Dank jullie wel, leuk, meer lezers!

Yociame, kun je me vertellen wat je er in het begin niet leuk aan vond? Misschien kan ik daar later nog iets mee doen
Ik heb wat dingen uit mijn laatste post aangepast, dus ik heb die opgeschoond tot op het punt waar ik dingen gewijzigd heb... de verbeterde stukkken uit de vorige post zal ik samen met een nieuw stukje in deze post zetten om het duidelijk te houden
__________________________________________________________________________
Ze zetten haar aan de rand van het schipsruim op het dek neer, tegenover de drie mannen die Ayleth net vanuit haar kooi had gezien. Nu zag ze dat niet alleen hun haar anders was, maar ook hun kleding. Ze droegen een soort lange gewaden met capes met omlaag hangende, grote capuchons, die uit zwarte en bordeauxrode stof bestonden. Hun mouwen waren wijd en de gewaden waren met een bordeauxrood touw met kwasten aan de uiteinden om hun middel om hun lichaam gebonden. Eén van de drie mannen een houten plank met een stuk perkament erop en een veer in zijn hand. Een andere had een touw in zijn hand en de laatste een stuk. Ayleth had nog nooit zulke mensen gezien, maar iets zei haar dat ze een heel andere functie hadden dan de soldaten die ze tot nu toe had gezien.
Ayleth liet haar blik zo onopvallend mogelijk verder over het schip gaan. Ze zag overal soldaten lopen, die bezig waren met de masten en zeilen en geen aandacht aan hen besteedden. De koning stond een heel eind verderop, op de boeg van het schip, te praten met één van de soldaten, onderwijl wijzend naar de open zee voor hem. Hij had andere kleding aan dan gisteren, maar ook deze bestond ondanks het goede weer uit veel lagen van een dikke, glimmende stof met veel bont en versieringen.
Ayleth’s hart sloeg een slag over toen ze iemand anders zag staan, niet ver bij hen vandaan, op het hoge achterschip. Het was Beliëth. Hij had zijn armen op de balustrade op het achterschip gezet en keek naar Ayleth en de drie mannen. Zijn blauwe ogen waren net zo helder als de lichtblauwe hemel boven hun hoofd. Zijn halflange haar bewoog zacht in de wind en zijn kaaklijn was sterk onder zijn stoppelbaard.
Er golfde een vreemd gevoel door Ayleths buik en snel wendde ze haar blik af. Ze deed haar best niet rood te worden en keek naar de grond. Hopelijk had hij haar niet zien kijken.
Ayleth schrok op toen de drie mannnen in gewaden voor haar in beweging kwamen. Ze vreesde het ergste toen ze naar haar toeliepen en deinsde achteruit, maar de soldaten hielden haar tegen. De soldaten deden haar echter niets. Tot haar verbazing kwamen ze naast haar staan en begonnen haar maten op te nemen. De man met de stok nam haar lengte op en de andere man met het touw de omtrek van haar schouders, haar borsten en haar heupen. Ze somden de maten op voor de laatste man, net als de kleur van haar haar en haar ogen, die hij opschreef op het vel perkament dat hij zijn handen hield. Toen hij alles genoteerd had, keek hij op naar Ayleth.
‘Goed,’ zei hij. ‘Meisje: wat is je naam?’
Ayleth aarzelde even en keek vertwijfeld van de één naar de ander, en toen naar de soldaten om zich heen. Toen ze afwachtten en niemand verder iets deed, zei ze zacht: ‘Ayleth.’
De man met de veer schreef het op.
‘Aantal winters?’ vroeg hij.
Ayleth slikte. ‘Drieëntwintig.’
‘Uit welke bevolkingslaag kom je?’
Ze keek op. Even gebeurde er niets, tot ook de schrijver opkeek toen ze niet direct antwoord gaf. Hij liet zijn hand op het perkament op het hout rusten.
‘Eerlijk antwoord geven, meisje,’ zei hij. ‘We komen er toch wel achter als je liegt.’
