Cirque des Vampires: Skey's geschiedenis
Dank je wel Maaike!
________________________________________________________________________
Ergens halverwege de middag ging Skey weer bij Adriane weg. Hij bedankte haar voor haar inzichten en liep, nadat hij haar nog een laatste kus gegeven had, weer terug naar de stallen. Achteraf was hij blij dat hij bij haar langs gegaan was. Hij voelde zich wat rustiger, minder gespannen, en ze had hem aan het denken gezet. Ze had hem op ideeën gebracht waar hij zelf nog niet aan gedacht had. Ondanks de toch al onoverzichtelijke gedachten in zijn hoofd die daardoor alleen nog maar extra zijtakken kregen, was hij haar toch dankbaar voor.
Want haar verklaring was helemaal niet onlogisch geweest. Onderweg naar huis dacht hij er verder over na. Niet alleen over Bette’s relatie tot de kasteelheer, maar ook over haar woorden over hoe hij haar vertrek misschien onbewust opgevat had. Voelde het voor hem alsof Bette’s vertrek betekende dat hij niet belangrijk voor haar was geweest? Hij was er niet zeker van. Hij had er nooit bewust over nagedacht, maar ergens leek het niet geheel onlogisch te zijn. En hij had wel iedere keer zo’n vervelend bijgevoel gehad als hij over de hele gang van zaken nagedacht had. Kwam dat echt alleen omdat hij het niet vertrouwde, of zat er een kern van waarheid in Adriane’s verhaal? Voelde hij het feit dat Bette er halsoverkop voor een ander leven had gekozen inderdaad onbewust als een afwijzing?
Skey keek voor zich uit terwijl zijn paard verder draafde over het pad dat terug naar Nickelsons land leidde. Hij concentreerde zich op zijn gedachten, zijn impulsen, op de gevoelens die het veroorzaakte als hij over alles van de afgelopen dagen nadacht. Hij besloot dat het nare gevoel in zijn maag, ook al misschien onbewust gedeeltelijk, niet alleen veroorzaakt werd door de angst dat Bette’s vertrek een afwijzing betekende. Hij maakte zich ook echt zorgen om haar. Niet op een manier die op welke wijze dan ook terugslag had op zijn eigen persoon, maar echt puur om Bette’s welzijn. Bette’s plotseling verdwijning, de nachtelijke rit van de kasteelheer, het bloed aan zijn handen, het geheimzinnige gedrag van het personeel: dat waren niet allemaal dingen die hij uitvergrootte en het had niets met zijn gevoelens voor haar te maken. Het stond los van elkaar. En alles bij elkaar was het te groot, te veel om niets te kunnen zijn.
Maar wat als Adriane gelijk had en al die dingen helemáál los van elkaar stonden? Niet alleen voor hem, maar ook in de werkelijkheid? De nachtelijke rit van de kasteelheer, het gedrag van zijn personeel en het bloed aan zijn handen te maken hebben hoefden niet te betekenen dat Bette niet veilig was. Wat dat betreft had Adriane gelijk: hij had alles wel erg met elkaar vervlochten. Hij was er gelijk vanuit gegaan dat alles wat niet klopte ook terugslag op Bette zou hebben gehad: het vinden van haar paard, de vrolijke noot van haar haast identieke brieven, het feit dat hij haar niet had mogen opzoeken. Misschien hadden die dingen helemaal niet specifiek iets met Bette te maken. Misschien klopte het wat hij dacht, misschien had de kasteelheer één of ander duister geheim, maar dat hield nog niet automatisch in dat Bette’s plotselinge vertrek daarmee samenhing.
Dat zou twee dingen kunnen betekenen: de ene was dat hij inderdaad, zoals Adriane had gezegd, te assertief was geweest en dat de kasteelheer hem juist omdat hij te dicht bij zijn geheim was gekomen op afstand wilde houden. Dat zou niets met Bette, hun relatie of wat dan ook te maken hebben, maar gewoon met zijn eigen gedrag. De andere was dat het juist wel met Bette te maken had: de kasteelheer wilde haar voor zichzelf houden, zoals Adriane gezegd had, en daarom mocht Skey niet tot zijn slot toegelaten worden. Misschien was hij bang dat Bette gevoelens voor Skey zou hebben of dat ze met hem mee zou willen gaan, weg uit het slot. Als de kasteelheer haar echt leuk vond, zou hij dat risico niet willen nemen.
De tweede optie begon een steeds aanwezigere plaats in Skey’s hoofd in te nemen. Niet alleen omdat hij er veel over nadacht, maar misschien ook omdat hij wilde dat het zo was. Als dat het geval zou zijn, betekende dat namelijk dat Bette in orde was. Dat ze in het slot werkte, dat alles goed met haar was en dat dat ook zo zou blijven omdat ze belangrijk was voor de kasteelheer. Ze zou veilig zijn en een mooi en gelukkig leven krijgen, mooier dan een werkster zich normaal kon wensen. En het zou alles verklaren: het feit dat ze hem geen brief had mogen schrijven, waarom hij niet binnen was gelaten door de poortwachters. Het was een fijnere gedachte dan alle andere die hij tot nu toe had gehad en daardoor begon hij vanzelf onderbewust ook het meest logisch te lijken.
Dat leek hij echter tot Skey weer op Nickelsons land aankwam. Toen hij het pad langs de velden opreed, zag hij al van verre een paard in een grote stofwolk zijn kant op komen. Al gauw herkende hij running walk van de Walkerruin van Nickelson. Hij hoorde Nickelson iets roepen, en toen hij dichterbij kwam, zag hij dat hij zwaaide met iets wat hij in zijn hand had. Toen hoorde hij ook wat Nickelson riep.
Het was een brief. Bette had een brief naar hem gestuurd.
________________________________________________________________________
Ergens halverwege de middag ging Skey weer bij Adriane weg. Hij bedankte haar voor haar inzichten en liep, nadat hij haar nog een laatste kus gegeven had, weer terug naar de stallen. Achteraf was hij blij dat hij bij haar langs gegaan was. Hij voelde zich wat rustiger, minder gespannen, en ze had hem aan het denken gezet. Ze had hem op ideeën gebracht waar hij zelf nog niet aan gedacht had. Ondanks de toch al onoverzichtelijke gedachten in zijn hoofd die daardoor alleen nog maar extra zijtakken kregen, was hij haar toch dankbaar voor.
Want haar verklaring was helemaal niet onlogisch geweest. Onderweg naar huis dacht hij er verder over na. Niet alleen over Bette’s relatie tot de kasteelheer, maar ook over haar woorden over hoe hij haar vertrek misschien onbewust opgevat had. Voelde het voor hem alsof Bette’s vertrek betekende dat hij niet belangrijk voor haar was geweest? Hij was er niet zeker van. Hij had er nooit bewust over nagedacht, maar ergens leek het niet geheel onlogisch te zijn. En hij had wel iedere keer zo’n vervelend bijgevoel gehad als hij over de hele gang van zaken nagedacht had. Kwam dat echt alleen omdat hij het niet vertrouwde, of zat er een kern van waarheid in Adriane’s verhaal? Voelde hij het feit dat Bette er halsoverkop voor een ander leven had gekozen inderdaad onbewust als een afwijzing?
Skey keek voor zich uit terwijl zijn paard verder draafde over het pad dat terug naar Nickelsons land leidde. Hij concentreerde zich op zijn gedachten, zijn impulsen, op de gevoelens die het veroorzaakte als hij over alles van de afgelopen dagen nadacht. Hij besloot dat het nare gevoel in zijn maag, ook al misschien onbewust gedeeltelijk, niet alleen veroorzaakt werd door de angst dat Bette’s vertrek een afwijzing betekende. Hij maakte zich ook echt zorgen om haar. Niet op een manier die op welke wijze dan ook terugslag had op zijn eigen persoon, maar echt puur om Bette’s welzijn. Bette’s plotseling verdwijning, de nachtelijke rit van de kasteelheer, het bloed aan zijn handen, het geheimzinnige gedrag van het personeel: dat waren niet allemaal dingen die hij uitvergrootte en het had niets met zijn gevoelens voor haar te maken. Het stond los van elkaar. En alles bij elkaar was het te groot, te veel om niets te kunnen zijn.
Maar wat als Adriane gelijk had en al die dingen helemáál los van elkaar stonden? Niet alleen voor hem, maar ook in de werkelijkheid? De nachtelijke rit van de kasteelheer, het gedrag van zijn personeel en het bloed aan zijn handen te maken hebben hoefden niet te betekenen dat Bette niet veilig was. Wat dat betreft had Adriane gelijk: hij had alles wel erg met elkaar vervlochten. Hij was er gelijk vanuit gegaan dat alles wat niet klopte ook terugslag op Bette zou hebben gehad: het vinden van haar paard, de vrolijke noot van haar haast identieke brieven, het feit dat hij haar niet had mogen opzoeken. Misschien hadden die dingen helemaal niet specifiek iets met Bette te maken. Misschien klopte het wat hij dacht, misschien had de kasteelheer één of ander duister geheim, maar dat hield nog niet automatisch in dat Bette’s plotselinge vertrek daarmee samenhing.
Dat zou twee dingen kunnen betekenen: de ene was dat hij inderdaad, zoals Adriane had gezegd, te assertief was geweest en dat de kasteelheer hem juist omdat hij te dicht bij zijn geheim was gekomen op afstand wilde houden. Dat zou niets met Bette, hun relatie of wat dan ook te maken hebben, maar gewoon met zijn eigen gedrag. De andere was dat het juist wel met Bette te maken had: de kasteelheer wilde haar voor zichzelf houden, zoals Adriane gezegd had, en daarom mocht Skey niet tot zijn slot toegelaten worden. Misschien was hij bang dat Bette gevoelens voor Skey zou hebben of dat ze met hem mee zou willen gaan, weg uit het slot. Als de kasteelheer haar echt leuk vond, zou hij dat risico niet willen nemen.
De tweede optie begon een steeds aanwezigere plaats in Skey’s hoofd in te nemen. Niet alleen omdat hij er veel over nadacht, maar misschien ook omdat hij wilde dat het zo was. Als dat het geval zou zijn, betekende dat namelijk dat Bette in orde was. Dat ze in het slot werkte, dat alles goed met haar was en dat dat ook zo zou blijven omdat ze belangrijk was voor de kasteelheer. Ze zou veilig zijn en een mooi en gelukkig leven krijgen, mooier dan een werkster zich normaal kon wensen. En het zou alles verklaren: het feit dat ze hem geen brief had mogen schrijven, waarom hij niet binnen was gelaten door de poortwachters. Het was een fijnere gedachte dan alle andere die hij tot nu toe had gehad en daardoor begon hij vanzelf onderbewust ook het meest logisch te lijken.
Dat leek hij echter tot Skey weer op Nickelsons land aankwam. Toen hij het pad langs de velden opreed, zag hij al van verre een paard in een grote stofwolk zijn kant op komen. Al gauw herkende hij running walk van de Walkerruin van Nickelson. Hij hoorde Nickelson iets roepen, en toen hij dichterbij kwam, zag hij dat hij zwaaide met iets wat hij in zijn hand had. Toen hoorde hij ook wat Nickelson riep.
Het was een brief. Bette had een brief naar hem gestuurd.

~: Geen loopvogel maar een sloopvogel :~
Haha ik zat me net bedenken dat Skey het waarschijnlijk toch niet ging geloven, omdat hij veels te graag haar wil spreken en het met eigen ogen wil zien, kom je aan met een brief van Bette. Iemand houdt Skey in de gaten en voedt hem op het juiste moment informatie, haha. Ik ben benieuwd wat er in de brief staat!
Ga zo door!
Ga zo door!
- Never give up on anything, because miracles happen every day -
My head is a jungle...
My head is a jungle...
Heel erg bedankt voor je toffe reactie weer Maaike! 
__________________________________________________________________________
Hoofdstuk
Bette’s brief gooide alles door de war. Haar contact kwam totaal onverwacht. Alles wat Skey had gedacht, waar hij overtuigd van was geraakt door zijn eigen hoop en Adriane’s woorden, alles wat hij de afgelopen dagen zorgvuldig afgewogen had, werd door een paar zinnen van Bette volledig weggevaagd, als een zorgvuldig opgebouwd houten huis in een hevige storm.
‘Ik heb gehoord dat je graag langs zou komen om me een bezoek te brengen,’ stond er ergens in een alinea onderaan. ‘Ik zou jou ook graag zien, dus ik heb Heer Domingues gevraagd of je me mag komen opzoeken. Hij heeft zijn goedkeuring gegeven! Hij heeft vele goede dingen over je gehoord en zou je ook graag een keer zelf ontmoeten. Je mag langskomen zodra je de kans krijgt van het land weg te gaan. De poortwachters hebben je naam: ze zullen je zonder problemen doorlaten.’
Skey had bijna een halfuur naar die alinea zitten staren. Hij kon het niet bevatten. Niet alleen het feit dat al zijn gedachten schijnbaar onjuist waren geweest niet, maar ook niet dat Bette de toestemming had gekregen om hem uit te nodigen. Hij had nooit, nooit verwacht dat hij ooit nog de kans zou krijgen haar te zien.
En hij begreep het niet. Hij snapte niet wat dit betekende, wat hij hieruit op moest maken. Alles wat hij had gedacht, was fout geweest. De kasteelheer was geen tiran die zijn personeel van de buitenwereld afgesloten hield, hij wilde niet specifiek Skey op afstand houden, en gezien hij Bette toestond een voormalig minnaar uit te nodigen, wilde hij haar blijkbaar ook niet voor zichzelf houden. Het deed alle gedachten en scenario’s in Skey’s hoofd draaien en kolken tot ze een ondoordringbare brei waren waar geen touw meer aan vast te knopen viel. Hij begreep het niet meer, zag door de bomen het bos niet meer. Hij was het spoor volledig bijster.
Zijn onbegrip was echter niet zo groot dat het de vreugde van Bette’s bericht totaal wist te onderdrukken. Dat gold niet alleen voor hem, maar al helemaal voor Nickelson. De opzichter was door het dolle. Niet alleen omdat Skey Bette mocht opzoeken, maar vooral om het tweede deel, het gedeelte waarin stond dat de kasteelheer Skey graag een keer zou ontmoeten omdat hij zoveel goede dingen over hem gehoord had. Volgens Nickelson gaven kasteelheren nooit aan dat ze werkers wilde ontmoeten, tenzij ze hen ergens voor wilden belonen. Hij was ervan overtuigd dat Domingues positieve berichten van hem en Bette over Skey opgevangen had en dat hij besloten had hem te geven wat hij verdiende. Een eigen stuk grond, een hoge functie binnen het slot, of misschien zelfs een opzichtersfunctie. Skey was eerst sceptisch geweest, maar Nickelsons enthousiasme was aanstekelijk en dreigde hem van zijn gelijk te overtuigen. Hij moest toegeven dat hij ook niet echt een andere reden zou kunnen bedenken waarom de kasteelheer hem zou willen spreken. Toch bleef de gedachte aan een dergelijke beloning hem erg onwaarschijnlijk lijken.
De intenties van de kasteelheer waren voor Skey echter minder belangrijk dan de hoofdzaak van het verhaal: alles was goed met Bette. Ze had hem geschreven, het was hem gelukt contact met haar te leggen. Ze was veilig, de toon van haar brief was vrolijk en hij zou zelfs de kans krijgen haar te zien. Dat was hem duizendmaal liever dan welke beloning Nickelson en Domingues ook voor ogen konden hebben.
Dat vooruitzicht was dan ook één van de redenen dat hij niet protesteerde toen Nickelson hem aanspoorde gelijk op weg te gaan. Nickelson vond dat hij de kasteelheer niet moest laten wachten om een goede indruk te maken en zei hem daarom zo snel te gaan. Ze discussieerden en even en rekenden de tijd van de route uit en besloten zo dat Skey gelijk die dag nog op weg naar het slot zou gaan. Hij zou er dan nog voor de avond aankomen en Nickelson hoopte dat dat zou beteken dat Skey dan tot de volgende dag zou mogen blijven. Waarschijnlijk hoopte hij zo min of meer af te dwingen dat Skey tot de volgende nacht op het slot zou mogen blijven en de nacht met Bette zou kunnen doorbrengen.

