Hoofdstuk 3 bij deze
Hoofdstuk 3.
Een glimlach uit het verleden.
Eigenlijk kreeg niemand de tijd om iets te zeggen. Want Gringastor was door het optreden van Liv op wonderbaarlijke wijze genezen. Niemand, en vooral hij zelf niet, wist hoe dat kwam. Maar toch nam hij het woord voordat iemand ook maar een woord kon zeggen.
‘Schone elfenvrouwe. Ik weet niet wie u bent. Maar dat zal mij over enkele ogenblikken wel duidelijk zijn. Maar voordat u me in de rede valt, wil ik u ontzettend bedanken dat u mijn leven heeft gered.’
Gringastor nam even een adempauze zodat Liv kon antwoorden.
‘Je hoeft niet zo formeel te zijn hoor, stadhouder. Ik kon gewoon niet anders. Je hebt veel voor mijn vrienden betekend, en daarom kon ik het gewoon niet over mijn hart verkrijgen om je dood te laten gaan.’
‘Dan kan ik het andere gedeelte van wat ik wilde zeggen maar beter achterwege laten. Maar ik wil je wel vragen hoe je heet, want toen je net je naam vertelde heb ik het niet goed gehoord.’
Liv lachte hem hartelijk toe. ‘Mijn naam is Stroksia Viordaligia Livoak Zido. Maar je mag mij gewoon Liv noemen zoals mijn vrienden.’
Gringastor wilde antwoorden maar kreeg er de kans niet toe omdat iedereen Liv om de hals vloog. Dus hield hij het maar bij een warme glimlach.
Van alle kanten werd Liv bestookt met informatie, begroetingen en van alles en nog wat tot ze er op een gegeven moment half gek van werd.
‘Stop nu maar!’ riep ze lachend uit. ‘Dadelijk word ik nog doof!’
Dus iedereen staakte zijn pogingen en de bruiloft ging gewoon weer verder. De getuigenissen werden afgehandeld en daarna was het feest. Het was net alsof iedereen was vergeten wat er gebeurd was. De familieleden van Spertion en de vrienden van de rest stonden buiten toen het bruidspaar naar buiten kwam en wierpen de traditionele rijst naar hen toe. En daarna was het feest zoals het zelden geweest is. Maar wat nog gekker was. De hele stad leek veel meer tot leven te komen dan dat het was geweest in de donkere dagen die daarvoor hadden gehuisd. De kroegen zaten elke avond weer vol, waar de waard de vorige dagen met moeite iets te doen had gehad. Men ging weer meer bij elkaar op bezoek en had plezier, ondanks de ijzige kou en de snijdende wind. Die negeerden ze gewoon.
Het was ook net alsof de mensen die bij de bruiloft aanwezig waren vergeten waren dat er in totaal vijf mannen, waar onder één in het blauw-wit, en de anderen alleen in het blauw, voor onrust hadden gezorgd. Maar dit was nog maar het begin.
Een paar dagen later zaten onze vrienden een potje te kaarten en stond de tv aan. En net toen Slioak de laatste kaart wilde neerleggen begon de tv een intro te spelen dat het begin van het nieuws aankondigde. Slioak legde haar laatste kaart neer wat haar op een sneer van Sniafe kwam te staan die dacht dat zij met haar laatste kaart uit was. Ze had gedacht dat Slioak moest passen waardoor zij de laatste kaart kon uitleggen.
Maar veel kans hadden ze niet om te reageren. Want de lezeres van het nieuws opende met een verhaal over mensen in het blauw, blauw-wit en blauw-rood.
‘Geachte burgers van Fragien en omstreken. Vandaag rond omstreeks drie uur vanmiddag arriveerde de eerste man in het blauw-rood in Dridia. Gelijk er achteraan arriveerde een stoet mensen zover het oog kon kijken. Niemand wist precies wat er gebeurde maar de volgende amateurbeelden laten zien wat er zich precies heeft afgespeeld.’
Daarna volgde een onscherp beeld van mannen, vrouwen, kinderen en dieren. Allemaal gekleed in het blauw, blauw-wit, of blauw-rood. Het was een enorme stoet mensen en de lezeres had inderdaad niet gelogen. Zover het oog kon kijken zag je blauw, wit en rood. En Zichadarus zag iets dat nog veel erger was.
‘Kijk eens goed, zien jullie wat ik zie?’
Lysiande en Sniafe gingen dicht bij de tv staan en probeerden te zien wat Zichadarus zag. Maar dat lukte niet. Dus bedacht Lysiande iets anders. Ze wist immers hoe ze moest schouwen, dus dat probeerde ze ook.
Zichadarus keek tevreden toe hoe ze het deed.
Ze liep eerst naar de keuken en haalde een schaal tevoorschijn uit een keukenkastje, en vulde die met water. Daarna liep ze ermee naar de kamer en begon.
Losriand en Ladia keken haar verbaasd aan, maar het was Zichadarus die het eerste iets zei.
‘Ik zie dat je de kunst van het schouwen hebt geleerd, Lysiande’, zei hij op een ernstige maar tegelijkertijd mysterieuze toon. ‘Dat is goed nieuws, maar ik zag net iets verschrikkelijks.’ Zichadarus haalde diep adem en richtte zijn blik naar de dagwandelaar.
‘Waarom praat je zo zorgwekkend?’ vroeg de dagwandelaar.
Zichadarus keek de dagwandelaar aan en schonk hem een flauwe glimlach.
‘Je weet toch van het ritueel, Drukio?’
Op het moment dat Zichadarus de echte naam van de dagwandelaar uit sprak, verscheen er bij de eettafel iemand in het blauw-wit.
‘In naam van de blauwe roos...’ bracht hij uit, maar hij kon zijn zin niet afmaken, want zowel Slioak als Ravenvrouwe lieten tegelijktertijd een spreuk los. Alleen die van Slioak was de vloek der elementen zoals gebruikelijk. En ook zoals gebruikelijk schrok Zichadarus daar weer van, maar hij zei bewust niets.
‘We moeten dus voortaan goed oppassen. Het schijnt dat de dagwandelaar belangrijk voor hun is,’ zei Ravenvrouwe die toch lichtelijk geschrokken was.
‘Dat blijkt maar weer, ik bedoel iedere keer als we zijn echte naam noemen, hebben we dus een probleem.’ Liv was ook geschrokken. Ze wist wel iets meer van de blauwe roos af, maar dat was allemaal van later zorg. Dat kwam wel op het moment waarop het er echt toe deed. Eerste prioriteit was dat ze nu zo snel mogelijk de stad uit zouden gaan op jacht naar wisten zij veel wat. Maar dat ze weg moesten stond vast. En de reis zou zwaar worden, hoe dan ook. Waar die langs zou lopen wist niemand. Echt helemaal niemand.
Fragien live, een televisie zender die alleen maar live verslag deed, had inmiddels besloten de uitzending over te nemen. Maar niemand in huize Hichiad kon er naar kijken.
Ze hadden het veel te druk met praten, plannen maken, en de man in het blauw inspecteren.
Ravenvrouwe was de eerste die het probeerde. Ze had een vermoeden dat hij iets bij zich had, maar dat dat doormiddel van magie verborgen was. Dus paste ze een simpele spreuk op hem toe, en daarna onderzocht ze alle zakken van zijn gewaad in het blauw wit. Ze vond echter niets.
‘Ravenvrouwe? Voordat je verder gaat met je zoektocht, kan ik misschien eerst laten zien wat ik wilde zien?’
Zichadarus klonk nogal gebiedend, en iedereen wist als hij zo klonk dat het ernst was, en dat het belangrijk was.
‘Lysiande, als je het niet erg vind neem ik het schouwen even van je over? Of heb je gevonden wat ik wilde laten zien.’
Lysiande keek hem glimlachend aan.
‘Ik denk het wel Zich. Kijk maar die dieren hebben ook allemaal gewaden om, maar als je goed kijkt zie je dat het leeuwen zijn. Sommige fel wit, sommige zijn gewone leeuwen, maar de meeste zijn zwart.’
De dagwandelaar schrok zichtbaar.
‘Ik weet inderdaad van het ritueel. Het ritueel is blijkbaar weer opnieuw uitgevoerd. We hebben echt een verschrikkelijk groot probleem nu.’
‘Even voor mijn duidelijkheid’, begon Pratioson. ‘Wat is het ritueel precies? En wat houd dat voor ons in?’
Livoak de elf gaf antwoord.