Ayleth boog haar hoofd wat.
‘Uit een aanvoerdersfamilie, heer,’ zei ze toen zacht. Ze merkte dat de man tevreden knikte terwijl hij dat opschreef.
‘Goed. Heb je ziekten of afwijkingen?’
‘Nee, heer.’
‘Komen die in je familie voor?’
‘Nee, heer.’
‘Dus je hele familie leeft nog?’
Er trok een steek door Ayleths borst. Ze wilde de nagedachtenis aan haar vader niet bezoedelen, maar ze wilde ook niet dat ze wisten wie van de aanvoerders haar vader was geweest.
‘Ja, sir. Ik bedoel, nee… mijn moeder is overleden bij mijn geboorte.’
De man noteerde wat ze zei.
‘Heb je kinderen gehad?’ vroeg hij verder.
Ayleth schudde licht haar hoofd. ‘Nee, heer.’
‘Ben je al eens met een man samen geweest?’
Er trok een vreemde sensatie door Ayleths ledematen. Ze merkte dat ze rood werd en wendde haar blik af naar de grond.
De man tegenover haar keek weer naar haar op.
‘Geef antwoord, meisje,’ zei hij. ‘Heb je het bed wel eens met een man gedeeld?’
Ayleth staarde naar haar voeten, met brandende wangen.
‘Nee, heer,’ zei ze toen zacht. Ze merkte dat de man echter opnieuw tevreden knikte.
‘Mooi,’ zei hij. ‘Prima. Dat is genoeg.’ Hij keek op naar de soldaten. ‘Zet haar maar weer terug.’
De soldaten deden wat hen gevraagd was en pakten haar bij haar armen. Ze tilden haar op en duwden haar weer richting haar kooi. Ayleth voelde een nare sensatie in haar maag, een sterke weerzin om weer terug de kooi in te moeten. Ze wilde er zo graag uit, uit de geestdodende omgeving waarin ze de hele tijd in die ongemakkelijke houding moest zitten, maar ze durfde het niet te vragen. Ze waren gevangenen, het maakte de Irfanen echt niet uit wat ze wel en niet wilden.
Nog geen twee seconden later bleek echter dat ze zich daarin vergiste. Net toen de soldaten haar weer op wilde tillen om haar in de kooi te zetten, hoorde ze iemand vanaf het achterschip iets zeggen. Aan de stem hoorde ze direct dat het Beliëth was.
‘Merec, Carac,’ zei hij tegen de soldaten naast haar. Het tweetal keek zijn kant op. Ook Ayleth deed haar, maar Beliëths ogen waren niet op haar gericht.
‘Laat de vrouwen als de Heilvaders klaar zijn het dek op,’ zei hij. ‘Laat ze een paar keer van voren naar achteren over het schip lopen om de benen te strekken. Keten ze in tweetallen aan elkaar vast. Acht tegelijk. Twee man bewaking. Doe dat iedere dag twee keer. Duidelijk?’
De soldaten naast haar zeiden iets bevestigends. Ze pakten haar vast en draaiden haar alsnog om naar haar kooi. Ayleth keek een keer achterom, dankbaar naar Beliëth, maar zijn ogen waren niet op haar gericht en het lukte haar niet zijn blik te vangen. Zijn gezicht was en profil haast perfect getekend en opnieuw kreeg Ayleth dat gevoel in haar buik
Ze voelde dat ze nu wel rood was en snel wendde ze haar blik af. Ze deed haar ogen even dicht toen de soldaten haar weer in de kooi lieten zakken. Nee. Hij had het leger aangevoerd dat Leodeth bezet had en de vrouwen gevangen genomen had. Hij had het leger aangevoerd dat tientallen Leodanen, tot en met de kinderen aan toe, had uitgemoord, dat haar vader had gedood. Vermoedelijk had hij zelf Leodanen gedood en mensen pijn gedaan. Het enige wat ze voor Beliëth mocht voelen, was haat.