__________________________________________________________________________
Hoofdstuk
Bette’s brief gooide alles door de war. Haar contact kwam totaal onverwacht. Alles wat Skey had gedacht, waar hij overtuigd van was geraakt door zijn eigen hoop en Adriane’s woorden, alles wat hij de afgelopen dagen zorgvuldig afgewogen had, werd door een paar zinnen van Bette volledig weggevaagd, als een zorgvuldig opgebouwd houten huis in een hevige storm.
‘Ik heb gehoord dat je graag langs zou komen om me een bezoek te brengen,’ stond er ergens in een alinea onderaan. ‘Ik zou jou ook graag zien, dus ik heb Heer Domingues gevraagd of je me mag komen opzoeken. Hij heeft zijn goedkeuring gegeven! Hij heeft vele goede dingen over je gehoord en zou je ook graag een keer zelf ontmoeten. Je mag langskomen zodra je de kans krijgt van het land weg te gaan. De poortwachters hebben je naam: ze zullen je zonder problemen doorlaten.’
Skey had bijna een halfuur naar die alinea zitten staren. Hij kon het niet bevatten. Niet alleen het feit dat al zijn gedachten schijnbaar onjuist waren geweest niet, maar ook niet dat Bette de toestemming had gekregen om hem uit te nodigen. Hij had nooit, nooit verwacht dat hij ooit nog de kans zou krijgen haar te zien.
En hij begreep het niet. Hij snapte niet wat dit betekende, wat hij hieruit op moest maken. Alles wat hij had gedacht, was fout geweest. De kasteelheer was geen tiran die zijn personeel van de buitenwereld afgesloten hield, hij wilde niet specifiek Skey op afstand houden, en gezien hij Bette toestond een voormalig minnaar uit te nodigen, wilde hij haar blijkbaar ook niet voor zichzelf houden. Het deed alle gedachten en scenario’s in Skey’s hoofd draaien en kolken tot ze een ondoordringbare brei waren waar geen touw meer aan vast te knopen viel. Hij begreep het niet meer, zag door de bomen het bos niet meer. Hij was het spoor volledig bijster.
Zijn onbegrip was echter niet zo groot dat het de vreugde van Bette’s bericht totaal wist te onderdrukken. Dat gold niet alleen voor hem, maar al helemaal voor Nickelson. De opzichter was door het dolle. Niet alleen omdat Skey Bette mocht opzoeken, maar vooral om het tweede deel, het gedeelte waarin stond dat de kasteelheer Skey graag een keer zou ontmoeten omdat hij zoveel goede dingen over hem gehoord had. Volgens Nickelson gaven kasteelheren nooit aan dat ze werkers wilde ontmoeten, tenzij ze hen ergens voor wilden belonen. Hij was ervan overtuigd dat Domingues positieve berichten van hem en Bette over Skey opgevangen had en dat hij besloten had hem te geven wat hij verdiende. Een eigen stuk grond, een hoge functie binnen het slot, of misschien zelfs een opzichtersfunctie. Skey was eerst sceptisch geweest, maar Nickelsons enthousiasme was aanstekelijk en dreigde hem van zijn gelijk te overtuigen. Hij moest toegeven dat hij ook niet echt een andere reden zou kunnen bedenken waarom de kasteelheer hem zou willen spreken. Toch bleef de gedachte aan een dergelijke beloning hem erg onwaarschijnlijk lijken.
De intenties van de kasteelheer waren voor Skey echter minder belangrijk dan de hoofdzaak van het verhaal: alles was goed met Bette. Ze had hem geschreven, het was hem gelukt contact met haar te leggen. Ze was veilig, de toon van haar brief was vrolijk en hij zou zelfs de kans krijgen haar te zien. Dat was hem duizendmaal liever dan welke beloning Nickelson en Domingues ook voor ogen konden hebben.
Dat vooruitzicht was dan ook één van de redenen dat hij niet protesteerde toen Nickelson hem aanspoorde gelijk op weg te gaan. Nickelson vond dat hij de kasteelheer niet moest laten wachten om een goede indruk te maken en zei hem daarom zo snel te gaan. Ze discussieerden en even en rekenden de tijd van de route uit en besloten zo dat Skey gelijk die dag nog op weg naar het slot zou gaan. Hij zou er dan nog voor de avond aankomen en Nickelson hoopte dat dat zou beteken dat Skey dan tot de volgende dag zou mogen blijven. Waarschijnlijk hoopte hij zo min of meer af te dwingen dat Skey tot de volgende nacht op het slot zou mogen blijven en de nacht met Bette zou kunnen doorbrengen.

~: Geen loopvogel maar een sloopvogel :~
Mm, ik ga even sceptisch denken voor Skey. Adriane heeft nog steeds gelijk met dat de kasteelheer Skey als bedreiging ziet en gaat hem eigenhandige uit de weg ruimen
Hihi. Als ik Skey was zou ik maar naar zijn onderbuik gevoel luisteren, hoe mooi het ook klinkt.
Ga zo door!

Ga zo door!
- Never give up on anything, because miracles happen every day -
My head is a jungle...
My head is a jungle...
Dank je wel Maaike! Ik heb sinds woensdag een ontzettende inspiratie-aanval voor dit verhaal en heb er in een paar dagen geloof ik dertig pagina's bijgeschreven. Het doet me dus deugd dat het nog gelezen wordt en dat ik verder kan posten om het jullie te laten lezen 
____________________________________________________________________________
Toen daarover eenmaal overeenstemming was bereikt, werd er gelijk actie ondernomen. Nickelson wilde dat Skey een goede indruk zou maken om zijn kansen op een beloning te vergroten, dus hij vond het belangrijk dat hij zo goed en verzorgd mogelijk voor de dag zou komen. Eerst liet hij hem daartoe baden in de ton bij zijn residentie, met schoon water en een luxe, lavendelachtige zeep die normaal alleen door de hoge heren gebruikt werd die sterk en fris rook. Ook gaf hij Skey zijn uitklapbare scheermes en een pot zeep en zei hem zijn gezicht en zijn borst zo glad mogelijk te scheren. Daarna stuurde hij één van de werksters naar hem toe om zijn haar te kammen en er een zo net mogelijke vlecht in te leggen. Hij gaf Skey zelfs één van zijn eigen nette pakken, om hem zo netjes mogelijk voor de dag te laten komen. Het pak was te groot, gezien Nickelson heel wat dikker en minder afgetraind was dan Skey, dus ze bekeken hoe het pak om zijn lichaam viel en lieten de werkster het daarna op topsnelheid vermaken. Ze was goed en het kostte haar nog geen uur om de broek, het hemd, het gilet en de knielange, barokke jas op maat te maken. Toen ze klaar was, zat het pak hem als gegoten en zag Skey eruit als een heer uit hogere kringen. Nickelson was zo trots op hem dat hij hem twee keer stevig omhelsde toen hij weer tevoorschijn kwam. Hij was als een vader die zijn zoon voor het eerst de wijde wereld in zag trekken.
Toen ze klaar waren, vroeg Skey nog aan Nickelson of hij wat bloemen uit diens omvangrijke tuin mocht halen om mee te nemen voor Bette. Dat vond Nickelson een goed idee, maar hij stuurde de werkster erop uit om ze te plukken om te voorkomen dat Skey onder het stof of de aarde zou komen te zitten. Ondertussen, terwijl er voor het boeket gezorgd werd, nam Nickelson Skey mee naar de stallen om een paard op te zadelen. Ook nu koos hij het mooiste: zijn Walkerruin was misschien de snelste, maar zijn mooiste paard was een zwart, barokgebouwd dier met een enorme, ronde nek en lange manen en een dikke staart. Nickelson zadelde het paard op met zijn beste tuig en gaf Skey tussendoor instructies over hoe hij zich bij de kasteelheer moest gedragen. Het meeste wist Skey al: met twee woorden spreken, respectvol zijn tegen de heer en zijn personeel, eten met mes en vork en het bestek van buiten naar binnen gebruiken. Hij moest rechtop zitten aan tafel, de stoelen voor de vrouwen aanschuiven en opstaan als ze de tafel verlieten. En, voegde Nickelson er ten overvloede aan toe, niet eten met volle mond.
Toen Nickelson uitgepraat was en het paard opgezadeld had, kwam de werkster weer de stal binnen met een bos bloemen. Ze roken heerlijk en ze had ze netjes bij elkaar gerangschikt en er een touw omheen gedraaid. Nickelson stopte ze in een zadeltas en deed er ook nog een fles mede bij, als presentje voor de kasteelheer zelf.
Hij hielp Skey op het paard toen ze het mee naar buiten hadden genomen.
‘Dus denk eraan,’ zei hij. ‘Met twee woorden spreken en wees altijd beleefd. Wees niet te open met Bette waar de kasteelheer bij is. Dat is iets voor in de slaapkamer.’
Skey nam de teugels van hem aan en knikte.
‘Ik zal eraan denken, Sir.’
‘Goed zo. Heb je alles? Zit het pak je goed?’
‘Ja, prima, Sir. Bedankt, hiervoor.’
Nickelson trok Skey’s jasje goed. ‘Geen probleem. Ik wens je een voorspoedige rit. Rij door, maar niet gehaast. Zorg dat zowel jij als je paard schoon aankomen, niet bezweet of onder de modder. Een goede indruk is alles. De kasteelheer is erg op verzorging gesteld.’
‘Dat zal ik doen, Sir.’
Nickelson streek de manen van het paard glad, alhoewel dat helemaal geen zin had met de rit die nog in het verschiet lag, en bekeek het hele geheel nog een keertje kritisch. Toen slaakte hij een tevreden zucht en keek op naar Skey.
‘Je ziet eruit om door een ringetje te halen,’ zei hij. ‘Eindelijk gaat het gebeuren. Eindelijk zal je krijgen wat je verdient. Ik heb het altijd gezegd, maar nu heeft ook Domingues dat ingezien. Ik hoop dat hij je een prachtige functie geeft. Niemand verdient het meer dan jij.’
Skey glimlachte. ‘Dank u, sir.’
Nickelson klopte hem nog een keer op zijn knie. ‘Het ga je goed, jongen. Rij voorzichtig en geniet ervan. Zeg Bette en de kasteelheer gedag namens mij. Ik zie je binnenkort weer, als je terugkomt. Of als ik je op kom zoeken op je nieuwe land.’ Hij knipoogde en Skey glimlachte opnieuw.
‘Ik zal het doorgeven, Sir,’ zei hij. Hij aarzelde even en wierp nog een blik achterom, richting de uitgestrekte velden.
‘Nog één ding, heer…’ zei hij toen. ‘Dorian en Spurr… ik wil ze niet in onwetendheid laten verkeren. Zou u…’
Nickelson knikte. ‘Natuurlijk, ik zal hun je groet overbrengen. Ze zullen net zo blij voor je zijn als ik.’
‘Ik hoop het, sir. Red u het wel, hier?’
‘Maak je daar maar geen zorgen over, Skey. Wij redden ons wel. Ga maar, naar je toekomst. Ga halen wat je toekomt.’ En hij gaf het paard een klap op zijn kont en liet het daarmee in een rustige draf aanspringen. Het dier begon het pad over te draven en Skey keek nog een keer naar Nickelson achterom, naar zijn opzichter die hem met een vaderlijke, gelukkige glimlach op zijn gezicht nakeek, en reed de langweg van de residentie af met een laatste dankbaar gebaar van zijn hand en een warm gevoel van dankbaarheid in zijn lichaam.
Het was de laatste keer in zijn leven dat hij Nickelson zou zien.

