Onlangs ben ik begonnen aan een nieuw verhaal. Het is gebaseerd op de videoclip van een metalband die ik al jaren ken, maar ineens kreeg ik het idee er een eigen uitwerking van te maken. Ik hoop dat er hier mensen zijn die het leuk vinden

_____________________________________________________________________________________
~
De circusgemeenschap had een lange reis achter de rug. De zoektocht naar een nieuwe locatie had die tour bijna drie weken geduurd. Het was pas een paar dagen geleden dat alle tenten en vertrekken weer volgens de gebruikelijk routine waren opgebouwd. Dit keer had de gemeenschap zich gevestigd op een groot, open grasveld, dat midden in het bos lag. Het was een afgelegen plek, ver van de bewoonde wereld vandaan. Dat leek misschien onlogisch, voor een circus dat honderden betalende bezoekers per avond moest trekken, maar niets was minder waar. De circusgemeenschap had die afstand van de beschaving nodig, voor haar eigen bestwil en dat van hen.
De contouren van de hoofdtent en de tientallen kleinere tentjes eromheen staken boven de toppen van de omringende bomen uit. Het was bos rustig, gehuld in nachtsfeer. Alles sliep en de weinige wezens die nog wakker waren, bewogen zich bijna geruisloos. Het contrast met de sfeer op het circusterrein was groot. Daar kwam alles ‘s nachts tot leven, na de rust die de dag had gebracht. De hele open plek was op dit tijdstip gevuld met het geluid van stemmen, muziek en dieren. Iemand die dichtbij genoeg zou komen, zou naast de geur van etenstentjes ook die van de parfum en make-up van de artiesten kunnen ruiken. Overal was bedrijvigheid, verlicht door grote bouwlampen en spotlights die verspreid over het hele veld stonden.
De tweede voorstelling van die nacht was bezig in de piste. De hoofdact was al afgerond. Het resultaat daarvan verscheen in artiesteningang toen het tentdoek naar weerszijden werd geopend. Een bleek, levenloos lichaam werd door twee mannen naar buiten gedragen. Er zaten wonden in de hals en het bloed eromheen glom in het licht van de hoge lampen op het terrein. Het was het tweede slachtoffer van die avond en zou niet het laatste zijn.
Skey bevond zich zo’n honderd meter van het schouwspel vandaan in één van de kleinere tenten op het terrein. Hij zat op de donkerrode, fluwelen stoel die in het midden van zijn slaapvertrek stond en keek voor zich uit. Hij droeg tweedelig zwart pak over een wit overhemd, waarvan de manchetten over de mouwen van de colbertjas waren teruggeslagen. De uiteinden van de tatoeages die zijn gehele rug, schouders en armen bedekten, liepen uit over de rug van zijn handen en zijn hals en kwamen net onder zijn mouwen en boord vandaan. Zijn handen lagen op de leuningen van de stoel en zo nu en dan vormde zich aan de toppen van zijn vingers langzaam een druppel bloed, die nergens specifiek vandaan leek te komen. Soms lieten de druppels los en dan vielen ze geluidloos voor de stoel op de grond, waar ze samen een steeds groter wordende plek op het kleed op de vloer vormden.
Skey’s blauwe ogen waren op een willekeurig punt in de ruimte gericht. Hij zat roerloos op de stoel en keek voor zich uit zonder echt iets te zien. De spiegel aan de andere kant van de tent weerkaatste zijn reflectie, in het licht van de druipende kaarsen die aan weerskanten in houders hingen. Zijn lange, rode krullen, nu bij elkaar gebonden in een staart, verraadden zijn Britse achtergrond. De lange, puntige nagels van zijn vingers verraadden de andere. Ook zijn bleke huid en het bloed aan zijn vingertoppen deden dat.
Skey schonk echter geen aandacht aan de volgende dieprode druppel die van de top van zijn ringvinger loskwam en naar beneden op de grond viel. Het was of hij zich er niet eens bewust van was, of hij er niets van merkte. Niets was echter minder waar. Hij voelde het wel degelijk, in zijn hoofd, in zijn lichaam. De reden dat hij er geen aandacht aan besteedde, was dat hij wist wat het betekende. Hij wist hoe hij het op kon lossen en hij wist ook dat hij daar spoedig de gelegenheid toe zou krijgen.