‘Ik weet iets meer van de orde van de blauwe roos. Ze komen uit het middenrijk. Veel weet ik niet van die werelden, maar wat ik wel weet is dat beide gevaarlijke plekken zijn. Veel verschillen ze niet met onze wereld. Maar het middenrijk heet niet voor niets het middenrijk. Alles, maar dan ook letterlijk alles wordt daar in het midden gelaten, en ook volgt iedereen daar de gulden middenweg. Dit lijkt in eerste instantie niet echt een probleem. Maar denk maar eens na hoe een wereld zonder enige meningsverchillen eruit ziet. Iedereen denkt nagenoeg hetzelfde. En overal wordt mysterieus over gedaan. Helemaal naar mensen die ze niet kennen. En bedenk dan eens hoe gevaarlijk ze kunnen zijn als ze hun krachten bundelen. Want zoals je misschien wel hebt gemerkt, is het middenrijk een plek die bol staat van magie.’
Pratioson fronste zijn wenkbrouwen.
‘Maar wat is er dan zo erg aan dit alles?’ Pratioson krabte zenuwachtig aan zijn neus.
Zichadarus nam het over van Livoak.
‘Ik heb ooit gehoord van een ritueel dat van alles en nogwat teweeg kan brengen. Je kan het zo zien: Dat ritueel opent poorten naar andere werelden. Maar alleen naar werelden die paralel staan aan onze wereld. Naar de toekomst of naar het verleden kan niet. Normaal gesproken wordt er een poort geopend naar een wereld die eigenlijk hetzelfde als die van ons is. Alleen in die wereld wordt alles in het tegenovergestelde ervaren. Als hier bij ons iemand ja zegt, dan zegt jou andere “ik” in die andere wereld nee. Maar nu is er een poort geopend naar een compleet andere wereld schijnbaar. Dat moet wel, want hoe is de orde van de blauwe roos hier anders binnen gekomen. Ik kan me namelijk niet voorstellen dat er op Sjarinda een orde van de blauwe roos gevestigd is. Dus dit alles betekend dat er iets goed mis is. Want bij alle goden. Hoe is deze poort gemaakt. Wie heeft dat gedaan, en wat voor middel heeft diegene ervoor gebruikt?’
Zichadarus ijsbeerde door de kamer, er was namelijk nog iets veel ergers aan de hand in combinatie met het ritueel aan de hand, maar hij was op zoek naar de woorden om het te vertellen zonder dat er teveel vragen bij kwamen kijken.
Lysiande maakte zich ook zorgen, en had haar eigen gedachtes wat maakte dat ze niet veel later samen met Zichadarus door de kamer aan het ijsberen was.
‘Zich, wie zegt dat het een poort is. Het kan ook wat anders zijn toch?’
‘Dat is waar, maar dat weten we niet zeker. Ik ga er vanuit dat het een poort moet zijn.’
Lysiande ijsbeerde nog steeds door de kamer, haar hersenen maakten overuren over wat ze dacht.
‘Zich, er schiet me net iets te binnen. Je had het net over dat ik de kunst van het schouwen had geleerd. Maar je had het ook over een ritueel toch? Een heel ander ritueel als je het mij vraagt. Wat houd dat precies in?’
Zichadarus haalde diep adem en schoot uiteindelijk in de lach.
‘Het is een eigenlijk geen ritueel maar meer een inwijdingsprocedure, waar we op dit moment geen tijd voor hebben. Jij bent de eerste van jullie allemaal die op dit moment officieel magiër is.’
Zichadarus haalde diep adem nadat hij dit gezegd had. Het slechte nieuws liet hij bewust nog steeds weg, want nog altijd was hij op zoek naar de woorden ervoor.
Lysiande schrok en vroeg wat voor inwijdingsritueel dat precies was.
‘Eigenlijk moet je naar de Aura, daar drie testen uitvoeren om jezelf officieel magiër te mogen noemen, maar ik weet dat je het gewoon kan, en sinds dat Xip dood is, heb ik nu ook wat invloed in de Aura, dus ik kan wel zeggen dat je op dit moment gewoon magiër bent.’
Lysiande wees vragend naar haar vrienden.
‘Van hun weet ik het ook,’ vervolgde Zichadarus toen hij Lysiande’s vragende blik zag. Maar de kunst van het schouwen maakt dat je de drie testen mag ondergaan.’
‘Wat een onzin ouwe, magie is magie. En als je het kan beheersen, dan ben je in mijn ogen al een magiër, een tovenaar, een illusionist of wat dan ook.’
Slioak werd soms zomaar kwaad, en ook nu weer wond ze zich zichtbaar op over het feit dat Lysiande wel magiër was geworden en de rest niet.’
Ravenvrouwe legde een hand op haar schouders en liet wat energie los.
‘Sli, zit hier gewoon niet mee, er zijn belangrijkere zaken nu.’
Slioak haalde diep adem, liet een theekopje in de as leggen met tovenaarsvuur, toverde hem daarna weer terug, en toen glimlachde ze.
Er werden plannen gemaakt, en niet veel later begaf iedereen zich naar het centrum van Fragien om inkopen te doen.
Die avond besloot Zichadarus om te vertrekken. Maar toen ze bij de stadspoort van Fragien aankwamen, barstte de hel los.
Een heel leger van de orde van de blauwe roos had besloten om naar Fragien af te reizen. Waar in Dridia je het einde van de stoet mensen niet kon zien, kon je dat hier heel goed, alleen moest je wel scherpe ogen hebben.’
‘We hebben twee keuzes,’ zei Zichadarus. ‘We kunnen vluchten en verder gaan, of we kunnen Fragien verdedigen.’
Lysiande gaf antwoord voor de hele groep door een bolbliksem te toveren en die op de menigte af te sturen.
Diezelfde menigte was zichtbaar aangedaan, maar op een gegeven moment was het doodstil. Toen gaf een commandant een order.
‘Aanvallen!’
Pijlen werden afgevuurd, geweerschoten werden gehoord, mensen gilden en overal lagen lijken besmeurd met bloed. Dit alles in nog geen minuut.
De volgelingen van de blauwe roos waren ondertussen allemaal binnen en nog net op tijd wist Zichadarus zijn vrienden naar een barrak te sturen waar ze voorlopig veilig waren.
‘Ik heb het koud,’ zei Zilofka. ‘Maar ik geef niet op.’
‘We hebben het allemaal koud,’ zei Zichadarus. ‘Maar daar moeten we nu niet aan denken. Een tip tussen de bedrijven door: “Met magie kun je bijna altijd dingen doen om je te helpen.” ’
Daarna stuurde hij een enorme hoeveelheid van tovenaarsvuur op een groepje van ongeveer twintig volgelingen van de blauwe roos af, en nog geen seconde later was er van het groepje niks anders over dan een hoopje botten en wat verkoolde as.
Intussen had de infanterie van de blauwe roos besloten een groep boogschutters te laten vuren op de barrak waar onze vrienden in zaten. Want ze wisten inmiddels dat er een gevaarlijke groep mensen met machtige magie in de barrak zat.
‘Duiken!’ schreeuwde Zichadarus ineens. Zichadarus schreeuwde nooit, maar nu was het blijkbaar echt ernst. En hij had zijn vrienden net op tijd gewaarschuwd. Want een halve seconde later vlogen er een hele horde pijlen door het raam naar binnen.
‘Ze kunnen blijkbaar goed schieten,’ mompelde Ravenvrouwe terwijl ze terug antwoordde met een vloek uit de zwarte magie die ze op afstand bestuurde. Het gevolg was dat de helft van het groepje boogschutters gesneuveld was.
‘Zich, zie jij kans om in de Dwergenbergen, een draak te regelen?’ vroeg de dagwandelaar. ‘Zo ja, dan kan die via de portalen die daar staan, hier naartoe komen.’
‘Een goede tip dagwandelaar. Maar hoe weet jij dat de dwergen draken hebben. Ik dacht dat dat een lang verborgen geheim was.’
‘Het schoot me ineens te binnen. Ik weet niet waar het vandaan komt.’
‘Ik doe mijn best dagwandelaar, want je hebt gelijk. Ze hebben inderdaad draken, en die kunnen we nu goed gebruiken.’
Zichadarus concentreerde zich diep en weefde een web van gevlochten magie. Het koste erg veel van zijn kracht om een afstand te overbruggen van meer dan honderd duizend sjisomar. De dwergen leefden namelijk achter de grijze zone aan de “achterkant” van de planeet. Als je een globe van Sjarinda zou zien, en je zou de normale bewoonde wereld voor je hebben, leefden de dwergen aan de andere kant. Aan de noord en zuid kant had je de grijze zones. En aan de oost en west kant had je de oceanen des doods.