____________________________________________________________________________
Toen daarover eenmaal overeenstemming was bereikt, werd er gelijk actie ondernomen. Nickelson wilde dat Skey een goede indruk zou maken om zijn kansen op een beloning te vergroten, dus hij vond het belangrijk dat hij zo goed en verzorgd mogelijk voor de dag zou komen. Eerst liet hij hem daartoe baden in de ton bij zijn residentie, met schoon water en een luxe, lavendelachtige zeep die normaal alleen door de hoge heren gebruikt werd die sterk en fris rook. Ook gaf hij Skey zijn uitklapbare scheermes en een pot zeep en zei hem zijn gezicht en zijn borst zo glad mogelijk te scheren. Daarna stuurde hij één van de werksters naar hem toe om zijn haar te kammen en er een zo net mogelijke vlecht in te leggen. Hij gaf Skey zelfs één van zijn eigen nette pakken, om hem zo netjes mogelijk voor de dag te laten komen. Het pak was te groot, gezien Nickelson heel wat dikker en minder afgetraind was dan Skey, dus ze bekeken hoe het pak om zijn lichaam viel en lieten de werkster het daarna op topsnelheid vermaken. Ze was goed en het kostte haar nog geen uur om de broek, het hemd, het gilet en de knielange, barokke jas op maat te maken. Toen ze klaar was, zat het pak hem als gegoten en zag Skey eruit als een heer uit hogere kringen. Nickelson was zo trots op hem dat hij hem twee keer stevig omhelsde toen hij weer tevoorschijn kwam. Hij was als een vader die zijn zoon voor het eerst de wijde wereld in zag trekken.
Toen ze klaar waren, vroeg Skey nog aan Nickelson of hij wat bloemen uit diens omvangrijke tuin mocht halen om mee te nemen voor Bette. Dat vond Nickelson een goed idee, maar hij stuurde de werkster erop uit om ze te plukken om te voorkomen dat Skey onder het stof of de aarde zou komen te zitten. Ondertussen, terwijl er voor het boeket gezorgd werd, nam Nickelson Skey mee naar de stallen om een paard op te zadelen. Ook nu koos hij het mooiste: zijn Walkerruin was misschien de snelste, maar zijn mooiste paard was een zwart, barokgebouwd dier met een enorme, ronde nek en lange manen en een dikke staart. Nickelson zadelde het paard op met zijn beste tuig en gaf Skey tussendoor instructies over hoe hij zich bij de kasteelheer moest gedragen. Het meeste wist Skey al: met twee woorden spreken, respectvol zijn tegen de heer en zijn personeel, eten met mes en vork en het bestek van buiten naar binnen gebruiken. Hij moest rechtop zitten aan tafel, de stoelen voor de vrouwen aanschuiven en opstaan als ze de tafel verlieten. En, voegde Nickelson er ten overvloede aan toe, niet eten met volle mond.
Toen Nickelson uitgepraat was en het paard opgezadeld had, kwam de werkster weer de stal binnen met een bos bloemen. Ze roken heerlijk en ze had ze netjes bij elkaar gerangschikt en er een touw omheen gedraaid. Nickelson stopte ze in een zadeltas en deed er ook nog een fles mede bij, als presentje voor de kasteelheer zelf.
Hij hielp Skey op het paard toen ze het mee naar buiten hadden genomen.
‘Dus denk eraan,’ zei hij. ‘Met twee woorden spreken en wees altijd beleefd. Wees niet te open met Bette waar de kasteelheer bij is. Dat is iets voor in de slaapkamer.’
Skey nam de teugels van hem aan en knikte.
‘Ik zal eraan denken, Sir.’
‘Goed zo. Heb je alles? Zit het pak je goed?’
‘Ja, prima, Sir. Bedankt, hiervoor.’
Nickelson trok Skey’s jasje goed. ‘Geen probleem. Ik wens je een voorspoedige rit. Rij door, maar niet gehaast. Zorg dat zowel jij als je paard schoon aankomen, niet bezweet of onder de modder. Een goede indruk is alles. De kasteelheer is erg op verzorging gesteld.’
‘Dat zal ik doen, Sir.’
Nickelson streek de manen van het paard glad, alhoewel dat helemaal geen zin had met de rit die nog in het verschiet lag, en bekeek het hele geheel nog een keertje kritisch. Toen slaakte hij een tevreden zucht en keek op naar Skey.
‘Je ziet eruit om door een ringetje te halen,’ zei hij. ‘Eindelijk gaat het gebeuren. Eindelijk zal je krijgen wat je verdient. Ik heb het altijd gezegd, maar nu heeft ook Domingues dat ingezien. Ik hoop dat hij je een prachtige functie geeft. Niemand verdient het meer dan jij.’
Skey glimlachte. ‘Dank u, sir.’
Nickelson klopte hem nog een keer op zijn knie. ‘Het ga je goed, jongen. Rij voorzichtig en geniet ervan. Zeg Bette en de kasteelheer gedag namens mij. Ik zie je binnenkort weer, als je terugkomt. Of als ik je op kom zoeken op je nieuwe land.’ Hij knipoogde en Skey glimlachte opnieuw.
‘Ik zal het doorgeven, Sir,’ zei hij. Hij aarzelde even en wierp nog een blik achterom, richting de uitgestrekte velden.
‘Nog één ding, heer…’ zei hij toen. ‘Dorian en Spurr… ik wil ze niet in onwetendheid laten verkeren. Zou u…’
Nickelson knikte. ‘Natuurlijk, ik zal hun je groet overbrengen. Ze zullen net zo blij voor je zijn als ik.’
‘Ik hoop het, sir. Red u het wel, hier?’
‘Maak je daar maar geen zorgen over, Skey. Wij redden ons wel. Ga maar, naar je toekomst. Ga halen wat je toekomt.’ En hij gaf het paard een klap op zijn kont en liet het daarmee in een rustige draf aanspringen. Het dier begon het pad over te draven en Skey keek nog een keer naar Nickelson achterom, naar zijn opzichter die hem met een vaderlijke, gelukkige glimlach op zijn gezicht nakeek, en reed de langweg van de residentie af met een laatste dankbaar gebaar van zijn hand en een warm gevoel van dankbaarheid in zijn lichaam.
Het was de laatste keer in zijn leven dat hij Nickelson zou zien.

~: Geen loopvogel maar een sloopvogel :~
Natuurlijk lees ik nog mee
(het zij soms wat traag
) maar 30 pagina's in minder dan 3 dagen, woow! Dat heb je goed gedaan. Dan staat er nog heel wat te gebeuren, I like!
Ik vind het leuk hoe je Skey helemaal opgepoetst hebt. Alleen ik hoop dat Bette hem ook nog herkent, haha
Ga zo door!



Ik vind het leuk hoe je Skey helemaal opgepoetst hebt. Alleen ik hoop dat Bette hem ook nog herkent, haha

Ga zo door!
- Never give up on anything, because miracles happen every day -
My head is a jungle...
My head is a jungle...
Dank je wel voor je snelle reactie Maaike! Mijn vingers gaan jeuken als ik je reactie lees maar ik zal nog niets verklappen haha
ik word wel een beetje overenthousiast nu dus als ik te snel ga posten, zeg het maar 
_______________________________________________________________________________
Skey legde de route naar het slot af zoals Nickelson hem gezegd had: vlot, maar niet overhaast. Het grootste gedeelte van de rit draafde hij, rustig en beheerst. Zo nu en dan galoppeerde hij wat kleine stukjes in de schaduw van de bomen.. Zowel hij als het paard hadden een goede conditie, maar het pak van Nickelson was warm met alle lagen en dus zorgde hij terugging naar stap als hij voelde dat hij het te warm begon te krijgen. Hij wilde koste wat kost goed voor de dag komen als hij Bette weer zou ontmoeten.
Nu hij eindelijk alleen was, met enkel de stilte van de natuur en zonder Nickelson en diens theorieën om hem heen, had hij eindelijk de tijd om zelf over de hele gang van zaken na te denken. Hij was blij, natuurlijk, dolblij met het feit dat hij Bette weer zou zien, dat het hem was gelukt contact met haar te krijgen, maar ergens vond hij de plotselinge omslag van de situatie moeilijk te bevatten. Na alles van de afgelopen dagen had hij niet verwacht dat hij nog contact met Bette zou krijgen, laat staan dat hij haar zou mogen komen opzoeken. Het leek haaks op al zijn andere ervaringen en verwachtingen te staan. Hij wist niet precies wat hij dan wel gedacht had, maar een uitnodiging om langs te komen was in ieder geval wel het laatste waar hij aan had gedacht. Hij begreep de kasteelheer daardoor nog minder dan voorheen. De kasteelheer mocht dan blijkbaar geen tiran zijn die zijn personeel gegijzeld hield of een oogje op Bette had, maar dit was ook weer het andere uiterste. Hij begreep niet waarom de man ineens zoveel interesse in hem toonde, terwijl hij eerste leek te proberen hem vooral zo ver mogelijk uit de buurt te houden. Een ijdele kant van hem hoopte dat het inderdaad was wat Nickelson zei, dat hij Skey een beloning wilde geven omdat hij zich jaren voor Nickelsons land had ingezet, maar ergens twijfelde hij daaraan. Het leek hem sterk dat de kasteelheer van alle werkers van al zijn opzichters precies hem zou willen promoveren, alleen omdat hij goede dingen over hem gehoord had. Hij wist echter niet zeker of die twijfel gegrond was of dat hij die zich alleen voorhield omdat hij niet durfde te hopen dat Nickelson gelijk zou hebben, uit angst dat hij teleurgesteld zou worden.
Wat wel duidelijk werd door de gang van zaken, was dat Skey er al die tijd faliekant naast had gezeten. Alles wat hij had gedacht, wat hij zich in zijn hoofd had gehaald, was verkeerd geweest. Hij realiseerde zich dat zijn gepieker nergens op had uitgedraaid, maar ook dat hij zich ondanks dat besef nog steeds in die vicieuze cirkel bevond. Want hij piekerde nog steeds, zocht nog steeds overal iets achter, ook nu, over de reden van Bette’s brief en de intenties van de kasteelheer. Misschien moest hij eindelijk eens proberen het los te laten, gewoon blij te zijn met het feit dat Adriane hem uitgenodigd had, gewoon naar het slot gaan en gaandeweg kijken wat ervan kwam. Er was immers toch niets wat hij van tevoren kon bedenken of beïnvloeden. Als hij de afgelopen dagen iets geleerd had, was dat het wel.
Gedurende de rest van zijn rit, probeerde Skey zijn twijfels en de nog steeds onbeantwoorde vragen dus van zich af te zetten. Hij concentreerde zich op zijn omgeving en het zo beheerst mogelijk afleggen van de route en probeerde vooral aan het naderende weerzien met Bette en het gevoel van vreugde dat dat veroorzaakte te richten. Het lukte hem aardig en gaandeweg had hij langzaam het gevoel dat hij wat rustiger werd en de spanning en opwinding om Bette weer te zien de overhand begonnen te nemen. Hopelijk zou hij een beetje de tijd krijgen om bij haar te zijn. Als hij doorreed, zou hij nog voor het avondapperatief bij het slot kunnen zijn en dan in ieder geval even de tijd hebben met haar te praten.
In zijn rustige tempo was Skey nog een klein uur onderweg, precies de tijdsduur die hij voor ogen had gehad. Het moest al bijna avond zijn tegen de tijd dat hij bij het slot aankwam: in de verte begon het al te schemeren. De lucht werd donkerder en er lag een diepe, rode gloed over de horizon, die tegelijkertijd zowel sinister als prachtig was. De silhouetten van de poort en de poortwachters die Skey verderop op het pad kon zien staan, staken scherp en donker af tegen de rode lucht.
Skey nam zijn paard terug toen hij de poortwachters in het oog kreeg. In een vlotte stap legde hij het laatste stuk naar de poort af, zodat zowel hij en zijn paard op adem zouden zijn tegen de tijd dat ze bij het slot aankwamen. Hij hield zijn blik op de poortwachters gericht en probeerde hun trekken te onderscheiden. Naarmate hij dichterbij kwam, werden hun gezichten duidelijker en lukte het hem de vormen ervan te onderscheiden. Het waren dezelfde twee als hij vorige keer tegengekomen was, toen ze hem hadden verboden verder het land op te rijden. Hij vroeg zich af of ze hem zouden herkenden, met zijn dure kleding. Ondanks zijn veranderde uiterlijk zou dat waarschijnlijk wel het geval zijn: door zijn opvallende, lange, rode haar vergaten mensen hem niet gauw. De poortwachters zouden er vast niet blij mee zijn dat ze hem nu alsnog door zouden moeten laten.



