haar scimitars. Ze liep vol woede door de gangen. Haar stappen weerklonken in de gangen, terwijl ze zich begaf naar de vertrekken van Lucius.
Ze gooide de deurvleugels met een enorme kracht wijd open! Ze stormde de kamer binnen met haar scimitars in de aanslag. Lucius schrok wakker, maar hij was te laat om het gevaar af te wenden.
Twee kromzwaarden werden in zijn buik geramd. Zijn gezicht vertrok van de pijn en hij schreeuwde het uit. Zijn ogen puilde uit zijn oogkassen. Verwondering, haat, woede en verbazing waren in zijn ogen te lezen. Nog nooit had hij zoveel pijn ervaart.
‘Sterf, vuile zuster moordenaar. Dit is voor Annabeth’, zei Thalia vol moordlust.
Terwijl ze dat zij draaide ze haar scimitars een kwartslag, nogmaals schreeuwde Lucius het uit. Thalia genoot van haar wraak en draaide haar kromzwaarden meerdere malen rond.
Uiteindelijk trok ze haar scimitars terug en veegde ze af aan de kleren van Lucius. Ze verliet de kamer en liet hem achter om dood te bloeden.
De slaven hadden alles gezien, maar geen van hen stak een poot uit om hun meester bij te staan. Al Lucius slaven waren rond hun twintigste levensjaar. Zowel de jongens als meisjes waren door hem misbruikt, geen van hen voelde enig medelijden met Lucius.
Thalia stond uiteindelijk buiten in het dikke pak sneeuw dat de straten bedekte. Ze begon onmiddellijk naar de stadpoort te lopen. Het geschreeuw van Lucius zou immers niet onopgemerkt zijn.
De sneeuw knerpte onder haar schoenen. Ze liep langs de vele Romeinse huizen die bijna allen versierd waren met afbeeldingen of beelden van de Romeinse goden. Bijna alle ramen van de Romeinse inwoners waren zwart, slecht bij enkel brandde licht.
Thalia voelde angst opwellen toen er kreten van ontsteltenis klonken in de verte. De vermoorde Lucius was blijkbaar ontdekt. Thalia zette het op een rennen, ze kon niet hebben dat het nieuws haar vooruit snelde.
Ze liep bedeest over het plein naar de poort toe. Ze wilde immers geen verdachte indruk wekken. Ze groette de poortwachters en vroeg hen om haar doorgang te verlenen. Ze vertelde hen dat ze uit jagen ging. Haar boog en pijlenkoker hingen op haar rug, die had ze nog snel meegegrist toen ze Lucius huis verliet.
De wachters opende zonder enig bezwaar de poort en lieten haar door. Ze wenste haar zelfs een goede jacht. Hiervoor dankte zij hen hartelijk.
Eenmaal buiten de poort begon ze iets sneller te lopen. Toen ze een flink eind van de vesting verwijderd was, zette ze het op een lopen en verdween ze tussen de bomen. Niet lang daarna hoorde ze de alarmbellen van de vesting luidden.
Op een tra bleef hield ze halt en zag nog net hoe een ree zich uit de voeten maakte. Waar moest ze in godsnaam heen? Ze kon niet naar Rome, ze kon niet eens in het Romeinse rijk blijven. Ze kon ook niet naar Germanië. Waar kon ze in godsnaam heen! Toen zagen haar ogen het antwoord, een antwoord dat zij vreesde. Wat voor kans had zij daar?
Ze keek naar de reusachtige bergen die zich in de verte boven de bomen aftekende, duister en onheilspellend zoals altijd. Het Reuzengebergte, waar volgens de legenden nooit een levende ziel van was teruggekeerd. Het zou daar stikken van de reuzen, trollen en andere duistere wezens. Het was echter wel haar enige overgebleven, reëele optie. Als ze één van de andere twee wegen zou inslaan dan zou ze haar eigen dood tegemoet gaan.
