Dit is echt een van mijn paretljes van mijn verhalen. Het bestaat nu uit vijf of zes delen, niet helemaal goed geteld xD ghehe. Dus zeker een verhaal wat wel lang is

Voor de mensen die hier al langer op OV zitten. Dit verhaal is al weleens eerder geplaatst. Zondvloed in vlammen, maar op de proloog na kan ik jullie beloven dat dit deel volkomen anders is.
Ik zou bij dit verhaal heel graag willen dat als je een stukje niet leuk vind om te lezen, niet interessant of wat dan ook, ook al kun je het niet omschrijven waarom niet gewoon het stukje even quote en zegt dit vond ik een minder stuk


En nu zonder verdere omhaal, tamtamtaaaa.
Ontwaking
Boek 1, van de serie: Zondvloed in vlammen.
Hun ogen vlammen in rood.
Huid versteend door zwavel.
Bloedende dolken
Schroeiende adem.
Zij branden de wereld.
Verzwelgen het in zwart.
Nieuw leven treedt over hun graven.
Hun waarheid gaat verloren,
Hun verhaal verborgen in mythe
Tot de dag dat assen weer branden.
En de wereld terug keert in zwart.
-Schrijver, W. J. Bardecks.-
-*-
Proloog
-*-
Zonder te kijken wist ik hoe hij voor me stond, met zijn neus hoog in de lucht en zijn ogen vol afkeer.
Ik was een schande. Een zwarte vlek die zijn naam bezoedelde. Niet langer zou hij me zijn dochter noemen.
Diep geknield smeekte ik in stilte om vergiffenis. Om weer in hun ogen te mogen kijken en me welkom te voelen. Ik smeekte om zijn armen om me heen; dat hij me zou troosten, zou zeggen dat alles wel goed kwam.
"Je bent een schande voor de familie. Een bezoedeling van het pure hof van ae Ellimore."
Ik kromp ineen bij de kwade woorden van mijn vader.
"Je zult verbannen worden tot je ziel gereinigd is. Pas dan zul je je recht op je titel en onze familienaam terugkrijgen. Tot die tijd, moge de genade van de goden met je zijn en je zuiveren van je godslastering."
Het verdriet zonk de diepte van mijn ziel in bij die woorden. Mijn vader verbande me, hij stuurde me de ruïnes van Makandra in. Mijn eigen vader.
Ondanks dat dit een straf moest zijn, was het gevoel van verraad groter dan dat van schuld. Mijn azuurblauwe ogen hielden geen tranen meer vast, maar alleen nog kilte toen ik oprees.
Ik keek nog eenmaal naar éénieder die ik ooit vertrouwd had. Naar mijn vader, die daar stond, met zijn lange goudblonde haar naar achteren gebonden en harde blauwe ogen.
Mijn moeder stond naast hem, triest keek ze me aan. Ik kon haar alleen slecht verborgen afkeer teruggeven. Ze deed niets om dit te voorkomen. Maar wat verwachtte ik dan ook, ze deed nooit iets anders dan ja knikken als het nodig was.
Mijn zusters, alle drie in hun witte gewaden met hun gouden diademen, verachtte me teveel om me zelfs maar aan te kijken. Mijn kleine zusjes, voor wie ik mijn hele leven had gezorgd. Dit was de eerste keer dat ik weerzin voor hen voelde.
Als laatste keek ik naar de hoogpriester, het begin van al mijn problemen: Meester Artisco.
Hij ontmoette mijn blik en even, een heel kort moment, dacht ik een fonkeling van amusement in zijn ogen te kunnen zien verschijnen. Het was verdwenen voor ik het daadwerkelijk kon waarnemen. Zonder nog een laatste woord te spreken, keerde ik ze allemaal mijn rug toe.
Ik liep weg, om mijn straf met open armen te ontvangen.