_______________________________________________________________________________
Skey legde de route naar het slot af zoals Nickelson hem gezegd had: vlot, maar niet overhaast. Het grootste gedeelte van de rit draafde hij, rustig en beheerst. Zo nu en dan galoppeerde hij wat kleine stukjes in de schaduw van de bomen.. Zowel hij als het paard hadden een goede conditie, maar het pak van Nickelson was warm met alle lagen en dus zorgde hij terugging naar stap als hij voelde dat hij het te warm begon te krijgen. Hij wilde koste wat kost goed voor de dag komen als hij Bette weer zou ontmoeten.
Nu hij eindelijk alleen was, met enkel de stilte van de natuur en zonder Nickelson en diens theorieën om hem heen, had hij eindelijk de tijd om zelf over de hele gang van zaken na te denken. Hij was blij, natuurlijk, dolblij met het feit dat hij Bette weer zou zien, dat het hem was gelukt contact met haar te krijgen, maar ergens vond hij de plotselinge omslag van de situatie moeilijk te bevatten. Na alles van de afgelopen dagen had hij niet verwacht dat hij nog contact met Bette zou krijgen, laat staan dat hij haar zou mogen komen opzoeken. Het leek haaks op al zijn andere ervaringen en verwachtingen te staan. Hij wist niet precies wat hij dan wel gedacht had, maar een uitnodiging om langs te komen was in ieder geval wel het laatste waar hij aan had gedacht. Hij begreep de kasteelheer daardoor nog minder dan voorheen. De kasteelheer mocht dan blijkbaar geen tiran zijn die zijn personeel gegijzeld hield of een oogje op Bette had, maar dit was ook weer het andere uiterste. Hij begreep niet waarom de man ineens zoveel interesse in hem toonde, terwijl hij eerste leek te proberen hem vooral zo ver mogelijk uit de buurt te houden. Een ijdele kant van hem hoopte dat het inderdaad was wat Nickelson zei, dat hij Skey een beloning wilde geven omdat hij zich jaren voor Nickelsons land had ingezet, maar ergens twijfelde hij daaraan. Het leek hem sterk dat de kasteelheer van alle werkers van al zijn opzichters precies hem zou willen promoveren, alleen omdat hij goede dingen over hem gehoord had. Hij wist echter niet zeker of die twijfel gegrond was of dat hij die zich alleen voorhield omdat hij niet durfde te hopen dat Nickelson gelijk zou hebben, uit angst dat hij teleurgesteld zou worden.
Wat wel duidelijk werd door de gang van zaken, was dat Skey er al die tijd faliekant naast had gezeten. Alles wat hij had gedacht, wat hij zich in zijn hoofd had gehaald, was verkeerd geweest. Hij realiseerde zich dat zijn gepieker nergens op had uitgedraaid, maar ook dat hij zich ondanks dat besef nog steeds in die vicieuze cirkel bevond. Want hij piekerde nog steeds, zocht nog steeds overal iets achter, ook nu, over de reden van Bette’s brief en de intenties van de kasteelheer. Misschien moest hij eindelijk eens proberen het los te laten, gewoon blij te zijn met het feit dat Adriane hem uitgenodigd had, gewoon naar het slot gaan en gaandeweg kijken wat ervan kwam. Er was immers toch niets wat hij van tevoren kon bedenken of beïnvloeden. Als hij de afgelopen dagen iets geleerd had, was dat het wel.
Gedurende de rest van zijn rit, probeerde Skey zijn twijfels en de nog steeds onbeantwoorde vragen dus van zich af te zetten. Hij concentreerde zich op zijn omgeving en het zo beheerst mogelijk afleggen van de route en probeerde vooral aan het naderende weerzien met Bette en het gevoel van vreugde dat dat veroorzaakte te richten. Het lukte hem aardig en gaandeweg had hij langzaam het gevoel dat hij wat rustiger werd en de spanning en opwinding om Bette weer te zien de overhand begonnen te nemen. Hopelijk zou hij een beetje de tijd krijgen om bij haar te zijn. Als hij doorreed, zou hij nog voor het avondapperatief bij het slot kunnen zijn en dan in ieder geval even de tijd hebben met haar te praten.
In zijn rustige tempo was Skey nog een klein uur onderweg, precies de tijdsduur die hij voor ogen had gehad. Het moest al bijna avond zijn tegen de tijd dat hij bij het slot aankwam: in de verte begon het al te schemeren. De lucht werd donkerder en er lag een diepe, rode gloed over de horizon, die tegelijkertijd zowel sinister als prachtig was. De silhouetten van de poort en de poortwachters die Skey verderop op het pad kon zien staan, staken scherp en donker af tegen de rode lucht.
Skey nam zijn paard terug toen hij de poortwachters in het oog kreeg. In een vlotte stap legde hij het laatste stuk naar de poort af, zodat zowel hij en zijn paard op adem zouden zijn tegen de tijd dat ze bij het slot aankwamen. Hij hield zijn blik op de poortwachters gericht en probeerde hun trekken te onderscheiden. Naarmate hij dichterbij kwam, werden hun gezichten duidelijker en lukte het hem de vormen ervan te onderscheiden. Het waren dezelfde twee als hij vorige keer tegengekomen was, toen ze hem hadden verboden verder het land op te rijden. Hij vroeg zich af of ze hem zouden herkenden, met zijn dure kleding. Ondanks zijn veranderde uiterlijk zou dat waarschijnlijk wel het geval zijn: door zijn opvallende, lange, rode haar vergaten mensen hem niet gauw. De poortwachters zouden er vast niet blij mee zijn dat ze hem nu alsnog door zouden moeten laten.

~: Geen loopvogel maar een sloopvogel :~
Ik ben bang dat Skey geen tijd gaat krijgen om Bette te spreken. Hij wordt vast meteen aangevallen door die poortwachters, wanneer hij zijn naam noemt. Ik vind het trouwens heel erg jammer dat Skey Nickelson nooit meer terug ziet. Ze waren echt een goed team
.
Ga gauw verder!

Ga gauw verder!
Ik geloof in monsters onder mijn bed.
Dank je wel voor je reactie Abel, super dat je nog meeleest! Mijn document is de afgelopen dagen ineens twee keer zo lang geworden of zo dus we kunnen nog even vooruit, dus mocht ik te snel gaan posten, zeggen jullie het maar 
________________________________________________________________________________
Skey reed door en stapte het laatste stuk naar de poortwachters toe. Ze keken hem net zo nors aan als vorige keer, vooral de linker, waar hij het de laatste keer ook mee aan de stok had gehad. Toen hij zijn paard stilzette, kruisten ze hun speren voor de poort langs elkaar.
‘Naam?’ vroeg de linker poortwachter, die nog niet bepaald blijk van herkenning leek te geven.
Skey keek hem aan en hield zijn paard op de plaats.
‘Skey,’ zei hij. ‘Ik heb een uitnodiging gehad van één van de slotwerksters om haar en de kasteelheer op te komen zoeken.’
De poortwachter had eerst een blik op de lijst van zijn collega willen werpen, maar toen Skey zijn naam en de reden van zijn bezoek opgaf, gingen zijn ogen even terug naar zijn gezicht. Hij keek hem aan, een paar seconden maar, en toen verscheen er iets van herkenning in zijn ogen. De uitdrukking op zijn gezicht veranderde. Tot Skey’s verbazing verscheen er een lichte, donkere glimlach om zijn lippen.
‘Ja,’ zei hij. ‘Momentje, alsjeblieft.’ Hij wendde zijn blik op de andere poortwachter, die zijn ogen en zijn wijsvinger langs het perkament in zijn hand liet glijden, tot die op een bepaald punt stil bleven staan. Hij keek naar de andere poortwachter opzij, knikte naar hem en toonde hem iets op de lijst.
De poortwachter aan de linkerkant wierp een blik op de lijst en keek toen weer om naar Skey. Hij had nog steeds die vreemde uitdrukking op zijn gezicht die Skey niet precies kon plaatsen. Pas toen hij weer sprak, begreep door de toon van zijn stem wat het was. Het was leedvermaak., diepgeworteld, treiterig leedvermaak.
‘Goedgekeurd,’ zei hij. ’Welkom op het landgoed van heer Domingues. Volg de landweg met de bocht mee over de heuvels en je ziet het slot vanzelf liggen. Je kunt je paard afgeven bij de stalknecht, die zal het voor je naverzorgen. De brug is omlaag, dus de rest spreekt vanzelf.’ Hij glimlachte nog een keer op die vreemde manier en zette een stap opzij, zodat Skey door het hoge hek kon rijden dat zijn collega net opengeduwd had.
‘Veel plezier,’ voegde hij er poeslief aan toe.
Skey keek even van de één naar de ander, maar drukte zijn kuiten toen tegen de flanken van zijn paard. Het dier brieste en kwam weer in beweging. Skey reed de poortwachters voorbij en net voor hij ze gepasseerd was, zag hij dat ze elkaar een blik toewierpen die hij niet kon plaatsen. Hun gedrag veroorzaakte een vreemd gevoel in zijn lichaam, maar hij besloot zich niet te laten kennen en reed door. Toen hij nog een laatste keer omkeek, zag hij dat de poortwachters ook zwijgend bezig waren hem na te kijken.
Skey draaide zich weer om en fronste zijn wenkbrauwen wat. Hij dreef zijn paard aan, zodat de passen groter werden, met ineens de aandrang om snel bij de poortwachters uit de buurt te komen, al wist hij niet precies waarom. Hun gedrag had een spanning in zijn lichaam veroorzaakt en hij schrok toen het ijzeren hek weer met een klap achter hem dichtsloeg. Hij hoorde dat het vergrendeld werd, maar weerstond de neiging om nog een laatste maal achterom te kijken. Met een onzeker gevoel in zijn maag stapte hij naar de lange bomenrijen die het begin van het pad naar het slot aankondigden.
Ondanks de nare sfeer die de poortwachten zojuist veroorzaakt hadden, kon Skey de schoonheid van zijn omgeving niet ontkennen. Hij moest toegeven dat het slot prachtig gelegen was. Het pad waar hij over stapte, werd het eerste stuk omgeven door lange bomenrijen die er aan weerszijden naast stonden en lange schaduwen over het pad wierpen. De diep donkergroene bladeren contrasteerden sterk met de rode gloed van de hemel. Na een tijd sloeg het pad af naar links en ging daar een heuvel over: aan de andere kant zag hij enorme, heuvelachtige grasvelden, met hier en daar wat losse bomen en een uitgestrekt bos aan de achterzijde.
In het midden van het gebied, in een ondiep dal dat grensde aan het bos, lag het slot van de kasteelheer. Vanaf hier en met meer licht zag het er heel anders uit dan vanuit het duistere bos waaruit Skey het vorige keer had bekeken. Het was een grijs gebouw, dat verhoogd in het middelpunt van de gracht waar het door omgeven was lag. Het had hoge, massieve muren, vierkante vormen en op de hoeken puntige torens, waardoor het Skey aan een soort burcht deed denken. Het zag er stevig en afgesloten uit en was duidelijk vele decennia en misschien wel eeuwen ouder dan de residenties waar Domingues’ opzichters in woonden. Om het slot heen lagen enkele kleinere gebouwen, de stallen en voorraadschuren die hij vorige keer ook had gezien.
Skey dreef zijn paard aan en begon het pad over de heuvel af te stappen. Al van verre zag hij dat het rustig was op het terrein, rustiger dan het vorige keer midden in de nacht was geweest. Er liepen wat mensen met paarden of voorraden uit de schuren heen en weer, maar van Bette of de kasteelheer zag hij vooralsnog geen spoor. De mensen die er waren maakten bovendien weinig geluid, alsof ze gewend waren voorzichtig te lopen om te voorkomen dat ze iemand of iets wakker zouden maken. Dat leek hem sterk op dit tijdstip, maar hij probeerde niet gelijk ook weer hier iets achter te gaan zoeken.

________________________________________________________________________________
Skey reed door en stapte het laatste stuk naar de poortwachters toe. Ze keken hem net zo nors aan als vorige keer, vooral de linker, waar hij het de laatste keer ook mee aan de stok had gehad. Toen hij zijn paard stilzette, kruisten ze hun speren voor de poort langs elkaar.
‘Naam?’ vroeg de linker poortwachter, die nog niet bepaald blijk van herkenning leek te geven.
Skey keek hem aan en hield zijn paard op de plaats.
‘Skey,’ zei hij. ‘Ik heb een uitnodiging gehad van één van de slotwerksters om haar en de kasteelheer op te komen zoeken.’
De poortwachter had eerst een blik op de lijst van zijn collega willen werpen, maar toen Skey zijn naam en de reden van zijn bezoek opgaf, gingen zijn ogen even terug naar zijn gezicht. Hij keek hem aan, een paar seconden maar, en toen verscheen er iets van herkenning in zijn ogen. De uitdrukking op zijn gezicht veranderde. Tot Skey’s verbazing verscheen er een lichte, donkere glimlach om zijn lippen.
‘Ja,’ zei hij. ‘Momentje, alsjeblieft.’ Hij wendde zijn blik op de andere poortwachter, die zijn ogen en zijn wijsvinger langs het perkament in zijn hand liet glijden, tot die op een bepaald punt stil bleven staan. Hij keek naar de andere poortwachter opzij, knikte naar hem en toonde hem iets op de lijst.
De poortwachter aan de linkerkant wierp een blik op de lijst en keek toen weer om naar Skey. Hij had nog steeds die vreemde uitdrukking op zijn gezicht die Skey niet precies kon plaatsen. Pas toen hij weer sprak, begreep door de toon van zijn stem wat het was. Het was leedvermaak., diepgeworteld, treiterig leedvermaak.
‘Goedgekeurd,’ zei hij. ’Welkom op het landgoed van heer Domingues. Volg de landweg met de bocht mee over de heuvels en je ziet het slot vanzelf liggen. Je kunt je paard afgeven bij de stalknecht, die zal het voor je naverzorgen. De brug is omlaag, dus de rest spreekt vanzelf.’ Hij glimlachte nog een keer op die vreemde manier en zette een stap opzij, zodat Skey door het hoge hek kon rijden dat zijn collega net opengeduwd had.
‘Veel plezier,’ voegde hij er poeslief aan toe.
Skey keek even van de één naar de ander, maar drukte zijn kuiten toen tegen de flanken van zijn paard. Het dier brieste en kwam weer in beweging. Skey reed de poortwachters voorbij en net voor hij ze gepasseerd was, zag hij dat ze elkaar een blik toewierpen die hij niet kon plaatsen. Hun gedrag veroorzaakte een vreemd gevoel in zijn lichaam, maar hij besloot zich niet te laten kennen en reed door. Toen hij nog een laatste keer omkeek, zag hij dat de poortwachters ook zwijgend bezig waren hem na te kijken.
Skey draaide zich weer om en fronste zijn wenkbrauwen wat. Hij dreef zijn paard aan, zodat de passen groter werden, met ineens de aandrang om snel bij de poortwachters uit de buurt te komen, al wist hij niet precies waarom. Hun gedrag had een spanning in zijn lichaam veroorzaakt en hij schrok toen het ijzeren hek weer met een klap achter hem dichtsloeg. Hij hoorde dat het vergrendeld werd, maar weerstond de neiging om nog een laatste maal achterom te kijken. Met een onzeker gevoel in zijn maag stapte hij naar de lange bomenrijen die het begin van het pad naar het slot aankondigden.
Ondanks de nare sfeer die de poortwachten zojuist veroorzaakt hadden, kon Skey de schoonheid van zijn omgeving niet ontkennen. Hij moest toegeven dat het slot prachtig gelegen was. Het pad waar hij over stapte, werd het eerste stuk omgeven door lange bomenrijen die er aan weerszijden naast stonden en lange schaduwen over het pad wierpen. De diep donkergroene bladeren contrasteerden sterk met de rode gloed van de hemel. Na een tijd sloeg het pad af naar links en ging daar een heuvel over: aan de andere kant zag hij enorme, heuvelachtige grasvelden, met hier en daar wat losse bomen en een uitgestrekt bos aan de achterzijde.
In het midden van het gebied, in een ondiep dal dat grensde aan het bos, lag het slot van de kasteelheer. Vanaf hier en met meer licht zag het er heel anders uit dan vanuit het duistere bos waaruit Skey het vorige keer had bekeken. Het was een grijs gebouw, dat verhoogd in het middelpunt van de gracht waar het door omgeven was lag. Het had hoge, massieve muren, vierkante vormen en op de hoeken puntige torens, waardoor het Skey aan een soort burcht deed denken. Het zag er stevig en afgesloten uit en was duidelijk vele decennia en misschien wel eeuwen ouder dan de residenties waar Domingues’ opzichters in woonden. Om het slot heen lagen enkele kleinere gebouwen, de stallen en voorraadschuren die hij vorige keer ook had gezien.
Skey dreef zijn paard aan en begon het pad over de heuvel af te stappen. Al van verre zag hij dat het rustig was op het terrein, rustiger dan het vorige keer midden in de nacht was geweest. Er liepen wat mensen met paarden of voorraden uit de schuren heen en weer, maar van Bette of de kasteelheer zag hij vooralsnog geen spoor. De mensen die er waren maakten bovendien weinig geluid, alsof ze gewend waren voorzichtig te lopen om te voorkomen dat ze iemand of iets wakker zouden maken. Dat leek hem sterk op dit tijdstip, maar hij probeerde niet gelijk ook weer hier iets achter te gaan zoeken.