Thalia zette zichzelf weer in beweging, opweg naar het Reuzengebergte. Geen ziel die haar daar volgen zou, uit vrees voor de duistere creaturen die daar leefden.
Thalia keek naar het wonderschone winterse landschap. De takken lagen vol met sneeuw en geregeld viel er een enorme berg uit de denenbomen, die haar in een waterval lieten verdwijnen. Haar voeten knerpte in de sneeuw en geregeld zag ze wild voorbij komen. Een rode vos schoot vlak voor haar langs en jaagde haar daarmee de stuipen op het lijf. Ze zag hoe een uil zijn duikvlucht inzette en zijn prooi spietst met zijn vlijmscherpe klauwen.
Overal hoorde Thalia geluiden en opnieuw kreeg ze dat vreemde gevoel alsof ze thuis gekomen was. Dagen rees zij door het onherbergzame landschap met zijn dikke lagen sneeuw. Vaak werd zij geteisterd door ontzagwekkende sneeuwstormen.
Eindelijk bereikte Thalia verkild en verkleumd de uitlopers van het Reuzengebergte.
Ze begon onmiddellijk aan de zware klim in overtuiging dat ze boven op de berg haar bestemming zou vinden.
Uren liep ze door het donkere woud. Toen de zon langzaam onderging consumeerde zij haar laatste eten en keek naar de ondergaande zon. De sneeuw weerspiegelde de vele kleuren die vandaag aan de hemel preikte. Het was een zonsvloed aan kleuren en Thalia wist niet waar ze kijken moest, overal was schoonheid en perfectie duizend maal mooier dan de creaties der mensheid.
Toen de duisternis inviel ging Thalia weer opweg.
Toen ze een tra betrad en er twee gigantische gestalten plotseling boven haar uittorende gilde ze zoals ze nog nooit gedaan had. Ze kromp in elkaar en verwachte elk moment dat een hand haar de lucht in zou tillen. Toen dat echter uitbleef durfte ze weer op te kijken. Ze moest behoorlijk lachen toen ze zag dat het beelden waren. Twee ontzagwekkende beelden, waarvan de aangezichten door de eeuwen heen volledig weggesleten waren. Het waren slechts de contouren die overgebleven waren.
Ze gilde echter nog harder toen ze opeens ruwhandig gegrepen werd en de lucht in ging. Een reusachtige hand had zich om haar middel en torso heen gesloten en ze keek nu in het gelaat van een gigantische reus. Hij had een stompe neus, een scheve mond met vlijmscherpe tanden en geel oplichtende ogen. Zijn adem was afschuwelijk.
Thalia sloeg doodsangsten uit. Ze zou worden opgevroten! Ze probeerde zich wanhopig te bevrijden uit de handen van de reus. Echter hoe harder ze tegenspartelde hoe harder hij kneep. Uiteindelijk hoorde zij een knak en stroomde er pijngolven door haar heen. De reus had zo hard geknepen dat twee van haar ribben gebroken waren.
De reus opende zijn mond zo wijd als hij kon en hing haar boven zijn mond. Thalia kon recht zijn keelgat in kijken. Ze wilde gillen! Maar ze kon niets uitbrengen, hoe hard ze het ook probeerde. Ze zou sterven! Tranen van verdriet stroomde over haar wangen.
Ze zag de muil naderen en rook de afschuwelijke stank. Ze zag zijn geel uitgeslagen tanden en zijn stompe neus. Opeens hoorde ze het gezoef van pijlen en merkte ze hoe de beweging van de reus stokte.
Twee metalen pijlen staken uit de keel van de reus. De reus maakte een roggelend geluid terwijl bloed uit zijn mond stroomde. Uiteindelijk verslapte zijn greep terwijl hij voorover begon te hellen. Thalia wist zich nog net optijd te bevrijden en weg te springen van het aankomende gevaarte. Slechts op een paar centimeter afstand van haar viel de reus met een gigantische dreun dood ter aarde. Als zij niet gesprongen was zou hij haar vermorzeld hebben.
