


Mijn voortanden zijn scheef. De hoektanden staan iets over de voortanden heen, iets dat niet echt opvalt als je me van voren aankijkt, maar vanaf de zijkant zie je het goed. Vroeger dacht ik dat ik daardoor speciaal was. Na het leven van verhalen over vampiers wist ik het zeker: ik was één van hen.
Ik heb genoeg verhalen over de keren dat ik mijn broertje achterna zat om hem te bijten in zijn nek, in de hoop dat hij zou veranderen in een soortgenoot. Tot mijn grote spijt gebeurde dat nooit. Eén keer wist ik zeker dat het gelukt was, maar toen ik hem van het balkon afduwde, viel hij als een baksteen naar beneden. Resultaat? Gebroken been. Mijn ouders waren woedend.
Voorzichtig gleden Iris’ ogen vanaf het beschreven vel papier naar de vrouw die aan de overkant van het bureau zat. De grijze blik leek wel tot diep onder haar huid door te dringen en haar ziel beetje bij beetje te lezen. Iris’ been begon ongecontroleerd te trillen, een tic die ze altijd had als ze zich ongemakkelijk voelde. Ze probeerde het niet te laten merken, maar ze wist dat de vrouw het zag. Snel keek ze weg.
“Iris.” Er lag geen enkele emotie in de stem van mevrouw Barneveld, maar toch kwam hij voor Iris dreigend over.
Iris wendde haar blik af van de ingelijste diploma’s die aan de muur hingen en keek recht in die grijze ogen die onbewogen terug staarden. Het lukte Iris maar niet om door de professionele muur te breken die de vrouw om zich heen had gebouwd.
“Ja,” zei Iris uitdagend en trok één wenkbrauw op. Het was iets waar ze lang op had geoefend, uren voor de spiegel met plakband en veel geduld. Nu ging het haar bijna natuurlijk af.
“Zou je geen onzin op willen schrijven? We zijn hier voor jou, als jij niet meewerkt, zullen we snel met de behandeling stoppen en zal je alsnog de gevangenis in moeten.”
Boos perste Iris haar lippen opeen en staarde mevrouw Barneveld aan, vastbesloten om niet toe te geven. Jammer genoeg had ze de verkeerde tegenstander uitgekozen, zij was de eerste die wegkeek. Nog bozer klemde ze haar kaken op elkaar.
De vrouw boog zich voorover, pakte het beschreven vel papier van de tafel af en verscheurde het in één beweging. Zonder haar blik van Iris af te wenden, legde ze het in de papierbak die achter haar in de hoek van de kamer stond.
Walgend keek Iris hoe mevrouw Barneveld een la opentrok en er een nieuw blad uithaalde. Het zou haar niet verbazen als ze haar papier gerangschikt had op dikte en kleur, zo’n net type was het wel.
“Zou je deze keer je verhaal op willen schrijven en geen rare dingen die je verzint? Wat je ook mag denken, ik ben hier alleen om jou te helpen, het is niet dat ik je dingen wil laten doen die je zelf niet wilt. Maar ik denk echt dat dit je kan helpen.”
Met vernauwde ogen keek Iris naar het witte blad dat naar haar uitgestoken was. Ze wilde niet meewerken aan iets wat deze vrouw haar opdroeg, dat zou een teken van zwakte zijn. Maar aan de andere kant, ze zou het gewoon aan kunnen pakken, snel haar verhaal op kunnen schrijven en dan zou ze ervan af zijn.
Haar ogen schoten van het papier naar het onbewogen gezicht en uiteindelijk gaf ze met een diepe zucht toe. Ze griste het blad uit de vrouws handen en legde het op tafel. Haar blik was de hele tijd gericht op de vrouw. Dat wijf hoefde maar iets triomfantelijks te laten zien en dan zou Iris erop springen. Maar haar gezicht bleef even leeg als altijd.
Iris’ vuist balde zich even uit onwil voordat ze de pen oppakte die ze op de tafel had gegooid. Met een diepe zucht om aan te geven dat ze dit niet vrijwillig deed, begon ze te schrijven.
Oké, dat rotwijf heeft me gedwongen om mijn verhaal op te schrijven, dus laat ik daar maar mee beginnen.
Mijn naam is Iris de Ruyter. Ik ben achttien jaar oud en al vier jaar geen maagd meer. Zo intiem genoeg, Barneveld?