~: Geen loopvogel maar een sloopvogel :~
O o o als Skey toch eens wist wat er boven zijn hoofd hing, dan was hij gelijk weg gegaloppeerd
Maarja.. dan zou hij mooie toekomst mis lopen, haha.
Ik ben benieuwd hoe hij Bette zal aantreffen ^.^
Ga zo door!

Ik ben benieuwd hoe hij Bette zal aantreffen ^.^
Ga zo door!
- Never give up on anything, because miracles happen every day -
My head is a jungle...
My head is a jungle...
Ik stelde mij het landgoed heel anders voor, haha. Ik dacht serieus dat er alleen maar een kasteel stond, maar het is veel groter! Je hebt het goed omschreven.
Als ik Skey was, had ik nu waarschijnlijk al lang in mijn broek geplast van angst
. Gelukkig is Skey wel dapper genoeg. Ik ben benieuwd óf hij Bette nog wel zal zien.. Ga gauw door en maak je voorlopig maar geen zorgen over de snelheid van het posten 
Als ik Skey was, had ik nu waarschijnlijk al lang in mijn broek geplast van angst


Ik geloof in monsters onder mijn bed.
Bedankt voor jullie leuke reacties, ik denk dat gauw genoeg zal blijken wie er dichter bij de waarheid zit haha
stukje erbij!
____________________________________________________________________________________
Skey daalde met zijn paard de heuvel af en reed naar het terrein met de kleinere gebouwen. Hij kreeg een stalknecht in het oog die met een kar met haver liep te sjouwen en sprak hem aan. De man zei hem toen zijn paard aan het daarvoor bestemde hek vast te zetten: hij zou Skey’s paard in een tijdelijke stal zetten en naverzorgen als hij klaar was met voeren.
Skey deed wat de stalknecht van hem vroeg en steeg af. Hij voerde het paard aan de hand mee naar het hek dat de man had aangewezen, bevestigde de teugels aan de neusriem in plaats van aan het bit en maakte ze aan het hek vast. Ondanks zijn nette outfit nam hij het zadel van het paard af: hij wilde niet dat het nog een hele tijd opgezadeld zou staan of met het zadel zou gaan rollen als de stalknecht langer bezig was met voeren dan verwacht.
Hij beloonde het paard toen hij het zadel buiten bereik van diens tanden over het hek had gehangen en streek nog even door de lange manen. Toen keek hij om naar het slot. Hij stond nu op het lager gelegen terrein bij de stallen en de voorraadschuren, op het laagste punt in het dal van Domingues’ landgoed. Verderop liep het land weer wat omhoog en leidde daar in drie paden naar de enorme ophaalbrug die over de gracht heen naar het slot leidde. Van daar liep er een laatste pad naar twee gigantische, houten deuren, die minimaal drie keer zo hoog waren als Skey. De deuren waren dicht en zagen er verlaten uit, maar de ophaalbrug was inderdaad omlaag, zoals de poortwachter al gezegd had.
Skey ademde een keer in en streek zijn haar en zijn kleding glad. Toen pakte hij zijn spullen uit de zadeltassen en begon naar de grote ophaalbrug te lopen. Gaandeweg viel zijn oog op de werkers op het terrein, die bezig waren met de paarden of de voorraadden. Hij realiseerde zich dat ze allemaal naar hem keken in het voorbijgaan. Ze hadden niet die cynische blik in hun ogen als de poortwachter net had gehad, maar toch keken ze allemaal op dezelfde manier naar hem. Hun gezichten waren emotieloos, een beetje star, afgemeten. Hij wist niet wat hij ervan moest denken, maar ondanks dat gaf het hem een onbehaaglijk gevoel.
Hij wendde zijn blik af en vervolgende zijn weg naar de ophaalbrug zonder nog naar de werkers op het terrein te kijken. De lichte spanning die door hun blikken in zijn lichaam was verschenen, werd sterker naarmate hij dichter bij het slot kwam, door het besef dat het moment waarop hij Bette weer zou zien steeds dichterbij kwam. Terwijl hij de heuvel op liep, klemde hij de fles mede onder zijn arm en streek nog één keer zijn kleren glad, zich ervan verzekerend dat die echt goed zaten.
Toen kwam hij bovenaan de heuvel aan. Hij minderde even vaart, maar weerhield zich ervan even stil te staan en liep door, de massieve, houten ophaalbrug op. De hakken van zijn laarzen bonkten op de houten planken onder zijn voeten. De kettingen aan weerszijden van de brug kraakten slechts licht onder de beweging die hij veroorzaakte, bijna onaangedaan door zijn gewicht. De gracht onder hem was stil en vertoonde geen leven. Er waren geen vissen of vogels die hij in het voorbijgaan onder zich door kon zien zwemmen. Zelfs waterplanten of lelies waren er niet. Het levenloze water gaf het slot een sombere uitstraling en opnieuw realiseerde hij zich hoe abnormaal stil het was op het terrein om hem heen. Er was niets te horen van de werkers die achter hem op het terrein met hun dagelijkse taken bezig waren.
Aan het einde van de loopbrug kwam Skey het laatste pad op. Dit pad was van zand, dat kraakte onder zijn laarzen. Een paar meter voor zich zag hij de houten deuren die hij net van beneden al gezien had. Van dichtbij zagen ze er nog groter en massiever uit dan van een afstand. Het hout was donker en oud en beslagen met regelmatig verdeeld ijzerwerk, waardoor het het slot nog meer aan een burcht deed denken dan het al gedaan had. In het midden van beide deuren hing een zwaar uitziende ijzeren wolvenkop met een klopper eraan.
Skey bleef staan voor de deur en keek er even naar omhoog. Zijn ogen gleden naar de wolvenklopper op het hout. De ijzeren ogen waren leeg en de tanden die de klopper vasthielden, waren grillig en scherp.
Skey slikte. Hij voelde nog steeds die vreemde spanning in zijn lichaam en nog één keer keek hij om, naar het terrein achter de ophaalbrug achter hem. Er trok een koude sensatie door zijn ledematen toen hij zag dat al het personeel van de kasteelheer stil was blijven staan. Ze stonden in groepjes bij de gebouwen bij elkaar en keken allemaal naar hem, zwijgend. Ze hadden nog steeds die onpeilbare, starre uitdrukking op hun gezichten.

____________________________________________________________________________________
Skey daalde met zijn paard de heuvel af en reed naar het terrein met de kleinere gebouwen. Hij kreeg een stalknecht in het oog die met een kar met haver liep te sjouwen en sprak hem aan. De man zei hem toen zijn paard aan het daarvoor bestemde hek vast te zetten: hij zou Skey’s paard in een tijdelijke stal zetten en naverzorgen als hij klaar was met voeren.
Skey deed wat de stalknecht van hem vroeg en steeg af. Hij voerde het paard aan de hand mee naar het hek dat de man had aangewezen, bevestigde de teugels aan de neusriem in plaats van aan het bit en maakte ze aan het hek vast. Ondanks zijn nette outfit nam hij het zadel van het paard af: hij wilde niet dat het nog een hele tijd opgezadeld zou staan of met het zadel zou gaan rollen als de stalknecht langer bezig was met voeren dan verwacht.
Hij beloonde het paard toen hij het zadel buiten bereik van diens tanden over het hek had gehangen en streek nog even door de lange manen. Toen keek hij om naar het slot. Hij stond nu op het lager gelegen terrein bij de stallen en de voorraadschuren, op het laagste punt in het dal van Domingues’ landgoed. Verderop liep het land weer wat omhoog en leidde daar in drie paden naar de enorme ophaalbrug die over de gracht heen naar het slot leidde. Van daar liep er een laatste pad naar twee gigantische, houten deuren, die minimaal drie keer zo hoog waren als Skey. De deuren waren dicht en zagen er verlaten uit, maar de ophaalbrug was inderdaad omlaag, zoals de poortwachter al gezegd had.
Skey ademde een keer in en streek zijn haar en zijn kleding glad. Toen pakte hij zijn spullen uit de zadeltassen en begon naar de grote ophaalbrug te lopen. Gaandeweg viel zijn oog op de werkers op het terrein, die bezig waren met de paarden of de voorraadden. Hij realiseerde zich dat ze allemaal naar hem keken in het voorbijgaan. Ze hadden niet die cynische blik in hun ogen als de poortwachter net had gehad, maar toch keken ze allemaal op dezelfde manier naar hem. Hun gezichten waren emotieloos, een beetje star, afgemeten. Hij wist niet wat hij ervan moest denken, maar ondanks dat gaf het hem een onbehaaglijk gevoel.
Hij wendde zijn blik af en vervolgende zijn weg naar de ophaalbrug zonder nog naar de werkers op het terrein te kijken. De lichte spanning die door hun blikken in zijn lichaam was verschenen, werd sterker naarmate hij dichter bij het slot kwam, door het besef dat het moment waarop hij Bette weer zou zien steeds dichterbij kwam. Terwijl hij de heuvel op liep, klemde hij de fles mede onder zijn arm en streek nog één keer zijn kleren glad, zich ervan verzekerend dat die echt goed zaten.
Toen kwam hij bovenaan de heuvel aan. Hij minderde even vaart, maar weerhield zich ervan even stil te staan en liep door, de massieve, houten ophaalbrug op. De hakken van zijn laarzen bonkten op de houten planken onder zijn voeten. De kettingen aan weerszijden van de brug kraakten slechts licht onder de beweging die hij veroorzaakte, bijna onaangedaan door zijn gewicht. De gracht onder hem was stil en vertoonde geen leven. Er waren geen vissen of vogels die hij in het voorbijgaan onder zich door kon zien zwemmen. Zelfs waterplanten of lelies waren er niet. Het levenloze water gaf het slot een sombere uitstraling en opnieuw realiseerde hij zich hoe abnormaal stil het was op het terrein om hem heen. Er was niets te horen van de werkers die achter hem op het terrein met hun dagelijkse taken bezig waren.
Aan het einde van de loopbrug kwam Skey het laatste pad op. Dit pad was van zand, dat kraakte onder zijn laarzen. Een paar meter voor zich zag hij de houten deuren die hij net van beneden al gezien had. Van dichtbij zagen ze er nog groter en massiever uit dan van een afstand. Het hout was donker en oud en beslagen met regelmatig verdeeld ijzerwerk, waardoor het het slot nog meer aan een burcht deed denken dan het al gedaan had. In het midden van beide deuren hing een zwaar uitziende ijzeren wolvenkop met een klopper eraan.
Skey bleef staan voor de deur en keek er even naar omhoog. Zijn ogen gleden naar de wolvenklopper op het hout. De ijzeren ogen waren leeg en de tanden die de klopper vasthielden, waren grillig en scherp.
Skey slikte. Hij voelde nog steeds die vreemde spanning in zijn lichaam en nog één keer keek hij om, naar het terrein achter de ophaalbrug achter hem. Er trok een koude sensatie door zijn ledematen toen hij zag dat al het personeel van de kasteelheer stil was blijven staan. Ze stonden in groepjes bij de gebouwen bij elkaar en keken allemaal naar hem, zwijgend. Ze hadden nog steeds die onpeilbare, starre uitdrukking op hun gezichten.