In de grijze zones kon niemand overleven. Zonder voorbereiding was je dood op het moment dat je maar een sjisomer de grijze zone in liep. Als je je door een magiër liet helpen kon je een dag overleven, maar niet meer. Liet je je helpen door de elfen en de magiërs samen, dan kon je een week overleven. Maar het hele probleem was dat dieren in de grijze zone nooit langer dan een week konden overleven, en dat de grijze zone nogal groot was. Daarom gingen de dieren altijd dood na een week en omdat de mensen die er doorheen wilden trekken nu hun eigen bagage moesten dragen kwamen ze nooit verder dan diezelfde week. Het gerucht ging, dat als je de hulp kon krijgen van de magiërs, de elfen, de aardmannetjes en de dagwandelaar, dat je dan de wereld zou kunnen zien die aan de andere kant lag. Maar je had daarna wel dringend hulp nodig van een dokter, dus je moest geluk hebben dat je bij één van de grensstadjes van de dwergen terrecht kwam.
De oceanen des doods durfde geen enkele schipper over te varen. In het verre verleden hadden vele het geprobeerd, maar die waren nooit terug gekomen. Vissers die nooit verder dan twintig sjisomar uit de kust voeren, vertelden over spookschepen en octopussen zo groot als een klein dorpje of stad. Spookschepen zouden gewaarschuwd hebben voor de octpussen. De bemanning van deze schepen hadden gevraagd of de vissers, die linea recta weer om wouden keren terug naar het veilige vaste land, hen wouden meenemen naar hun havens, en dit zou dan tot gevolg hebben dat de vloek verbroken was. En dat ze vredig konden sterven, of verder konden leven zoals een normaal mens dat kon.
Maar de vissers waren bang voor de spookschepen, dus keerden ze al om op het moment dat ze de ijzige stemmen van de spoken hoorden, en voordat ze goed en wel wisten wat er aan de hand was, hadden de vissers hun veilige havens alweer bereikt.
Zo kwam het dat geen enkele visser of schipper verder durfde te varen dan twintig sjisomer omdat dan de spookschepen of de octopussen tevoorschijn kwamen. En als deze laatste je eenmaal te pakken hadden was er geen weg meer terug. Je schip werd een spookschip, en jijzelf werd opgegeten door de reuzeoctopus wat tot gevolg had dat jijzelf een spook werd en voor eeuwig moest rond dobberen op de oceanen des doods zoals deze in de volksmond werden genoemd.
Ondertussen was Zichadarus nog steeds druk bezig met het weven van zijn webben, en niet veel later ontstond er buiten, ongeveeer tien sjisomer van de barrak af, een poort, en niet veel later kwamen daar vijf zwarte draken, twee groene, twee gouden, en één rode draak door naar buiten.
De dagwandelaar, Slioak, ravenvrouwe, Zichadarus en Sipondix namen gelijk controle over een draak.
Lysiande was een beetje overmoedig geworden nu ze wist hoe ze magie moest beheersen, dus probeerde ze een rode draak over te nemen, de op één na sterkste van hun soort, alleen de gouden waren sterker. En dit kwam haar op het eerste gezicht duur te staan, want ze wist niet goed wat ze moest doen wat tot gevolg had dat de rode draak uit de lucht viel, al vuur spuwend richting de barak waar onze vrienden zaten. Maar Slioak, die Lysiande in die paar maanden dat ze elkaar nu kenden als een hartsvriendin had omarmd, bracht redding. Ze liet haar eigen gouden draak landden op een veilige plaats, en met een knap staaltje magie nam ze naast Lysiande controle over de draak.
‘Lys, je kent me, normaal vloek ik als de ziekte als iets niet gaat zoals ik wil, of als ik kwaad ben. Ik ben nu ook kwaad, maar dat is omdat die schoften denken dat ze grappig zijn door hierheen te komen. Jij bent echter nog niet zo bedreven in de “echte” magie als dat wij zijn, dus ik kan je niks kwalijk nemen. Maar wees in het vervolg meer voorbereid als je “bezit” van iets of iemand neemt. Als ik je nu niet geholpen had, waren we er allemaal geweest!’
Lysiande schrok merkbaar wat de draak in eerste instantie erg onrustig maakte. Maar in een fractie van een seconde had Slioak de boel weer onder controle.
‘Lys! Let alsjeblieft een beetje op wat je met haar doet. Ik moet zo weer terug naar mijn eigen draak, en dan sta je er weer alleen voor. Je kan wel proberen de controle weer terug te geven aan de draak, maar dat kost tijd en kracht, dus dat kan je beter niet doen. Hou haar dus goed in de gaten, en als we dit overleven, dan heb je mijn zegen om het "overnemen" toe te passen als het nodig is. Maar je staat er nu echt alleen voor want ik moet terug naar mijn eigen draak.’
‘Sli, heel erg bedankt. Ik sta bij je in het krijt, of niet?’
‘Iemand anders wel, lieve Lysiande. Maar jij niet.’
‘Hoezo ik niet?’ Lysiande klonkt verbaasd en opgelucht tegelijkertijd.
‘Ten eerste kan jij er niet zoveel aan doen dat je de draak in eerste instantie niet kon beheersen. Je bent immers nog nieuw in de magie. En ten tweede beteken je alles voor mij. Ik heb je in de laatste maanden steeds meer in mijn hart gesloten. Meer dan dat ik de anderen in mijn hart heb gesloten. Vraag me niet hoe het komt, het is nu eenmaal zo. Ik kan gewoon niet kwaad op je worden.’
Als zowel Lysiande als Slioak elkaar nu in de ogen aan konden kijken zouden ze van elkaar zien dat hun hoofd net zo rood werd als een tomaat.
Niet dat ze gevoelens naar elkaar hadden, maar Lysiande en Slioak waren eigenlijk twee tegenpolen. Lysiande was altijd redelijk rustig, waar Slioak fel en opvliegend was. Lysiande sprak beheerst, waar Slioak een flapuit was.
Toch was het onderzocht op Sjarinda dat twee tegenpolen van elkaar over het algemeen goed met elkaar overweg konden. En dit bevestigde dat alleen maar.
‘Spertion, opzij nu!’ Ravenvrouwde gilde dit laatste bijna.
Spertion keek verbaasd rond wat er aan de hand was, en toen hij naar boven keek keek hij door het al half verwoeste dak, recht in de bek van de draak die Lysiande niet onder controle had. Spertion luisterde niet naar Ravenvrouwe, die op haar beurt gilde dat iedereen naar buiten moest, omdat de barrak verwoest zou worden. Niemand reageerde echter. Ravenvrouwe was erg verbaasd.
‘Waarom bij alle goden, blijft iedereen staan?!’
‘Alania, zie je niet dat er niks gebeurd?’ vroeg Slioak met haar gave terwijl ze de draak van Lysiande en haar eigen draak bestuurde.
‘Hoe, bij de grote raaf, weet je mijn naam. Mijn echte naam?’
Ravenvrouwe was als bij de grond genageld. Nog nooit in haar echte leven was ze bij haar echte naam genoemd. De grote raaf had haar ooit een briefje gegeven waar haar echte naam op stond zoals haar ouders die haar ooit hadden gegeven.
‘We zijn zusjes Alania, weet je dat dan niet?’
Ravenvrouwe wilde Slioak eigenlijk vermorzelen, maar hield zich in.
‘Zusjes?’
‘Ja, zusje, zusjes!’
‘Maar de grote raaf heeft verteld dat ik enigskind was?’
‘Onzin, onze ouders leven nog altijd en ik zorg er persoonlijk voor dat je ze binnen een week kan zien. We gaan namelijk bij hen op bezoek, want zowel jij als ik, als iedereen heeft recht op het verhaal zoals alles echt gebeurd is!’
Ondertussen hadden de draken geen half werk afgeleverd. Alleen de generaals van de blauwe roos waren nog over. Gekleed in het roodblauw.
Slioak dacht niet na en dirigeerde alle draken terug naar de poort die Liv geopend had waarna ze op één van de generaals afliep en hem vermorzelde met de vloek der elementen. Daarna trok ze een gordijn van zwarte magie op, die ze op de andere generaals af stuurde terwijl het gordijn zich om hen heen sloot zodat ze gewurgd werden.
Niet veel later keken onze vrienden over een vertrapt, heuvelachtig, maar bovenal bebloed stuk gras uit. Overal lagen lijken.