Dat was ook waar hij op het moment mee bezig was. Uiterlijk was het of hij niets deed, zoals hij daar rustig en bewegingloos in de stoel zat, maar hij kon de energie van ieder specifiek persoon op het circusterrein voelen. Zijn aandacht was gericht op de rij wachtenden bij de poort, de mensen die de bezoekers voor de derde voorstelling waren. Het waren er 190, precies. De afgelopen paar minuten was hij bezig geweest al die verschillende uitstralingen van energie één voor één te laten passeren, aan te voelen, om ze in zich op te nemen. Hij zou nog maar een paar minuten nodig hebben voor hij ze alle 190 gedaan had. Hij had nog niemand gevonden waar zijn intuïtie bij was blijven hangen, maar hij had er nog een aantal te gaan te gaan. Nog even en hij zou de derde van de vier bezoekers uitgekozen hebben die die avond niet zou overleven.
Er klonk een zacht, schuivend geluid toen de voorflap van Skey’s tent wat bewoog. Een stroom koele buitenlucht drong de donkere, gotische atmosfeer onder het doek binnen en er gleed iets geluidloos de tent in. In het licht van de kaarsen werd een zwart luipaard zichtbaar, dat met een dravende tred naar Skey’s stoel liep en bij hem stilhield. Het dier duwde haar kop tegen zijn hand en wist zo zijn aandacht te trekken. Skey liet zijn hand over de brede kop glijden, half aanwezig, half afwezig, maar zonder afgeleid te worden van waar hij mee bezig was. Het luipaard hield haar kop genietend schuin en toen hij ophield met kroelen, ging ze tevreden aan de voet van de stoel liggen.
Daarna was het tijdlang stil in de tent. Enkel de kaarsen naast de spiegel maakten soms wat geluid, wanneer het vlammetje uithaalde naar zuurstof en licht knisperde. Verder was alles rustig. Het luipaard aan de voet van de stoel leek in te dommelen, met haar kop op één van de voorpoten rustend, en Skey bleef in dezelfde houding op de stoel zitten. Geen van beiden bewoog. Toen het tentdoek na een paar minuten weer openging, was het luipaard de enige die reageerde. Ze hief haar kop op en haar grote gele ogen keken naar de persoon die in de opening van de tent was verschenen.
Er stond een man bij de flap van de tent, in een pak dat spreekstalmeesters van het circus in vroegere tijden hadden gedragen. Hij had lang, grijs haar en doordringende blauwe ogen. Met één hand hield hij de flap van de tent open, met de andere steunde hij op een stok. Op zijn hoofd stond een hoge hoed, die uit de Victoriaanse tijd afkomstig leek te zijn.
De man wachtte even, zijn blauwe ogen op Skey gericht. Toen er behalve het luipaard niemand op zijn aanwezigheid reageerde, zette hij nog een stap verder de tent in.
‘Skey,’ zei hij. Skey keek nog even voor zich uit, maar scheurde zijn blik toen los van het dode punt waarop zijn ogen gericht waren geweest. Langzaam draaide hij zijn hoofd de kant van de spreekstalmeester op. Even keek hij naar hem, zonder iets te zeggen, met een blik in zijn ogen of hij gedeeltelijk nog ergens anders was, maar toen kwam de aanwezigheid in zijn ogen weer terug.
‘Aimon,’ zei hij. Het luipaard bij zijn voeten liet haar kop weer zakken nu de bezoeker van geen gevaar bleek te zijn en sloot haar ogen weer.
‘Jij bent hierna op,’ zei Aimon. ‘Ben je klaar?’ Het was of Skey knikte zonder dat zijn hoofd of wat dan ook in zijn gezicht bewoog. Hij liet zijn hand langs de leuning van de stoel naar de kop van het luipaard glijden. Het dier keek op, rook even aan zijn vingers en begon toen met een grote, roze tong het bloed van zijn nagels te likken.
‘Ja,’ zei Skey. ‘Ik ben klaar.’ De oude man keek naar het luipaard op de grond en zijn blik gleed van Skey’s hand naar het bloed op de vloer. Toen gingen zijn ogen terug naar zijn gezicht. Hij knikte.
‘Goed,’ zei hij. ‘Vijf minuten.’ De stalmeester draaide zich om. Hij liet het tentdoek dichtvallen en verdween de donkere nacht in. Alles in het slaapvertrek werd weer in de donkere, sinistere sfeer gehuld. Skey had zijn uitverkorene voor die avond gekozen.