~: Geen loopvogel maar een sloopvogel :~
-
- Balpen
- Berichten: 213
- Lid geworden op: 03 mei 2012 10:27
Wow onheilspellend zeg!! Goed beschreven! Benieuwd wat Skey nu zal overkomen 

Dank jullie voor de onwijs leuke reacties, ik ben blij dat jullie het leuk vinden! 
_________________________________________________________________________________
Skey draaide zijn hoofd weer om. Ineens voelde hij een sterke aandrang bij het personeel en hun vreemde gedrag uit de buurt te komen, aan hun blikken te ontsnappen. Hij stak zijn hand uit naar de klopper, maar nog voor zijn vingers het ijzer van de wolvenkop hadden kunnen raken, hoorde hij iets kraken. Hij keek op en zag tot zijn verbazing dat de deur al openging voor hij de klopper had kunnen gebruiken.
Langzaam weken de houten deuren van elkaar. Het rode licht van de ondergaande zon achter hem viel naar binnen in het vertrek erachter. Skey zag een klein binnenkomsthalletje, met tegenover de houten toegangsdeuren nogmaals twee deuren van wit hout, met een raam van ijzerwerk erin. Afgezien van een brandende kroonluchter aan het bewerkte plafond was het voorste halletje leeg.
Skey keek even aarzelend naar de witte deuren, maar stapte toen over de drempel heen de hal binnen. Hij had min of meer verwacht aan de andere kant twee wachters aan te treffen die de deuren hadden opengedaan, maar die zag hij niet. Hij slikte toen de deuren direct na zijn binnenkomst weer begonnen dicht te gaan. Hij zag niemand die de deuren bestuurde. Wel leken ze nu meer te kraken dan ze hadden gedaan toen ze open waren gegaan.
Toen hij omkeek, zag hij echter dat het gekraak dat hij hoorde niet van de deuren afkomstig was, maar van de ophaalbrug, die met piepende kettingen achter hem werd opgehaald.
Het werd donkerder toen de houten deuren weer achter Skey dichtsloegen. Er klonk een vreemd geluid, alsof de deuren met een slot werden afgesloten, al zag hij niets wat daarop wees. Hij realiseerde dat het geluid dat hij hoorde waarschijnlijk van de buitenkant van de deur kwam.
De koude sensatie in zijn ledematen deed kippenvel op Skey’s armen verschijnen. De spanning in zijn lichaam werd sterker, veroorzaakte een naar gevoel in zijn buik. Plotseling vroeg hij zich af of het juist was geweest de signalen van de poortwachters en het personeel te negeren. Hij voelde zich hier alles behalve op zijn gemak. Het was stil in de hal, veel te stil, en ook vanachter de witte deuren hoorde hij niets. Wat moest hij doen? Hij zag niemand. Moest hij hier wachten of moest hij door de witte deuren verder lopen?
Skey keek naar de ijzerwerken ramen in de deuren voor hem. Het motief van het ijzer was fijn en te dicht om er doorheen te kunnen kijken: hij had geen idee wat zich erachter bevond. Hier was echter ook niets en schijnbaar was er niemand die hem kwam halen, dus misschien kon hij beter doorlopen om te kijken of er aan de andere kant wel iemand was. Dat zou de kasteelheer toch niet te vrij vinden?
Skey pakte de fles mede en het boeket in één hand en liep naar de deur. Hij legde zijn hand tegen het hout en duwde er tegenaan. De deur ging geluidloos open en door de kier heen keek hij de andere ruimte in. Hij zag een soortgelijke hal als waarin hij net was uitgekomen, maar dan drie keer zo groot. Er hingen twee kroonluchters aan het plafond en kaarsen aan de muren en er lag een lang tapijt op de grond. Tegen de wanden stonden wandmeubelen met kaarsen en losse spullen erop. In de zijwanden zaten enkele smalle, hogen deuren, die waarschijnlijk ieder naar andere, afzonderlijke vetrekken leidden. Ook deze hal leek verder uitgestorven te zijn.
Skey duwde de deur verder open. Hij aarzelde, niet wetend of hij door kon lopen of niet, en bleef even staan. Hij voelde zijn hart opvallend nadrukkelijk in zijn borst kloppen en hield de deur vast met zijn hand. Nog even wachtte hij, maar toen besloot hij het erop te wagen. Hij duwde tegen de deur, liep behoedzaam een paar stappen de hal in en zei: ‘Hallo?’ Hij riep het niet eens zo luid, maar zijn stem klonk hard in de doodstille ruimte. Het was of zelfs even de vlammetjes van de kaarsen flikkerden door het plotselinge geluid van zijn stem.
Skey bleef in de tweede hal staan en liet de witte deur langzaam achter zich dichtzakken. De deur kraakte licht en zakte met een lichte tik weer in zijn dichte positie terug. Toen de deur weer tot stilstand was gekomen, realiseerde Skey zich dat hij nog steeds geluid hoorde. Het was nu geen krakend hout meer, geen piepende scharnier, maar iets anders. Iets levends. Iets dierlijks.
Het was een diep, rommelend gegrom.
Er trok iets kouds langs Skey’s ruggengraat. Langzaam draaide hij zijn hoofd opzij. Toen zag hij het. In de deuropening, links van hem, nog geen drie meter van hem vandaan, stond een lage, langgerekte gedaante. De grijze kop bevond zich laag bij de grond, de gele, zwartomrande ogen waren strak op hem gericht. De oren lagen plat naar achteren en rijen lange, puntige tanden werden ontbloot onder de opgetrokken bovenlip.
Een wolf.

_________________________________________________________________________________
Skey draaide zijn hoofd weer om. Ineens voelde hij een sterke aandrang bij het personeel en hun vreemde gedrag uit de buurt te komen, aan hun blikken te ontsnappen. Hij stak zijn hand uit naar de klopper, maar nog voor zijn vingers het ijzer van de wolvenkop hadden kunnen raken, hoorde hij iets kraken. Hij keek op en zag tot zijn verbazing dat de deur al openging voor hij de klopper had kunnen gebruiken.
Langzaam weken de houten deuren van elkaar. Het rode licht van de ondergaande zon achter hem viel naar binnen in het vertrek erachter. Skey zag een klein binnenkomsthalletje, met tegenover de houten toegangsdeuren nogmaals twee deuren van wit hout, met een raam van ijzerwerk erin. Afgezien van een brandende kroonluchter aan het bewerkte plafond was het voorste halletje leeg.
Skey keek even aarzelend naar de witte deuren, maar stapte toen over de drempel heen de hal binnen. Hij had min of meer verwacht aan de andere kant twee wachters aan te treffen die de deuren hadden opengedaan, maar die zag hij niet. Hij slikte toen de deuren direct na zijn binnenkomst weer begonnen dicht te gaan. Hij zag niemand die de deuren bestuurde. Wel leken ze nu meer te kraken dan ze hadden gedaan toen ze open waren gegaan.
Toen hij omkeek, zag hij echter dat het gekraak dat hij hoorde niet van de deuren afkomstig was, maar van de ophaalbrug, die met piepende kettingen achter hem werd opgehaald.
Het werd donkerder toen de houten deuren weer achter Skey dichtsloegen. Er klonk een vreemd geluid, alsof de deuren met een slot werden afgesloten, al zag hij niets wat daarop wees. Hij realiseerde dat het geluid dat hij hoorde waarschijnlijk van de buitenkant van de deur kwam.
De koude sensatie in zijn ledematen deed kippenvel op Skey’s armen verschijnen. De spanning in zijn lichaam werd sterker, veroorzaakte een naar gevoel in zijn buik. Plotseling vroeg hij zich af of het juist was geweest de signalen van de poortwachters en het personeel te negeren. Hij voelde zich hier alles behalve op zijn gemak. Het was stil in de hal, veel te stil, en ook vanachter de witte deuren hoorde hij niets. Wat moest hij doen? Hij zag niemand. Moest hij hier wachten of moest hij door de witte deuren verder lopen?
Skey keek naar de ijzerwerken ramen in de deuren voor hem. Het motief van het ijzer was fijn en te dicht om er doorheen te kunnen kijken: hij had geen idee wat zich erachter bevond. Hier was echter ook niets en schijnbaar was er niemand die hem kwam halen, dus misschien kon hij beter doorlopen om te kijken of er aan de andere kant wel iemand was. Dat zou de kasteelheer toch niet te vrij vinden?
Skey pakte de fles mede en het boeket in één hand en liep naar de deur. Hij legde zijn hand tegen het hout en duwde er tegenaan. De deur ging geluidloos open en door de kier heen keek hij de andere ruimte in. Hij zag een soortgelijke hal als waarin hij net was uitgekomen, maar dan drie keer zo groot. Er hingen twee kroonluchters aan het plafond en kaarsen aan de muren en er lag een lang tapijt op de grond. Tegen de wanden stonden wandmeubelen met kaarsen en losse spullen erop. In de zijwanden zaten enkele smalle, hogen deuren, die waarschijnlijk ieder naar andere, afzonderlijke vetrekken leidden. Ook deze hal leek verder uitgestorven te zijn.
Skey duwde de deur verder open. Hij aarzelde, niet wetend of hij door kon lopen of niet, en bleef even staan. Hij voelde zijn hart opvallend nadrukkelijk in zijn borst kloppen en hield de deur vast met zijn hand. Nog even wachtte hij, maar toen besloot hij het erop te wagen. Hij duwde tegen de deur, liep behoedzaam een paar stappen de hal in en zei: ‘Hallo?’ Hij riep het niet eens zo luid, maar zijn stem klonk hard in de doodstille ruimte. Het was of zelfs even de vlammetjes van de kaarsen flikkerden door het plotselinge geluid van zijn stem.
Skey bleef in de tweede hal staan en liet de witte deur langzaam achter zich dichtzakken. De deur kraakte licht en zakte met een lichte tik weer in zijn dichte positie terug. Toen de deur weer tot stilstand was gekomen, realiseerde Skey zich dat hij nog steeds geluid hoorde. Het was nu geen krakend hout meer, geen piepende scharnier, maar iets anders. Iets levends. Iets dierlijks.
Het was een diep, rommelend gegrom.
Er trok iets kouds langs Skey’s ruggengraat. Langzaam draaide hij zijn hoofd opzij. Toen zag hij het. In de deuropening, links van hem, nog geen drie meter van hem vandaan, stond een lage, langgerekte gedaante. De grijze kop bevond zich laag bij de grond, de gele, zwartomrande ogen waren strak op hem gericht. De oren lagen plat naar achteren en rijen lange, puntige tanden werden ontbloot onder de opgetrokken bovenlip.
Een wolf.