Zover het oog kon kijken zag je afgerukte ledematen, hoopjes as, en wapentuig dat de strijd niet had overleefd.
Wat ze niet wisten, was dat dit één van de grootste legers was dat de orde van de blauwe roos had. Wat ze wel wisten was dat ze de orde een gevoelige slag hadden toegebracht. Wat ze toch weer niet wisten, was dat er in het middenrijk veel mensen leefden, die allemaal lid van de blauwe roos waren. En wat nog veel erger was. Deze mensen leerden magie alsof het kinderspel was. Duistere magie, verwoestende magie. Maar het allerergste was. Deze mensen hadden controle weten te krijgen over de zwarte leeuwen. Deze leeuwen lagen lang in een diepe slaap. In alle werelden wist men wel iets over deze leeuwen. En dat iets, was meestal niet goed. Deze leeuwen waren zeer, zeer gevaarlijk.
Onze vrienden liepen terug naar de stad, naar de stoeterij, om hun paarden te halen die de dagwandelaar met hulp van magie daar heen had gestuurd.
Ze keken recht naar de impossante poort die al honderden jaren oud was. Hij was aan weerskanten versierd met het wapen van Fragien. Een gebroken hart, met daarachter een groter hart dat niet gebroken was, met daar tussenin een engel. Dit alles stond voor de immensiteit van Fragien. Ze was één van de grootste steden van Sjarinda, en niemand kom haar verwoesten omdat ze te groot was. Het voorste hart stond voor de schade die eventuele vijanden toe konden brengen. En het achterste hart stond voor het totale geheel. De engel stond voor de bescherming van de stad.
Onze vrienden kregen altijd een brok in hun keel als ze onder deze poort door liepen. Want het was hun stad, een stad die nooit, maar dan ook nooit verloren zou gaan.
Zilofka had dit gevoel eerst niet zo heel erg. Haar stad was immers Xisi. Maar nadat haar vader was verhuisd naar Diskyof, en zodoende op loopafstand van Fragien woonde, was ze bij Lysiande ingetrokken nadat Lysiande de winkel naast het huis had overgenomen.
De winkel zelf echter werd gesloten, en samen met haar vrienden hadden ze de muren eruit gebroken, om zodoende een groter huis te creëren.
Zodoende was Fragien ook dé stad van Zilofka geworden.
De poort was om en nabij twintig sjisomer breed, en zo’n honderd sjisomer diep. De stadsmuur was ook zo dik, en dit zorgde er grotendeels voor dat de stad nooit en te nimmer volledig verwoest was, op uitzondering van de oorlog voorafgaand aan de grote hereniging na.
Toen ze ongeveer halverwege de poort waren, viel het immense, oude roestige maar bovenal zware valhek, naar beneden. Gelijk er achteraan viel achter hun het kleine valhek, en aan de andere kant het andere kleine valhek. Ze waren opgesloten.
‘Lys, zijn de deuren dicht?’ vroeg Spertion.
Zijn vriendin stormde naar de rechterdeur en rukte eraan.
‘Dicht. We zitten in de val.’
‘Deze zit ook dicht,’ scheeuwde Zilofka die zo’n twintig sjisomer verderop stond bij de andere deur.
Sipondix keek door het grote valhek naar de andere ruimte en schrok zichtbaar.
Zichadarus was druk bezig een web te weven en lette niet op. De dagwandelaar was in zijn eigen gedachtes verzonken want hij dacht een manier te weten om hier uit te komen.
Sipondix trok aan de mauw van Zichadarus wat deze uit zijn concentratie haalde.
‘Sipi, kun je niet zien dat ik bezig ben,’ vroeg Zichadarus quasi geirriteerd. Hij zag namelijk in zijn ooghoek hetzelfde als Sipondix.
In de andere ruimte aan de andere kant van het grote hek stonden namelijk drie zwarte leeuwen zij aan zij. Daar achter stond een man in het roodblauw met een met goud afgezette mantel. Hij zei niks.
‘We hebben een probleem,’ zei Zichadarus iets harder dan zijn bedoeling was. Hij wilde namelijk niet dat de man in de andere ruimte het zou horen.
‘Jullie hebben inderdaad een probleem,’ schreeuwde de man.
Blijkbaar had hij bulderkruid ingenomen om zijn stem te versterken.
‘Mijn volgelingen! Laat van dit miezerige zooitje ongeregeld niks over. Verscheur ze en breng me hun harten!’
Intussen keek iedereen door de gaten van het hek naar de leeuwen en hun temmer. Ze stonden als aan de grond genageld met hun mond wijd open.
Alles hadden ze verwacht, maar dit niet. De zwarte leeuwen zijn zo goed als onverslaanbaar. Dat wist iedereen.
De leeuwen namen een aanloop, en sprongen richting het hek.
Op het moment dat ze het hek moesten raken, hief de man met de gouden mantel zijn arm, wat de leeuwen liet oplossen.
Slechts een fractie van een seconde dachten onze vrienden voorlopig veilig te zijn, tot de leeuwen de grond raakten van de ruimte waarin onze vrienden stonden.
De grootste leeuw sprong naar de dagwandelaar, en probeerde zijn hand af te bijten. Dit lukte echter niet, want de leeuw kon zijn kaken niet tegen elkaar krijgen.
De leeuw was heel even teleurgesteld en sprong naar Lysiande. Hij wilde zijn kaken in haar enkel zetten, maar weer kreeg hij zijn kaken niet op elkaar, dus probeerde hij het maar met zijn klauwen. Ook hier faalde hij hopeloos, want het lichaam van Lysiande raakte hij niet, wat hij ook probeerde.
‘Wat is er aan de hand,’ schreeuwde Sniafe. ‘Waarom kunnen ze ons niet raken?’
‘Ik heb niks gedaan,’ zeiden de dagwandelaar, Ravenvrouwe, Zichadarus, Slioak en Sipondix in koor.
De man met de gouden mantel was ook zichtbaar verbaasd.
‘Wat is hier aan de hand! Hou me verdomme niet voor de gek, en vertel waar jullie de kracht vandaan halen om mijn leeuwen tegen te gaan, en misschien laat ik jullie leven.’
Slioak en Ravenvrouwe liepen arm in arm naar voren en begonnen als uit één mond tegelijkertijd te spreken.
‘Wij staan garant voor onze vrienden. We hebben allemaal niets gedaan, en zijn net zo verbaasd als jij. Het is alleen een beetje jammer, dat je ons per se op moest sluiten om je doel te bereiken. Wat jammer voor je dat het mislukt is!’
De man met de mantel slaakte een rauwe kreet, wat de leeuwen weer in beweging bracht.
Ze probeerden opnieuw aan te vallen maar weer werd hun aanval gestaakt.
‘Jullie, jullie. Wie zijn jullie. Niemand kan de zwarte leeuwen aan. Niemand! Hoe kan dit!’
Slioak schonk hem een vuile glimlach.
‘Blijkbaar zijn wij halfgoden, anders had je inderdaad gewonnen.’
Sniafe vond dit grapje echter niet zo geslaagd en liet dit ook weten.
‘Sli, pas op wat je zegt, want we mogen dan misschien nu geluk hebben. Als we hieruit komen, en we komen weer een paar leeuwen tegen, weet ik dat nog niet zo zeker.’
‘Blijkbaar hebben jullie vandaag geluk,’ zei de man met de mantel sarcastisch. ‘Maar we komen elkaar weer tegen, hoe dan ook! Nog een prettige dag.’
Een seconde later waren de leeuwen samen met hem verdwenen, en hoorden onze vrienden het geknars van kettingen, en zagen ze de drie valhekken langzaam opgehezen worden.
‘Ik heb nog nooit in mijn hele leven gezien dat het grote hek gebruikt word,’ zei de dagwandelaar. ‘Volgens mij is die alleen gebruikt bij de grote oorlog.’
Spertion die van alles wel een beetje wist antwoordde.
‘Tijdens de grote oorlog inderdaad, en toen de Gighanden ooit in grote getalen een aanval wilden uitvoeren is ie gebruikt. Verder inderdaad nooit.’
‘Een wonder dat dat ding niet is weggeroest,’ hoorden ze een jonge, maar tegelijkertijd oude vrouwen stem zeggen.
‘Hek is oud, hek doet goed werk, maar hek mag niet meer gebruikt worden. Nooit meer! Als hek weer gebruikt wordt gaat het stuk! Niet goed, niet goed!’