De pen maakte nijdige, krassende geluiden in de verder doodstille kamer. Iris keek op en zag dat mevrouw Barneveld haar zat te bestuderen met een licht bemoedigende glimlach op haar lippen. Snuivend boog Iris zich weer over haar papier.
Ik heb halflang, blond haar dat in krullen om mijn gezicht valt. Een hel om in toom te houden en het zou me niet verbazen als ik persoonlijk het gat in de ozonlaag groter heb gemaakt door de rotzooi die ik in mijn haar spuit. Mijn ogen zijn blauw, net zoals het grootste deel van de bevolking en hebben een paar grijze vlekjes erin, die je alleen ziet als er licht op schijnt. Geweldig.
Mijn vader heet Luuk en is wat je noemt een sokken-in-sandalen-man. Hij is vaker buiten dan binnen te vinden en heeft de vreemde gewoonte om om zes uur op te staan zodat hij vogels kan bekijken. Hij heeft een grijze baard die de onderste helft van zijn gezicht overwoekert en die hij af en toe bijknipt. Als een soort compensatie heeft de natuur hem boven op zijn hoofd van al het haar ontnomen en soms, als hij heel erg zijn best doet met poetsen, kun je je gezicht er geweerspiegeld in zien.
Hij lijkt veel op de bomen waar hij zo gigantisch veel van houdt. Je kunt soms hele verhalen tegen hem aan houden en dan kijkt hij aan het einde op. ‘Wat, zei je iets?’ Het is me al vaak genoeg gebeurd.
Mijn moeder heet Irene en is zo ongeveer het tegenovergestelde van mijn vader. Over het cliché van de drukke vrouw en de rustige man gesproken! Maar mijn moeder kan goed luisteren, al mijn problemen kan ik bij haar kwijt. Jammer genoeg roddelt ze het grootste deel meteen door aan haar zee aan vriendinnen, maar dat neem ik maar voor lief.
Ze heeft blond, krullend haar dat ze al tien jaar met hoogrode kaken van schaamte verft. Het liefste zou ze niet toe willen geven dat ze oud begint te worden, iets wat ze ook tegen probeert te gaan door bakken met geld uit te geven aan anti-rimpelcrèmes. Ze kan je zo een lijstje geven met welke een beetje helpen en welke echt prut zijn.
Als laatste is er nog mijn kleinere broertje, Oscar. Ja, ik heb wel een broertje en nee, ik heb hem nooit van het balkon afgeduwd. Vroeger was hij mijn boksbal en pispaaltje, ik gaf hem overal de schuld van en, dom als hij was, nam hij altijd de schuld op zich. Nu is hij echter geen lief, sloom broertje meer, maar een Sjonnie. Zijn broeken hangen tot op zijn knieën en hij lijkt sprekend op alle jongens in zijn klas. Veel gel in zijn haren en een oorbel in zijn oor.
Ondanks dat alles, kunnen we goed met elkaar praten. Ik vertel hem wat ik allemaal in het weekend heb uitgespookt en hij doet hetzelfde bij mij. Waarschijnlijk zou hij nooit meer het huis uitkomen als ik mijn moeder zou vertellen wat hij allemaal heeft gedaan. Zo vond ik hem een keer stomdronken onder het balkon. Hij was zijn sleutel vergeten en wilde op het balkon klimmen om mij wakker te maken, maar halverwege struikelde hij en vergat hij wat hij wilde doen. Gelukkig had ik het gekraak gehoord en was ik al naar beneden gerend voordat hij op het idee zou komen om keihard liedjes te gaan zingen. Dat wilde hij net gaan doen voor ik hem met een klap tegen zijn kop tot stilte bracht. Ach, die goede oude tijd.
Genoeg mijn gezin geïntroduceerd, nu terug naar mij. Daar zal dit verhaal ook over gaan, over mij, mij en nog een keer mij. Over waarom ik nu hier in een klotehokje zit met een rotwijf tegenover me dat me de hele tijd afkeurend aan het aangapen is. Jammer genoeg is zij mijn laatste redmiddel zodat ik niet naar de gevangenis hoef, anders zou ik haar allang verrot hebben gescholden. Arrogante kuthoer.
Maar goed, nu verder over mij. Ik zal kijken of ik nog weet waar ik precies moet beginnen. Ach, wat zeur ik, ik weet het nog verdomd goed. Het was op een maandagochtend, de eerste les na het weekend. Zoals altijd sliep ik nog half en was mijn humeur tot niveau ijstijd gedaald…
Aangepast na feedback van Spookje