~: Geen loopvogel maar een sloopvogel :~
Skey’s hart sloeg een slag over. Bewegingloos keek hij naar de wolf, die terugkeek met zijn lichaam in een aanvalshouding en hoektanden ontblootte die net zo lang waren als Skey’s pink. Er kwam een grommend, rommelend geluid uit het dier zijn keel, wat soms harder en haast raspend en scheurend klonk, en een lange sliert kwijl droop van de open bek naar beneden.
Skey’s hart klopte in zijn keel. Hij durfde zich niet te bewegen, bang dat de wolf hem zou aanvallen als hij een stap zou verzetten, en doodstil bleef hij op zijn plek in de hal staan. De wolf bleef onophoudelijk naar hem grommen, woest zoals hij dat nog nooit een wolf had horen doen, en zelfs de gele ogen leken vertrokken van haat. Net toen hij zich bedacht dat hij echt niet wist wat hij moest doen, gingen plotseling, zonder aankondiging, in één alle kaarsen in de hal uit.
De hele ruimte werd in het pikdonker gehuld. Skey’s ogen moesten wennen aan de plotselinge duisternis en even zag hij niets. Geschrokken schoten zijn ogen door de ruimte heen en weer, nietzienend, zoekend naar wat dan ook. Het duurde even voor het tot hem doordrong dat gelijk met het uitvallen van het licht ook het gegrom van de wolf verdwenen was.
Skey’s ogen schoten terug naar de deuropening waarin hij het dier net had zien staan. Het duurde even voor zijn ogen zich konden scherpstellen in het donker, maar na een paar seconden kon hij zijn omgeving net zodanig onderscheiden dat hij zag dat de deuropening leeg was. De wolf was verdwenen. Hij zag en hoorde hem nergens meer.
Skey’s ogen schoten door de ruimte, luisterend, wachtend. Hij wist niet of de wolf in de buurt was, of hij zich al kon bewegen. Wat was dit voor spookhuis? Wie had er een wolf los in zijn huis rondlopen? En waarom gingen deuren uit zichzelf dicht en gingen en plotseling kaarsen uit?
Net toen Skey bedacht dat hij moeilijk eindeloos zo kon blijven staan, hoorde hij een ander geluid in de hal. Dit keer was het geen dier, geen gegrom, maar een stem. Het was een mens. Een man.
‘Wat doe je hier?’ hoorde hij iemand zeggen.
Skey keek met een ruk om. De stem was laag en vol en dreigend, en leek van alle kanten te komen. De haartjes op zijn onderarmen gingen recht overeind staan. Hij zag niets: hij kon de stem niet plaatsen en nergens zag hij de gedaante van een mens. Het was te donker om hem heen.
Hij slikte en probeerde zijn razende hart tot bedaren te brengen.
‘Ik ben uitgenodigd,’ zei hij, proberend zijn stem onder controle te houden. ‘Door mijn oude vriendin Bette. Om haar en de kasteelheer te komen bezoeken.’
Zijn woorden stierven weg en Skey wachtte. Het bleef stil. Hij hoorde zijn eigen adem stokken toen er ergens iets bewoog. Hij draaide zich met een ruk om, maar zag niets.
‘Wat is je naam?’ hoorde hij toen. Weer draaide hij zich om, maar opnieuw kwam de stem overal vandaan. Met grote ogen bleef hij om zich heen kijken, draaiend, zoekend, maar het was of de stem uit het luchtledige afkomstig was.
‘Skey,’ zei hij. ‘Ik werk op het land van Sir Nickelson.’
Zijn woorden losten weer op in de duisternis. Opnieuw bleef het stil. Skey bleef met bonkend hart midden in de hal staan. Hij keek met grote ogen om zich heen, wachtend op een reactie, op de volgende woorden van de duistere stem in de lucht. Die kwam echter niet meer. Het bleef doodstil in de hal. Het was of de man die had gesproken simpelweg verdwenen was.
Tot hij achter zich plotseling iets hoorde bewegen.
Skey hoorde dat er snel iets dichterbij kwam. Een heftige stoot adrenaline trok door zijn ledematen. Met een ruk draaide hij zich om, maar hij was te laat. Zijn adem bleef in zijn keel steken toen iets hem bij zijn keel greep en hem met grote kracht achteruit duwde. De fles mede viel aan stukken op de grond en de bos bloemen vloog door de lucht. Skey graaide haar de hand om zijn keel, naar de arm die eraan vastzat, en zijn voeten spartelden terwijl hij achteruit werd gesleept alsof hij zo licht als een veertje was. Toen verstevigde de greep om zijn hals zich en met een harde klap werd hij met zijn rug tegen de muur achter hem geduwd. De lucht werd uit zijn longen geperst, maar hij had niet de tijd om zich te herstellen. Voor hij wist wat er gebeurde, voor hij nog een keer adem had kunnen halen, voelde hij een vreselijke, tergende pijn in zijn hals.
De pijn was ondraaglijk. Het was verschrikkelijk, erger dan alles wat hij ooit gevoel had. Hij wist niet wat hem overkwam. Het was alsof er iets dwars door al zijn zenuwen sneed, scherp als een mes, als prikkeldraad dat dwars door al zijn aderen heen door zijn hals gerukt werd. Hij schreeuwde, hij schreeuwde terwijl het gevoel zijn hele lichaam in vlammen zette, terwijl zijn hals en zijn zenuwen begonnen te krijsen en te branden. Hij worstelde en vocht, probeerde het lichaam dat tegen hem aandrukte weg te duwen, maar de spieren waren hard als staal en gaven hem geen millimeter ruimte. Hij rukte aan de arm bij zijn nek, probeerde de hand van zijn hals te trekken, maar het was of er zich een massieve rots om zijn keel had gesloten.
De greep verstevigde en Skey kneep zijn ogen dicht toen het stekende gevoel in zijn hals nog erger werd. Zijn spieren spanden zich toen er nog gesmoorde kreet uit zijn keel ontsnapte. De pijn was ondraaglijk en dreigde hem te verlammen, zijn hele systeem lam te slaan. Hij voelde bloed langs zijn hals naar beneden stromen en alles begon te draaien, te tollen, en de pijn werd een hete, verlammende bron die doortrok naar de rest van zijn lichaam en alle kracht uit hem wegnam. Hij probeerde te blijven staan, maar het gevoel maakte zijn benen en zijn hele lichaam week, half verdoofd, half overbelast door de sensatie van de pijn, en zijn knieën knikten. Hij vocht tegen het gevoel, probeerde overeind te blijven, maar zijn lichaam wilde niet meer, kon de pijn niet verwerken. Zijn spieren werden slap en langzaam zakte hij omlaag, met zijn rug langs de muur, met nog altijd die stenen hand om zijn keel en die tergende pijn in zijn hals.
De ruimte tolde. Het bloed stroomde langs zijn nek en zijn schouder naar beneden, Nickelsons pak plakte door het vocht aan zijn huid en met zijn kaken op elkaar geklemd zakte hij op de grond neer. Een laatste pijnscheut trok door zijn hals, zijn adem stokte nog één keer in zijn keel, en toen begaf zijn lichaam het. Zijn spieren zakten in elkaar, er ging iets uit in zijn hoofd en toen werd alles zwart.
Skey’s hart klopte in zijn keel. Hij durfde zich niet te bewegen, bang dat de wolf hem zou aanvallen als hij een stap zou verzetten, en doodstil bleef hij op zijn plek in de hal staan. De wolf bleef onophoudelijk naar hem grommen, woest zoals hij dat nog nooit een wolf had horen doen, en zelfs de gele ogen leken vertrokken van haat. Net toen hij zich bedacht dat hij echt niet wist wat hij moest doen, gingen plotseling, zonder aankondiging, in één alle kaarsen in de hal uit.
De hele ruimte werd in het pikdonker gehuld. Skey’s ogen moesten wennen aan de plotselinge duisternis en even zag hij niets. Geschrokken schoten zijn ogen door de ruimte heen en weer, nietzienend, zoekend naar wat dan ook. Het duurde even voor het tot hem doordrong dat gelijk met het uitvallen van het licht ook het gegrom van de wolf verdwenen was.
Skey’s ogen schoten terug naar de deuropening waarin hij het dier net had zien staan. Het duurde even voor zijn ogen zich konden scherpstellen in het donker, maar na een paar seconden kon hij zijn omgeving net zodanig onderscheiden dat hij zag dat de deuropening leeg was. De wolf was verdwenen. Hij zag en hoorde hem nergens meer.
Skey’s ogen schoten door de ruimte, luisterend, wachtend. Hij wist niet of de wolf in de buurt was, of hij zich al kon bewegen. Wat was dit voor spookhuis? Wie had er een wolf los in zijn huis rondlopen? En waarom gingen deuren uit zichzelf dicht en gingen en plotseling kaarsen uit?
Net toen Skey bedacht dat hij moeilijk eindeloos zo kon blijven staan, hoorde hij een ander geluid in de hal. Dit keer was het geen dier, geen gegrom, maar een stem. Het was een mens. Een man.
‘Wat doe je hier?’ hoorde hij iemand zeggen.
Skey keek met een ruk om. De stem was laag en vol en dreigend, en leek van alle kanten te komen. De haartjes op zijn onderarmen gingen recht overeind staan. Hij zag niets: hij kon de stem niet plaatsen en nergens zag hij de gedaante van een mens. Het was te donker om hem heen.
Hij slikte en probeerde zijn razende hart tot bedaren te brengen.
‘Ik ben uitgenodigd,’ zei hij, proberend zijn stem onder controle te houden. ‘Door mijn oude vriendin Bette. Om haar en de kasteelheer te komen bezoeken.’
Zijn woorden stierven weg en Skey wachtte. Het bleef stil. Hij hoorde zijn eigen adem stokken toen er ergens iets bewoog. Hij draaide zich met een ruk om, maar zag niets.
‘Wat is je naam?’ hoorde hij toen. Weer draaide hij zich om, maar opnieuw kwam de stem overal vandaan. Met grote ogen bleef hij om zich heen kijken, draaiend, zoekend, maar het was of de stem uit het luchtledige afkomstig was.
‘Skey,’ zei hij. ‘Ik werk op het land van Sir Nickelson.’
Zijn woorden losten weer op in de duisternis. Opnieuw bleef het stil. Skey bleef met bonkend hart midden in de hal staan. Hij keek met grote ogen om zich heen, wachtend op een reactie, op de volgende woorden van de duistere stem in de lucht. Die kwam echter niet meer. Het bleef doodstil in de hal. Het was of de man die had gesproken simpelweg verdwenen was.
Tot hij achter zich plotseling iets hoorde bewegen.
Skey hoorde dat er snel iets dichterbij kwam. Een heftige stoot adrenaline trok door zijn ledematen. Met een ruk draaide hij zich om, maar hij was te laat. Zijn adem bleef in zijn keel steken toen iets hem bij zijn keel greep en hem met grote kracht achteruit duwde. De fles mede viel aan stukken op de grond en de bos bloemen vloog door de lucht. Skey graaide haar de hand om zijn keel, naar de arm die eraan vastzat, en zijn voeten spartelden terwijl hij achteruit werd gesleept alsof hij zo licht als een veertje was. Toen verstevigde de greep om zijn hals zich en met een harde klap werd hij met zijn rug tegen de muur achter hem geduwd. De lucht werd uit zijn longen geperst, maar hij had niet de tijd om zich te herstellen. Voor hij wist wat er gebeurde, voor hij nog een keer adem had kunnen halen, voelde hij een vreselijke, tergende pijn in zijn hals.
De pijn was ondraaglijk. Het was verschrikkelijk, erger dan alles wat hij ooit gevoel had. Hij wist niet wat hem overkwam. Het was alsof er iets dwars door al zijn zenuwen sneed, scherp als een mes, als prikkeldraad dat dwars door al zijn aderen heen door zijn hals gerukt werd. Hij schreeuwde, hij schreeuwde terwijl het gevoel zijn hele lichaam in vlammen zette, terwijl zijn hals en zijn zenuwen begonnen te krijsen en te branden. Hij worstelde en vocht, probeerde het lichaam dat tegen hem aandrukte weg te duwen, maar de spieren waren hard als staal en gaven hem geen millimeter ruimte. Hij rukte aan de arm bij zijn nek, probeerde de hand van zijn hals te trekken, maar het was of er zich een massieve rots om zijn keel had gesloten.
De greep verstevigde en Skey kneep zijn ogen dicht toen het stekende gevoel in zijn hals nog erger werd. Zijn spieren spanden zich toen er nog gesmoorde kreet uit zijn keel ontsnapte. De pijn was ondraaglijk en dreigde hem te verlammen, zijn hele systeem lam te slaan. Hij voelde bloed langs zijn hals naar beneden stromen en alles begon te draaien, te tollen, en de pijn werd een hete, verlammende bron die doortrok naar de rest van zijn lichaam en alle kracht uit hem wegnam. Hij probeerde te blijven staan, maar het gevoel maakte zijn benen en zijn hele lichaam week, half verdoofd, half overbelast door de sensatie van de pijn, en zijn knieën knikten. Hij vocht tegen het gevoel, probeerde overeind te blijven, maar zijn lichaam wilde niet meer, kon de pijn niet verwerken. Zijn spieren werden slap en langzaam zakte hij omlaag, met zijn rug langs de muur, met nog altijd die stenen hand om zijn keel en die tergende pijn in zijn hals.
De ruimte tolde. Het bloed stroomde langs zijn nek en zijn schouder naar beneden, Nickelsons pak plakte door het vocht aan zijn huid en met zijn kaken op elkaar geklemd zakte hij op de grond neer. Een laatste pijnscheut trok door zijn hals, zijn adem stokte nog één keer in zijn keel, en toen begaf zijn lichaam het. Zijn spieren zakten in elkaar, er ging iets uit in zijn hoofd en toen werd alles zwart.

~: Geen loopvogel maar een sloopvogel :~
-
- Balpen
- Berichten: 213
- Lid geworden op: 03 mei 2012 10:27
Daar. Het is gebeurd. De transformatie naar vampier begint.
Leuk stuk weer!
Leuk stuk weer!

Nou zeg, dan loop ik een paar stukken achter, stop je als nog in super spannend stukje
Haha. Dat kasteel is trouwens wel heel creepy met al die mechanische dingen
Ik ben benieuwd of Bette hem mag verzorgen tijdens zijn transformatie
Ga zo door!


Ik ben benieuwd of Bette hem mag verzorgen tijdens zijn transformatie

- Never give up on anything, because miracles happen every day -
My head is a jungle...
My head is a jungle...
Dank jullie wel voor de leuke reacties haha! 
______________________________________________________________________________________
Hoofdstuk…
Skey werd wakker met een nog altijd tergende pijn in zijn hals. Dat was het eerste waar hij zich weer concreet bewust van werd, die pijn. Het gevoel was nog steeds vanaf de zelfde plek in zijn nek afkomstig, maar was anders dan voor hij buiten bewustzijn was geraakt. De snijdende, gloeiende pijn in zijn hals leek dan weliswaar iets afgekoeld te zijn, maar de plek zond nu af en toe stekende, verkrampende pijnscheuten uit, die door zijn hele lichaam en weer terug trokken.
Moeizaam deed Skey zijn ogen open. Hij had geen idee wat er gebeurd was en waar hij was. Hij zag vage, dansende lichtjes om zich heen, die als wiegende bolletjes in de lucht hingen. Na een tijdje realiseerde zich hij zich dat het vlammetjes van kaarsen waren. Ze waren de enige lichtpunten in de ruimte en zijn ogen moesten even wennen aan het halfdonker om hem heen, maar na een tijdje kon hij zijn omgeving wat meer onderscheiden.
Hij bevond zich in een niet al te groot vertrek, met donkere muren en een hoog plafond. Voor het raam aan de linkerzijde hing een lang, verduisterend gordijn. De kleuren waren donker, voornamelijk rood met diepdonkergrijze, stenen muren. Zelf lag hij op een bed, een echt bed, zoals alleen rijke heren dat hadden. Hij voelde een matras onder zijn rug en zag de hemel van een hemelbed boven zijn hoofd. Het vertrek was een slaapkamer. Waarschijnlijk betekende dat dat hij zich nog steeds in het slot van de kasteelheer bevond.
Skey verplaatste zijn armen en probeerde overeind te komen op het matras. Er verscheen een naar gevoel in zijn lichaam toen hij merkte dat hij zich niet kon bewegen. Zijn polsen waren met leren riemen aan de hoeken van het bed vastgemaakt. Hij trok eraan en het leer kraakte, maar er zat geen beweging in de riemen of de palen van het bed. Hij keek omlaag en toen er ook iets om zijn enkels strak kwam te staan en zag dat zijn benen op dezelfde manier aan de palen aan het voeteinde van het bed waren vastgemaakt als zijn armen. Zijn borst en benen waren bloot en een opgerold laken bedekte hem vanaf zijn heupen tot halverwege zijn bovenbenen. Er trok een weeïg gevoel door zijn maag toen hij zich realiseerde dat hij ook onder het laken volledig naakt was.
Skey’s hart begon harder in zijn borstkas te slaan. Hij spande zijn armen en probeerde zich weer los te trekken uit de riemen om zijn polsen, maar ze zaten te strak om zijn armen om zijn handen eruit los te kunnen krijgen. Zijn bewegingen veroorzaakten enkel een snijdende pijn in zijn beschadigde hals, die doortrok naar zijn schouder en zijn arm en lang en zeurend in zijn lichaam bleef hangen. Hij moest zijn ogen dichtknijpen en zijn kaken op elkaar klemmen om de pijn te boven te komen en ademde even een paar keer diep uit, wachtend tot het gevoel wat wegzakte. Dat gebeurde nauwelijks: de stekende pijn in zijn hals bleef en de scheuten in zijn lichaam werden de hele tijd als golven zwakker en dan weer sterker.
Skey draaide zijn hoofd wat opzij, zoekend naar een deur, of iemand die hem kon helpen. Hij zag niemand en overwoog even om hulp te roepen, maar dat plan liet hij al gauw varen. De vorige keer dat hij ongevraagd om aanwezigen had geroepen, had immers niet bepaald goed uitgepakt.
Hij wilde zijn hoofd weer omdraaien, maar gaandeweg bleef zijn blik hangen op iets aan de andere kant van de kamer. In het vage, oranje licht kon hij de vormen van zijn pak onderscheiden. Nickelsons pak. De kleding hing over de rugleuning van een stoel en zijn laarzen stonden eronder. De witte blouse hing bovenop: de kraag en de hele linkerkant ervan waren tot aan de oksel doordrenkt met helrood bloed. Zijn bloed.
Skey’s keek naar de stoel. De aanblik van zijn bebloede hemd deed kippenvel op zijn hele lichaam verschijnen en harder dan voorheen begon hij nu aan de riemen om zijn polsen te trekken. Zonder zijn ogen van de bebloede stof af te wenden probeerde hij los te komen, steeds heftiger, tot de paniek toesloeg omdat het hem niet lukte. Wanhopig gaf hij een ruk aan zijn polsen, maar die beweging had enkel een scherpe steek in zijn hals tot gevolg. Hij kreunde onderdrukt en kneep zijn ogen dicht. Hij voelde een straaltje bloed langs zijn hals naar beneden lopen.
Toen hoorde hij voetstappen.