Terwijl onze vrienden opkeken nadat ze de stem van de vrouw hadden gehoord sprak de laatste stem. Deze behoorde toe aan een piepklein robotje. Het leek wel speelgoed, maar onze vrienden wisten maar al te goed dat het geen speelgoed was, maar een creatie van magie. Sterke magie.
‘Ik heb jullie gered,’ zei de vrouw. ‘Maar voordat jullie me overdonderen met vragen, wil ik graag eerst even uitspreken.’
‘Dat mag je dan wel snel doen,’ antwoorde Liv die geirriteerd was.
‘Niet zo geïrriteerd, Stroksia Viordaligia Livoak Zido. Weet je dan echt niet meer wie ik ben.’
De vrouw stond op en Liv met haar vrienden zagen een vrouw die zo mooi was als een engel. Ze had lang blond, amber kleurig haar dat ze los droeg. Verder had ze blauwe amandelvormige ogen, hoge jukbeenderen, een rechte neus, en een mond die van wang tot wang, waar kuiltjes in zaten, glimlachtte.
Ze droeg een jurk die op het eerste gezicht wit leek. Maar toen ze beter keken, zagen ze dat het er af een toe een glimp blauw tevoorschijn kwam, en soms een beetje rood, oranje en geel.
Spertion kon zich niet inhouden en vuurde een bol vlammen op de vrouw af.
‘Hier, en neem deze mee naar je volgelingen en zorg ervoor dat er niets van ze overblijft. Jullie met je orde!’ schreeuwde hij terwijl hij een zwarte lichtflits er achteraan liet volgen.
Geen van allen troffen echter doel. En toen de rest zijn voorbeeld volgde, trof weer geen enkel schot doel.
De vrouw werd een beetje kwaad.
‘Is dat mijn dank? Ik heb jullie gered van de huisdieren van Darkos Hiosa. Ik ben zijn vrouw, ja ik weet dat dat niet goed is, maar ik heb het bewust gedaan. In zijn wereld ben ik echter overleden, omdat hij me heeft vermoord. Ik was het namelijk niet eens met zijn doelen, en zijn handelswijze. Vanaf kinds af aan ken ik hem al. En omdat ik wilde weten wat hij allemaal van plan was, heb ik hem ten huwelijk gevraagd. Hij zei natuurlijk ja, waar ik voor gezord heb. En zodoende kon ik hem in de gaten houden en mijn eigen volk beschermen.
Ik ben namelijk in Fragien geboren, en woon hier nog steeds. Maar ik hou van reizen, en ben door de grijze zone getrokken. Zodoende kwam ik bij de dwergen die me verbanden, en naar een andere dimensie stuurden. Ja, dwergen bezitten ook magie. Ik kwam terug in de wereld die Darkos had geschapen om zijn eigen spelletje te spelen. Namelijk oorlogje spelen met de rest van de dimensies. Maar omdat ik wist dat ik het vermogen had om jullie, mijn volk te beschermen ben ik zijn vrouw geworden. Omdat ik zo ingewijde in zijn plannen zou worden. Die plannen heb ik tot op de dag van vandaag onthouden, en in mijn voordeel gebruikt. Waarom denk je anders dat de leeuwen jullie niets konden doen? En waarom denk je dat de man het zomaar opgaf? Dat was mijn werk!’
‘Maar waarom draag je dan de kleuren van de blauwe roos?’ vroeg Sniafe die haar, net als de anderen niet geloofde.
De robot gaf antwoord.
‘Ik ben RoBot. Darkos heeft mij gemaakt, en doormiddel van magie kan ik zelf denken en bewegen. Hij heeft mij als kado aan Karia Lennox gegeven.’
RoBot wees met zijn armen naar de vrouw.
‘Eerst mochten we elkaar niet. Maar toch heeft ze me altijd bij haar gehouden. En zodoende zijn we de dikste vrienden geworden. Haar hele leven lang draagt ze deze jurk al. En dat is meerdere duizenden jaren geleden in jullie wereld. Lang voordat Darkos besloot de orde op te richten. De man die jullie net zagen is één van de gedaantes van Darkos. Hij was alleen niet van vlees en bloed, maar wat jullie zagen was een projectie van hem.’
RoBot haalde adem bijna net als een echt mens voordat hij verder praatte.
De jurk die Karia Lennox draagt kreeg ze van haar moeder. Die de vrouw van Sopiodus is geweest. Dus om jullie vragende gezichten te beantwoorden. Ja, Karia Lennox is een half godin als je het zo wilt stellen. Maar ze koos ervoor om niet boven te leven. Ze wilde als normaal mens in háár stad, Fragien, leven. Zonder verder gedoe van wie dan ook. Alleen als ze hulp nodig had, of heeft, verandert ze van gedaante, en vliegt omhoog om bij haar ouders hulp te vragen. Maar verder doet ze alles alleen. Ze is gewoon een normaal mens net als jullie met als enige verschil dat ze niet dood kan, en net wat meer magie bezit als het machtigste wezen op deze planeet.’
‘Ik denk dat ze gelijk hebben,’ zei Zichadarus die in de lach schoot omdat de stem van RoBot eigenlijk totaal niet van een robot is. Zijn stem klonk namelijk als van een oude wijze man.
‘RoBot en Karia Lennox hadden ons al lang af kunnen maken als ze hadden gewild, toch?’
Zichadarus had de slappe lach, maar om zijn vraag kracht bij te geven keek Lysiande vragend naar Karia.
De vrouw lag half op de grond. Blijkbaar had het beschermen van het vriendengroepje veel kracht gekost. Toch sprak ze alsof het haar niks deed.
‘Ik lig hier alleen op de grond omdat ik altijd de schade van een zwarte leeuw op me neem als ze weer iemand aanvallen. Dit keer vielen ze handen en benen aan, wat betekent dat ik voorlopig even niet kan lopen, en mijn rechterhand moet ook weer genezen voordat ik hem weer kan gebruiken, maar dat hindert niet. Je hebt inderdaad gelijk magister Karautus. Als ik had gewild, hoefde ik maar met mijn ogen te knipperen of er was van jullie niks meer overgebleven. Maar dat terzijde. Jullie zijn net als ik op jacht om het kwade uit te schakelen. Daarom wil ik jullie graag mijn hulp aanbieden.’
Het meerdendeel van onze vrienden zag ondertussen in dat het robotje en de vrouw geen kwaad in de zin hadden. Alleen Sniafe was nog niet zo zeker. Ze was altijd een beetje achterdochtig.
‘En wat nou als we deze hulp accepteren, en dat later blijkt dat je een veraadster bent en ons laat zitten op het moment dat we jullie hulp het hardste nodig hebben. Om nog maar niet te spreken dat je ons op een gegeven moment vermoord in onze slaap?’
‘Daar hoef je niet bang voor te zijn,’ sprak een bekende stem ongeveer dertig sjisomer verderop aan het einde van de poort aan de stadskant.
Sniafe en de anderen keken de andere kant op, en Karia sprak een spreuk uit over haar voeten, stond op en vloog de man om de hals.
‘Mijn liefste! Eindelijk zie ik je weer! Eindelijk! En wat zie ik, ben je stadshouder geworden! Heb je eindelijk het lef getoond om de koning aan te pakken? Wat ben ik blij dat ik je weer zie.’
Losriand gaf Zilofka een kus terwijl hij fluisteringen van Lysiande, Sniafe en Spertion hoorde.
‘Ik wist niet dat de stadshouder een vriendin had?’ fluisterde Sniafe bijna geluidloos met haar lippen.
‘Natuurlijk wel,’ antwoordde Karia. ‘We zijn zelfs getrouwd, al is dat lang geleden. Misschien wel meer dan duizend jaar terug in jullie jaren heb ik hem niet gezien!’
Zichadarus vond het met de seconde gekker worden. Eerst de leeuwen en de doodsangst dat ze niet konden ontsnappen, toen de vrouw en de Robot, en nu weer Gringastor die veel dingen uit te leggen had. Dit laatste zei hij dan ook op gebiedende toon die een stadshouder eigenlijk onwaardig is.
Gringastor lachtte zoals hij alleen dat kon.
‘Mijn beste Zichadarus. Ik heb dit bewust niet aan de mensen verteld, want zoals je weet hou ik niet van vragen.’
Zichadarus knikte.
‘Vragen beantwoorden, is inderdaad niet jou ding stadshouder, maar aan mij had je het toch wel kunnen vertellen? Ik ken je nu al zo’n dertig jaar, en dacht dat ik alles wel van je wist. Maar dat je een vrouw had, en dan ook nog een halfgodin. Nee, dat wist ik niet. Je moet echt je best hebben gedaan om dat voor je te houden. Maar waarom?’