Toen Thalia echter de grond raakte stroomde er zoveel pijn door haar heen dat ze het bewustzijn begon te verliezen. Ze kon nog net vaag een gezicht herkennen voordat zij het bewustzijn verloor.
Toen zij wakker werd lag ze in een schitterende kamer van wit marmer en volledig versierd met reliëfs die waren ingelegd met goud en zilver. Op de muren waren telkens afbeeldingen te zien van een jagende vrouw met volle maan.
Thalia wist niet wat dit alles te beteken had en kwam langzaam overeind. Eigenlijk had ze vreselijke pijnen verwacht, maar tot haar verwondering had ze nergens last van.
‘Ik ben genezen, maar hoe?’ zei Thalia nog nooit eerder zo verwonderd.
Toen ontdekte ze de vrouw die naast haar in een stoel zat en haar aankeek. De vrouw was schoner dan welke edele dame ook. Haar huid was zo wit als sneeuw en haar zwarte haren vielen in golven naar beneden langs haar ongenaakbare tronie. Ze droeg een toga die versierd was met allerlei maanmotieven. Van nieuwe maan tot wassende maan.
In haar haar droeg ze een diadeem met allerlei dieren en in het midden een pijl en een boog, de pijl liep diagonaal over de boog heen. Vol verbazing keek Thalia naar het lieftallige gezicht waarop een glimlach verschenen was.
‘Gegroet Thalia en welkom in mijn huis’, zei de melodieuze en vriendelijke stem van de vrouw.
‘Wie bent u en hoe weet u mijn naam?’ vroeg Thalia verbaasd.
‘Ik ben de godin van de maan, de jacht, de maagd, de bevallende vrouw en beschermgodin van de kuisheid’, zei zij vol trots.
‘U bent Artemis!’ wist Thalia volledig overrompeld uit te brengen.
‘Ja, mijn kind, ik ben Artemis.’
‘Vergeef mij dat ik ooit aan u en de goden getwijfeld heb’, zei Thalia vol berouw.
‘Het is je reeds al vergeven, mijn kind. Ik wil je graag een voorstel doen. Thalia dit voorstel is slechts eenmalig. Wil je mij dienen?’ vroeg Artemis met een verwachtigsvolle blik.
Een tijdje zweeg Thalia, maar toen knikte ze.
‘Dan zul je mij eeuwige trouw moeten beloven, jij zult de omgang met het mannelijke geslacht moeten afzweren en dient voor eeuwig maagd te blijven’, zei Artemis streng.
‘Ik beloof u altijd trouw te zijn, nimmer met het mannelijke geslacht om te gaan en voor eeuwig maagd te blijven. Ik zweer het u’, zei Thalia vol vuur.
‘Mits je onze overeenkomst ooit verbreekt zul je de onsterfelijkheid die ik je schenk verliezen en zul je nimmer meer aan mijn zijde kunnen jagen. Wees nu welkom in mijn paleis’, zei Artemis die vervolgens de kamer verliet.
Thalia stond op uit bed en liep door de deur. Haar ogen konden haast niet bevatten wat ze zagen. Ze bevond zich op de top van het Reuzengebergte in een oogverblindende bloeiende tuin. Waar de kleuren met elkaar wedijverden en waar de groene bomen schitterden in het zonlicht. De temperatuur voelde aangenaam en het uitzicht was fenomenaal. De met sneeuw beladen bergtoppen waren overal te zien en in de verte waren allemaal kleine nederzettingen zichbaar. Thalia besefte nu pas hoe klein de mensheid eigenlijk was. Thalia was na al die jaren eindelijk thuis!
‘Nu ben ik een jageres!’ bracht ze vol trots uit, terwijl het zonlicht haar zwarte haar liet glanzen en de wind haar haren liet golven als de golven van de zee. Daar stond ze op de top van haar nieuwe thuis.
I am the stories that I write, it is my soul and my destiny and whithout it I wouldn't know who I am.