‘Mijn beste Zichadarus. Herinner je je nog onze eerste ontmoeting?’
Bij Zichadarus viel inmiddels het kwartje, en hij lachtte evenlater net zo hard als dat Gringastor en Karia deden.
De rest met uitzondering van Robot, waren verbaasd en begonnen aan een kruisverhoor. Na een tijdje werd Gringastor het zat, en vroeg aan Zichadarus of hij wilde vertellen over hoe en wat.
‘Dat wil ik wel, maar niet hier. Laten we voordat we daadwerkelijk op weg gaan terug gaan naar het huis van Lysiande waar we onder het genot van een goed glas wijn, een heerlijke bak koffie, en een diner waar je ú tegen zegt, verder praten.’
‘Ik kan alleen echter niet mee. Zoals je weet is er na het feest van de winterzonnewende veel te doen. Dus als je het niet erg vind, ga ik terug naar het gemeentehuis. Ik zoek jullie later wel een keer op. Geen zorgen, ook al zijn jullie in de onderwereld, ik vind jullie.’
‘Niet erg Gringastor. We snappen het. Alleen had je beter kunnen zeggen dat er over twee maanden verkiezingen zijn, want dan hadden we je eerder geloofd.’
Gringastor moest lachen.
‘Ja, dat is ook zo, maar ik heb er geen zin in. Totaal niet, maar het is niet anders. Ik moet wel iets doen, want anders kan ik het nog wel eens lastig gaan krijgen met de oppositie. Ik vind het echt jammer dat ik niet mee kan, maar geniet van het eten, en laat wat voor me over oké?’
Zo gezegd zo gedaan dus, en nadat iedereen lang in de keuken heeft gestaan, en wanneer het inmiddels een uur of acht in de avond is geworden verteld Zichadarus.
‘De eerste ontmoeting van mijn en Gringastor was in de zomer van tweeduizend drieënnegentig vlak voor de westpoort. Gringastor had een probleem met een zwerfer en wilde hem de stad uit bonjouren. Veel later bleek dat deze zwerfer zichzelf verandert had in een zwerfer maar eigenlijk een vrouw was. Karia dus.’
Karia viel Zichadarus in de rede.
‘Ik had me als zwerfer vermond, ja een mannelijke zwerfer, omdat ik wat in de stad moest doen. Ik weet niet meer precies wat het was, maar ik weet wel dat ik in de bieb een boek las en het niet eens was met wat daarin stond, en het verkoolde tot as. Dit bleek later het stadsarchief te zijn van Fragien, en de bibliothecaris was hier niet bij mee, waarna hij me hardhandig de bieb uitwerkte, de deuren op slot deed, en Gringastor belde dat hij moest komen om me uitgeleidde te doen de stad uit.’
Nu viel Zichadarus Karia in de rede.
‘Zijn leger was er op dat moment niet, want er waren problemen in Vrakadianda, dat gehucht even ten noorden van onze stad. En aangezien hij toen dom was, stuurde hij zijn hele leger, inclusief alle politiemensen die kant op. Dus alleen hijzelf bleef over.’
‘Daar aangekomen werd ik hardhandig bij mijn armen en benen gepakt,’ zei Karia quasi geïrriteerd en ze wreef overdreven met haar handen over haar benen.
‘Ik kreeg verwensingen naar mijn hoofd, van mijn man. Dat ik de stad vervuilde en dat ik alleen maar problemen maakte. Dat alle zwerfers in de stad niet zouden deugen, en dat we anderen als een zak stront behandelden.’
‘Wat betreft de andere zwerfers is dat ook zo,’ zei Zilofka fel. ‘Twee weken geleden nog, werd ik bijna aangerand door zo’n stumper. Gelukkig kan ik hard rennen, en was dus zo vertrokken.’
‘Maar om een lang verhaal kort te maken, werd ik door Gringastor, mijn bloedeigen man, naar de westpoort geleid, waarna ik in het grind gegooid werd, waarna mijn lieve man de poort dicht smeet, en ik bloedend als een rund achterbleef. Toen vond Zichadarus mij.’
Zichadarus nam een hap van zijn biefstuk en nam het met volle mond van haar over.
‘Ik vind dat elk mens gelijk is, of hij nu slecht of goed is. Enkele uitzonderingen daar gelaten natuurlijk. En ik kon het niet verdragen dat deze man zo behandeld werd, nota bene door de stadshouder. Ik had toevallig wat bulderkruid bij me, waarna ik Gringastor riep. Wonder boven wonder stak hij zijn hoofd uit het raam en vroeg wat ik wilde. Hij had me ook gewoon kunnen negeren, maar blijkbaar had ik geluk. “Wat moet je oude man”, vroeg hij aan me. En nadat ik hem had uit laten razen, en uitgehoord, kwam er schoorvoetend uit, dat deze man, Karia in vermomming dus, voor enige overlast had gezorgd de laatste tijd. Later bleek dus dat Karia nogal hardhandig te werk was gegaan in haar onderzoek naar de grote hereniging. Gringastor had hem, of haar, al meerder keren gewaarschuwd, en nu was hij het zat. Zodoende dus kreeg Karia deze behandeling.’
‘Waarom heb je dan geen magie gebruikt,’ vroeg Spertion nieuwsgierig.
‘Als ik mijzelf verander in iets of iemand kan het zijn dan mijn gave verlies tot de spreuk is uitgewerkt. Dit was nu ook het geval en aangezien ik toch te weten moest komen wat ik wilde weten, ben ik nogal hardhandig te werk gegaan. Dit was niet mijn bedoeling, maar in mijn enthousiasme kan ik nogal domme dingen doen als ik niet mezelf ben. Ik heb een paar wachters vermoord die de oudste geschriften uit het begin der tijden bewaarden in het stadsarchief. Ze wilden me er niet langs laten, maar ik moet de informatie vinden. Ik had namelijk via via gehoord dat er mogelijk weer een aanval zou komen uit de onderwereld. Dit bleek gelukkig later een gerucht. Maar alles wat ik verneem moet ik onderzoeken om het zeker te weten. Ik heb nog meer dingen gedaan, maar die hoef ik hier niet te zeggen, want daar kunnen jullie zelf wel een voorstelling bij maken.’
RoBot kuchtte even ten teken dat hij wat wilde zeggen, en daarna sprong hij op tafel.
‘Die dingen zijn niet mals, maar niemand geloofde haar. Al die tijd zat ik in haar binnenzak, en keer op keer probeerde ik haar duidelijk te maken dat ze te ver ging. Keer op keer kreeg ik naar mijn robot hoofd geslingerd dat ik niet moest zeuren. Maar goed. Zichadarus liet met magie blijken dat hij geen kwaad in de zin had, en Gringastor had door dat Zichadarus magie bezat. Hij dacht dat Fragien wel hulp van een magiër kon gebruiken en zodoende hielden ze contact, wat uiteindelijk leidde tot een zeer hechte vriendschap.’
‘Maar toen jullie mij vonden toen jullie op weg waren naar Xisi, en via dat water mij in contact brachten met Gringastor, zei je helemaal niet dat je hem kende, Zich.’
Zilofka klonk feller dan dat haar bedoeling was, en gelijk verontschuldigde ze zich daarvoor.
‘Dat heb ik gedaan omdat ik het op dat moment niet nodig vond dat jullie de verstandhouding tussen mij en Gringastor zouden weten.’
Karia nam het weer over van Zichadarus.
‘Eigenlijk om alles een beetje op hun plaats te laten vallen, wist mijn lieve man dus niet dat ik het was. Want ik had haast. Ik wist ondertussen ook wat ik wilde weten, want dat boek bracht mij veel kennis. Daarom ging ik er eigenlijk als een haas vandoor en hebben Zichadarus en Gringastor mij als zwerver niet meer gezien. Toen ik een paar honderd sjisomer verder uit het zicht was, was toevallig de spreuk ook uitgewerkt. Ik werd weer mezelf, genas mezelf, en verdween.
‘Dat is ook zo,’ zei Zichadarus verbaasd. ‘Later hebben we nog naar je gezocht omdat Gringastor je zijn excuses wilde aanbieden, maar we hebben je niet meer gevonden.’
Karia glimlachte. ‘Moesten jullie toen eens weten wie ik was. Maar ik kon mezelf niet vertonen. A, omdat ik tijdelijk van mijn gave beroofd was, en me dus niet meer kon omtoveren tot mezelf, en b, omdat ik belangrijkere zaken aan mijn hoofd had, waardoor ik mezelf echt niet kenbaar kon maken, en snel moest verdwijnen. Daarom vlogen we elkaar ook net in de armen omdat we elkaar al duizend jaar niet hebben gezien. Gringastor is namelijk een half elf die niet wil weten dat hij het is. Hij heeft aan koningin Liola gevraagd of de artsen zijn oren mochten inkorten. De koninging heeft dat toegestaan op voorwaarde dat hij de elfen zou verlaten. Gringastor wilde toch al weg, en belandde niet veel later in Fragien, waar hij de politiek in ging, en zodoende stadshouder werd. Maar toen hij net volwassen werd leerde hij mij kennen, en dat was nog bij de elfen. Ik was op reis, en nam hem mee. We raakten verliefd, en later hebben we ongeveer honderd jaar in Fragien gewoond zonder dat er iets gebeurde. Daarna kwam er een kleine oorlog die Gringastor deed besluiten de politiek in te gaan. Op dat moment moest ik weg, omdat ik wist dat Darkos slechte plannen had. Ik had aan Gringastor gevraagd of ik Darkos ten huwelijk mocht vragen om spionne te spelen. In eerste instantie weigerde Gringastor wat natuurlijk te begrijpen valt.’
Karia kreeg een traan in haar ogen, maar ze glimlachtte toen ze verder vertelde.
‘Nadat ik alles tienduizend keer heb uitgelegd stemde hij toe. Ik heb hem vele schouwingen laten zien en uiteindelijk zag hij de ernst ervan in dat ik als spionne moest optreden. Dit alles ter bescherming van onze wereld, en onze stad. Hij vroeg me wel of ik niet het bed met Darkos wilde delen. Dit kon ik onmogelijk beloven, maar ik beloofde in ieder geval dat ik geen seks met Darkos zou hebben. Ik heb mijn woord gehouden. Darkos was echter behoorlijk gesteld op andere vrouwen en besloot dat een harem geen kwaad kon. Dit maakte het voor mij gemakkelijker om niet in zijn bed naast zijn stinkende lichaam te moeten liggen. Ook had ik gezegd dat ik van hem zou scheiden als hij me toch dwong seks met hem te hebben, en nadat ik dit gezegd had dreigde hij me te vermoorden als ik zou weigeren. Ik wist echter dat mij dit niet zou deren, ook al zou hij me vermoorden. Ik kon immers toch niet dood. En als hij me wel zou vermoorden zou ik alsnog bij hem zijn. Want op het moment dat we elkaar het ja-woord gaven, sprak ik een vloek over hem uit, dat ik altijd en overal, waar ik ook zou zijn, zijn leven zuur kon maken. Het enige probleem was dat ik hem hiervoor aan moest raken met mijn mond. Ik heb hem gezoend, maar tot op de dag van vandaag heb ik hier spijt van. Toch heeft het me veel geluk gebracht, want als ik dat niet had gedaan, waren jullie nu in zijn macht. Want als de zwarte leeuwen iemand vermoorden, wordt hun ziel overgebracht naar Darkos. Daar zorgt hij er zelf voor dat de zielen weer een nieuw lichaam krijgen, en zodoende ben je dus in zijn macht. Wat je ook probeert.’
Karia glimlachte maar huildde tegelijkertijd. Dit maakte dat Sniafe een hand op haar schouder legde.
‘Niet huilen. Wat je gedaan hebt is top! Het is alleen maar goed dat je dit gedaan hebt, en ook moedig.’
Sniafe, hoe achterdochtig ze soms ook was, kon het niet hebben als mensen verdriet hadden.
‘Ik heb Gringastor nooit verteld dat ik hem gezoend heb. Maar ik weet dat hij me lief heeft, en daarom vind hij het ook vast niet erg.’
Eigenlijk wilde Karia verder vertellen, maar de bel ging, en iedereen schrok ervan.
Lysiande liep naar de deur naar de gang, maar zag dat het bovenraampje van het raam open stond aan de kant van de straat.
‘Ik denk dat we half afgeluisterd zijn,’ zei Lysiande terwijl ze naar het openstaande raam wees.
Iedereen knikte, maar Zichadarus zei dat ze er niks aan konden doen.
Niet veel later kwam Lysiande met Gringastor de kamer binnen gelopen.
‘Ik heb het laatste gehoord, mijn liefste. Maar ik ben je dankbaar dat je het hebt gedaan. Je deed het om ons allen te beschermen. Als je het niet had gedaan, hadden we allemaal al die jaren gevaar gelopen. Ik hou van de Karia Lennox!’
Hij kustte zijn vrouw, en iedereen was weer blij. Er werd een beetje over koetjes en kalfjes gepraat. Maar op een gegeven moment werd Gringastor een beetje ongemakkelijk.
Karia keek hem aan en vroeg wat er aan de hand was. Gringastor zuchtte diep en terwijl iedereen aan zijn lippen hing vertelde hij zijn verhaal. Het was alleen een stukje korter dan het verhaal van Karia.
‘Mijn lieve, lieve vrouw. Ik ben echt gek op je, dat weet je, en ik ben je nooit vergeten. Maar ook heeft niemand geweten van ons huwelijk, laat staan jou bestaan. We zijn in het openbaar nooit samen wezen wandelen, shoppen, of wat dan ook. Dat kon niet, want dan zou jij vragen krijgen, en ik ook. Maar toch vind ik dat ons volk nu de waarheid verdient. Daarom wil ik alle anderhalf miljoen inwoners van onze stad laten verzamelen op de FragiaBerg midden in de stad. Ik doe het bewust niet op de berg waar de FragiaPiek op zit, omdat dat buiten de stad is, en daar is het te gevaarlijk. Het enige dat ik graag zou willen is dat je mijn stem zodanig versterkt dat iedereen mij kan horen. Alleen moet mijn stem alleen te horen zijn voor de mensen van onze stad. Over de stadsmuren moet mijn stem niet te horen zijn. Boven op dit feit moeten de mensen mij kunnen bereiken met vragen. Daarvoor is een magisch communicatie systeem nodig op die dag. Daarvoor heb ik hulp nodig van jullie allen.’
Hij keek hierbij vragend in het rond, maar hij hoefde niet lang te kijken, want hij zag overal lachende, gezichten die hem vrolijk toeriepen dat er niets aan de hand was, en dat het goed zou komen.
‘Die bewuste dag, gaat de geschiedenis in als de dag van de waarheid. Deze dag is vanaf die dag, jaarlijks een feest. Omdat men de waarheid verdient te weten. Leugens zijn slecht, en worden op die dag niet getolereerd. Dit heeft echter ook tot gevolg dat men moet weten wie jij bent. Ik hoop dan ook dat je er geen problemen mee hebt dat wij twee samen, vanaf ons podium op de top van de FragiaBerg vertellen over ons, over jou, en over alles.’
Karia schrok eventjes, want het betekende eigenlijk dat zowel zij als haar man met de billen bloot moesten. Ook de rest was in de eerste instantie niet blij met dit vooruitzicht, want ook hun moesten nu in geuren en kleuren vertellen over hun avonturen. Waarom ze hier niet blij mee waren, was dat de magie die dag niet mocht falen. Ook al zou maar één persoon buiten de muren dit nieuws horen. Dan kon dat al rampzalige gevolgen hebben.
‘De magie faalt niet die dag,’ zei Karia serieus. ‘Vanavond voor we gaan slapen, ga ik langs bij Klistadu, de aartsmagister van het dorp. Koningin Liola, en de leider van de aardmannetjes. Ik laat hen samen met ons, onze krachten bundelen zodat de magie die dag, koste wat kost niet faalt. De koning licht ik in over het evenement, maar vertel ik niet alles. Ook in de rest van Sjarinda vertel ik alleen het broodnodige, behalve natuurlijk aan het gespuis wat helaas ook op Sjarinda rondloopt. Verder moeten we er die dag voor zorgen dat we in alles wat we doen gesteund worden. Ook als het even tegenzit, en zelfs als we één of meerdere mensen moeten opofferen om het goede te laten overwinnen, moeten we de onvoorwaardelijke steun hebben van anderhalf miljoen mensen. Maar dat is nog niet alles. Ook moeten we ervoor zorgen, dat de toekomstige generaties van onze stad achter ons blijven staan. Maar dit moet met de dag van de waarheid niet echt een probleem geven.’
‘Zo hoor ik het graag, mijn liefste. We zullen er samen voor zorgen dat deze dag een geslaagd einde krijgt, en ook de dagen van de waarheid die daarop volgen zullen slagen!’
Toen ineens, als een bliksem bij heldere hemel veranderde het humeur van Gringastor.
‘Mijn liefste, voordat ik zometeen naar het gemeentehuis ga om mijn mannen brieven te laten typen voor alle mensen in de stad, moet ik eerst zelf ook wat opbiechten.’
De tranen liepen over de wangen van Gringastor. Dit hadden de anderen niet verwacht. Maar Karia wist al lang en breed wat er aan de hand was.
‘Liefste toch, wees daar niet bedroefd over. We hebben elkaar al meer dan duizend jaar niet gezien. Lang hebben we beide gedacht van elkaar dat de ander was overleden. Ja, ik ook lieve Gringastor. Ik heb namlelijk bewust niet in de gaten gehouden of je nog leefde. Want als jou wat zou overkomen kon ik het niet over mijn hart verkrijgen jou weg te laten rotten. Dan had ik alles opgegeven om bij je te kunnen zijn, je vast te kunnen houden, en je lief te hebben, nog meer dan dat ik altijd al gedaan heb. Maar ik snap het heel goed, dat jij niet het vermogen van mij hebt, en ook snap ik dat je op een gegeven moment zeker wist dat Darkos mij vermoord zou hebben, hoezeer je ook wist dat ik niet kon overlijden. Darkos kan immers dingen doen, net als ik die niemand anders kan. Je had de mogelijkheden er niet voor om dit te controleren. Ik kan je vertellen dat Darkos mij inderdaad, in zijn wereld heeft vermoord. Ik heb daar veel pijn geleden, maar op het moment dat hij mij daar vermoordde, werd ik in deze wereld wakker op tafel der goden, in het dal van de goden. Ik wist dat Sopiodus mij niet liet sterven, daarom liet ik me vermoorden. Dit gaf uiteindelijk de gelegenheid om hem in de gaten te kunnen houden zonder bij hem te hoeven zijn. Nooit meer zijn stinkende lichaam naast me. Nooit meer de verwensingen van: “Was ik maar nooit met je getrouwd.” Nooit meer de stokslagen als ik iets verkeerd had gedaan in zijn ogen. Nooit meer het gezeur over zijn orde van de blauwe roos. Nooit meer het verlangen om te ontsnappen. Ik kon niet ontsnappen omdat hij dan wist waar ik heen zou gaan. Daarom heb ik hem op een gegeven moment verleid, zodat hij de kleren van mijn lijf wilde scheuren. Tijdens dat verleidingsspel heb ik hem niet gekust, alleen wat zoete woorden gesproken en me uitdagend gekleed. Toen hij de kleren van mijn lijf wilde scheuren, weigerde ik, waarna hij zijn zwaard trok.’
Karia’s stem verstomde wat over ging in een gesnik. RoBot nam het over.
‘Ik was in haar vertrekken die gelijk naast de kamer van die schoft lagen. Ik hoorde Darkos schreeuwen dat hij haar al drie keer gewaarschuwd had, en dat het nu menens was. Ook hoorde ik dat hij zijn zwaard in haar lichaam boordde. Ook voelde ik haar pijn, omdat ik zoveel om haar ben gaan geven. Daarna kwam Darkos bij mij, en wilde mij ook afmaken, maar net op het moment dat zijn zwaard mij zou moeten raken, werd ik weg geteleporteerd naar het dal van de goden op de tafel der goden. Vanuit daar zijn we in deze wereld gebleven nadat we bij haar ouders zijn geweest om raad te vragen.’
Karia kreeg haar stem weer terug en vulde hem aan.
‘Daarom mijn liefste, neem ik het je ook niet kwalijk dat je een andere vrouw hebt gezocht. En dat je haar kinderen hebt geschonken. Ik wist echter dat jij altijd zou overleven. Want dit had Sopiodus, mijn vader dus, verteld. Jij zou altijd blijven overleven, zo lang het leven van een elf, vergeef me dat woord, duurt. En dat is zoals je weet tienduizenden jaren. Ik ben alleen maar blij dat je haar kinderen hebt geschonken, en een nieuw leven aan hun, aan haar, en aan jezelf hebt gegeven. Je mag trots op jezelf zijn mijn liefste. Want ik had in jou geval het zelfde gedaan. Maar ik wilde niet dat mijn kinderen een vader zouden krijgen die Darkos Hiosa heet. Dat verdienden mijn kinderen niet, daarom heb ik hem niet de kans gegeven mij te verkrachten. Gelukkig ben ik er zonder verdere kleerscheuren vanaf gekomen.’
Nu was alles goed. Gringastor vloog zijn vrouw om de hals, waarna hij zich haastig verontschuldigde om naar het gemeente huis te gaan. Maar niet veel later was hij alweer terug, en werd er tot diep in de nacht gekletst, gegeten, en gedanst.
Ze moesten eigenlijk al lang en breed op weg zijn. Maar dat twee, nog steeds verliefde, jonge mensen elkaar weer zagen na een lange tijd, gaf hun alle reden tot het bouwen van een feestje.
Slioak en Ravenvrouwe deden naar alle hartelust mee. Maar keer op keer vertrokken de twee samen naar de keuken om daar samen te praten over het feit dat ze zusjes waren, terwijl ze voor de hapjes en de drankjes zorgden. Ravenvrouwe vertelde over wat zij wist, en Slioak stelde de vragen en vertelde op haar beurt over wat zij wist, en zodoende kwamen ze tot de conclusie dat ze zo snel mogelijk hun ouders moesten bezoeken voor het hele verhaal.
Dus toen de twee voor de zoveelste keer de keuken uit kwamen vroegen ze om aandacht.
‘Wij twee hebben iets te vertellen, wat waarschijnlijk niemand van jullie weet. Wij twee zijn namelijk zusjes,’ zei Slioak die moest blozen.
Lysiande staarde haar samen met Spertion en Sniafe aan, terwijl de rest gelijk hun mond open deden om vragen te stellen.
‘We snappen dat jullie vragen hebben, maar heel veel meer dan dat we nu vertellen, dat we dus zusjes zijn, kunnen we niet zeggen omdat we het zelf niet weten.’
Ravenvrouwe legde haar arm om Slioak haar middel.
‘Ik heb het Slioak pas verteld toen we vanmiddag aan het vechten waren. Ik durfde het haar niet te vertellen, maar ik heb het eigenlijk ook zelf, maar pas te horen gekregen.’
‘Toen je een paar maanden geleden plots weg moest, nadat je die brief had gekregen?’ vroeg Losriand.
Ravenvrouwe knikte.
‘Grote raaf lag op zijn sterfbed omdat de orks zijn kamp hadden gevonden, en hij er niet op voorbereid was. Hij heeft me een brief gestuurd waarin hij me een deel van het verhaal vertelde.’
Lysiande viel haar fel in de rede.
‘Daarom had je de brief verbrand zeker, en het met magie zo kapot gemaakt dat niemand het meer kon lezen. Eigenlijk is dat niet fair van je, Ravenvrouwe, maar ik begrijp je aan de andere kant ook wel weer.’
Zichadarus vulde Lysiande aan.
‘Het is begrijpelijk voor jullie beide. Maar nu hebben we tenminste een doel voor ogen. Om alles nog beter in goede banen te kunnen leiden, moeten we naar jullie ouders gaan. Om vervolgens naar grote raaf te gaan voor zijn begrafenis. In de tussentijd, moet Gringastor de dag van de waarheid voorbereiden, en dan moeten we allemaal terug zijn in Fragien, koste wat kost. Maar voor dat we haastig vertrekken, moeten we nu eerst zorgen dat we de rest van de nacht, goed slapen.’
‘Je hebt gelijk Zich,’ zei Ravenvrouwe. ‘De reis is niet lang want onze ouders wonen slechts vijftig sjisomer van het kamp van de grote raaf, welke slechts vijfentwintig sjisomer van Fragien af ligt. Maar we moeten goed uitgerust zijn!’
Hierop deed Zilofka zoals gewoonlijk haar kleren uit, en smeet deze in een stoel waarna ze Losriand mee nam naar boven.
Niet veel later volgde iedereen haar voorbeeld, en een uurtje later lag iedereen in een droomloze slaap, waar Karia voor gezorgd had.
Sjarinda - Het lot van de steen uit de duisternis (©Freemusketeers en Martijn Spiegelaar 2010) Verkrijgbaar online en in de boekwinkel. ISBN:978-90-484-1371-3
Sjarinda-Zoektocht in het verleden (Werknaam, ©Martijn Spiegelaar 2012) Werk in uitvoering.