______________________________________________________________________________________
Hoofdstuk…
Skey werd wakker met een nog altijd tergende pijn in zijn hals. Dat was het eerste waar hij zich weer concreet bewust van werd, die pijn. Het gevoel was nog steeds vanaf de zelfde plek in zijn nek afkomstig, maar was anders dan voor hij buiten bewustzijn was geraakt. De snijdende, gloeiende pijn in zijn hals leek dan weliswaar iets afgekoeld te zijn, maar de plek zond nu af en toe stekende, verkrampende pijnscheuten uit, die door zijn hele lichaam en weer terug trokken.
Moeizaam deed Skey zijn ogen open. Hij had geen idee wat er gebeurd was en waar hij was. Hij zag vage, dansende lichtjes om zich heen, die als wiegende bolletjes in de lucht hingen. Na een tijdje realiseerde zich hij zich dat het vlammetjes van kaarsen waren. Ze waren de enige lichtpunten in de ruimte en zijn ogen moesten even wennen aan het halfdonker om hem heen, maar na een tijdje kon hij zijn omgeving wat meer onderscheiden.
Hij bevond zich in een niet al te groot vertrek, met donkere muren en een hoog plafond. Voor het raam aan de linkerzijde hing een lang, verduisterend gordijn. De kleuren waren donker, voornamelijk rood met diepdonkergrijze, stenen muren. Zelf lag hij op een bed, een echt bed, zoals alleen rijke heren dat hadden. Hij voelde een matras onder zijn rug en zag de hemel van een hemelbed boven zijn hoofd. Het vertrek was een slaapkamer. Waarschijnlijk betekende dat dat hij zich nog steeds in het slot van de kasteelheer bevond.
Skey verplaatste zijn armen en probeerde overeind te komen op het matras. Er verscheen een naar gevoel in zijn lichaam toen hij merkte dat hij zich niet kon bewegen. Zijn polsen waren met leren riemen aan de hoeken van het bed vastgemaakt. Hij trok eraan en het leer kraakte, maar er zat geen beweging in de riemen of de palen van het bed. Hij keek omlaag en toen er ook iets om zijn enkels strak kwam te staan en zag dat zijn benen op dezelfde manier aan de palen aan het voeteinde van het bed waren vastgemaakt als zijn armen. Zijn borst en benen waren bloot en een opgerold laken bedekte hem vanaf zijn heupen tot halverwege zijn bovenbenen. Er trok een weeïg gevoel door zijn maag toen hij zich realiseerde dat hij ook onder het laken volledig naakt was.
Skey’s hart begon harder in zijn borstkas te slaan. Hij spande zijn armen en probeerde zich weer los te trekken uit de riemen om zijn polsen, maar ze zaten te strak om zijn armen om zijn handen eruit los te kunnen krijgen. Zijn bewegingen veroorzaakten enkel een snijdende pijn in zijn beschadigde hals, die doortrok naar zijn schouder en zijn arm en lang en zeurend in zijn lichaam bleef hangen. Hij moest zijn ogen dichtknijpen en zijn kaken op elkaar klemmen om de pijn te boven te komen en ademde even een paar keer diep uit, wachtend tot het gevoel wat wegzakte. Dat gebeurde nauwelijks: de stekende pijn in zijn hals bleef en de scheuten in zijn lichaam werden de hele tijd als golven zwakker en dan weer sterker.
Skey draaide zijn hoofd wat opzij, zoekend naar een deur, of iemand die hem kon helpen. Hij zag niemand en overwoog even om hulp te roepen, maar dat plan liet hij al gauw varen. De vorige keer dat hij ongevraagd om aanwezigen had geroepen, had immers niet bepaald goed uitgepakt.
Hij wilde zijn hoofd weer omdraaien, maar gaandeweg bleef zijn blik hangen op iets aan de andere kant van de kamer. In het vage, oranje licht kon hij de vormen van zijn pak onderscheiden. Nickelsons pak. De kleding hing over de rugleuning van een stoel en zijn laarzen stonden eronder. De witte blouse hing bovenop: de kraag en de hele linkerkant ervan waren tot aan de oksel doordrenkt met helrood bloed. Zijn bloed.
Skey’s keek naar de stoel. De aanblik van zijn bebloede hemd deed kippenvel op zijn hele lichaam verschijnen en harder dan voorheen begon hij nu aan de riemen om zijn polsen te trekken. Zonder zijn ogen van de bebloede stof af te wenden probeerde hij los te komen, steeds heftiger, tot de paniek toesloeg omdat het hem niet lukte. Wanhopig gaf hij een ruk aan zijn polsen, maar die beweging had enkel een scherpe steek in zijn hals tot gevolg. Hij kreunde onderdrukt en kneep zijn ogen dicht. Hij voelde een straaltje bloed langs zijn hals naar beneden lopen.
Toen hoorde hij voetstappen.

~: Geen loopvogel maar een sloopvogel :~
-
- Balpen
- Berichten: 144
- Lid geworden op: 18 jun 2012 21:31
Ik had al het vermoeden dat de uitnodiging die Bette hem stuurde onheil betekende.... Blijf zo doorgaan, blijf zeker meelezen... 

Even Miracles take A Little Time
Dank jullie wel, leuk dat jullie allebei nog meelezen! 
_______________________________________________________________________________
Met een ruk keek hij opzij, de nieuwe vlaag pijn die dat veroorzaakte een secondelang niet voelend, en hij zag een jonge vrouw in de deuropening verschijnen. Haar huid had de donkere kleur van kaneel en ze droeg een witte doek over haar diepbruine, bijna zwarte haar, dat in een grote knot op haar achterhoofd was vastgezet. Ze had een zacht, lief gezicht en moest iets jonger zijn dan Skey. Haar kleren waren overduidelijk die van een dienstmeisje.
De vrouw keek naar Skey en ze zag dat hij wakker was. Ze liep de kamer in en deed de deur achter zich dicht. Haar bewegingen hadden de typische onderdanige verlegenheid van een dienstmeisje, die hij ook terugzag in haar ogen en haar gezicht.
‘Heer,’ zei ze. ‘U bent wakker.’
Skey hield zijn hoofd naar haar toegedraaid, met versnelde ademhaling door de pijn die weer nadrukkelijker terugkwam in zijn hals, en keek hoe ze naar hem toe kwam lopen.
‘Waar ben ik?’ vroeg hij. ‘Wat is er gebeurd?’
Nu hij sprak, werd hij zich bewust van een vreemde smaak in zijn mond, maar het dienstmeisje suste hem. Ze hield stil bij het bed en boog wat over hem heen. Ze legde een warme hand tegen zijn gezicht en draaide het opzij, zodat ze naar de wond in zijn hals kon kijken.
‘U moet u rustig houden,’ zei ze. ‘U doet uzelf pijn als u probeert te vechten.’ Haar accent was buitenlands, van een donkere gemeenschap afkomstig, duidelijk niet van hier. Ze reikte opzij en pakte een doek uit een kom water op het nachtkastje, die ze uitkneep en vervolgens gebruikte om het bloed in Skey’s hals op te deppen. Het deed pijn en even kneep hij zijn ogen dicht. Toen hij ze weer opendeed, zag hij dat er niet veel bloed op de doek achterbleef. Schijnbaar had iemand zijn hals al eerder schoongemaakt. Hij vermoedde dat zij het was geweest.
‘Wie ben je?’ vroeg hij terwijl ze de doek uitspoelde in de kom water. ‘Waarom ben ik hier?’
Maar ze suste hem weer en kwam overeind. Met haast stramme bewegingen begon ze het laken op zijn middel goed te leggen, alsof ze op haar kop zou krijgen als ze betrapt werd op niets doen.
‘U moet stil zijn, heer,’ zei ze met haar zware accent. ‘Ik mag niet met u praten van mijn heer.’
Skey probeerde haar blik te vangen, maar het lukte hem niet.
‘Wie is je heer?’ vroeg hij. ‘Domingues?’
Het meisje wierp even een nerveuze blik richting de deur.
‘Ja. En wees nu stil. De heer wordt boos als hij hoort dat u met me probeert te praten.’
Maar Skey schudde zijn hoofd.
‘Vertel me alsjeblieft wat er gebeurd is,’ zei hij. ‘Ik moet weten wat er aan de hand is. Ik kwam voor Bette, en toen greep iets me vast en nu ben ik hier, en… ’ Hij keek haar hopeloos aan. ‘Ik begrijp het niet. Help me, alsjeblieft. Praat met me.’ Hij deed zijn ogen even dicht toen er een pijnscheut door zijn lichaam trok.
‘Alsjeblieft,’ herhaalde hij. Hij zag dat het dienstmeisje even naar hem keek, naar zijn ogen, naar zijn van pijn vetrokken gezicht. Toen wierp ze een blik over haar schouder, richting de deur. Ze keek weer naar hem om toen ze daar niemand leek te zien.
‘Oké,’ zei ze met gedempte stem. ‘Ik kan u niet helpen, maar ik zal het u vertellen. Maar niet nu. De heer is wakker. Als hij hoort dat ik met u praat…’ Ze schudde haar hoofd even. Skey begreep wat ze bedoelde. Hij keek nog even naar haar, maar liet zijn hoofd toen weer op het matras zakken.
‘Dank je,’ zei hij. ‘Dank je…’ Hij wachtte op haar en ze boog haar hoofd even.
‘Naïma,’ zei ze. ‘En houd u nu stil. U maakt de pijn erger als u vecht. Heeft u honger?’
Skey knikte, ook al was dat niet waar. Hij had geen honger, hij voelde niets meer behalve ongerustheid en vrees, maar hij wilde niet dat ze wegging. Als ze bij hem bleef, zou ze misschien vroeg of laat met hem gaan praten.
Naïma knikte en ze liep naar het hoofdeinde van het bed. Ze pakte een kussen, tilde zijn hoofd wat op en schoof het eronder. Daarna liep ze naar de andere kant van de kamer en pakte een mandje van een wandmeubel. Ze zette een stoel naast het bed neer en ging ter hoogte van zijn hoofd zitten. Uit het mandje haalde ze een stuk brood: ze scheurde er een kleiner stukje af en hield het voor zijn lippen.
Skey keek haar aan.
‘Mag ik niet zelf eten?’ vroeg hij ten overvloede.
Ze schudde haar hoofd. ’Nee, u moet vast blijven. De heer wil altijd zo bij u kunnen als het tijd is.’
Er draaide iets in Skey’s maag.
‘Waarvoor?’ vroeg hij.
Ze schudde haar hoofd. ‘Niet vragen. Eet, heer. U heeft het nodig, u heeft bijna de hele nacht geslapen.’
Hij keek naar gezicht.
‘Je hoeft me geen heer te noemen,’ zei hij. ‘Ik ben geen heer.’
Ze glimlachte weliswaar. ‘Jawel, heer. Net zo zeer als menig ander.’ De glimlach maakte haar mooi, maar hij was nog nauwelijks op haar gezicht verschenen toen hij alweer onderbroken werd, door een donkere stem die de schemer van de kamer vulde.
‘Naïma.’
Geschrokken keek het dienstmeisje om. Ook Skey draaide zijn hoofd opzij bij het horen van de stem, die bekende stem die zijn adem even deed stokken. In de deuropening zag hij een lange, rijzige man staan. Zijn lange, steile haar lag in een perfecte staart op zijn rug en zijn ogen waren doordringend crèmekleurig. Domingues. Skey herkende zijn stem. Hij was degene die tegen hem gesproken had toen het licht in de hal was uitgevallen. Domingues was degene die hem vastgepakt had, hem had verwond, die sterker was geweest dan iedere man die hij ooit ontmoet had.

_______________________________________________________________________________
Met een ruk keek hij opzij, de nieuwe vlaag pijn die dat veroorzaakte een secondelang niet voelend, en hij zag een jonge vrouw in de deuropening verschijnen. Haar huid had de donkere kleur van kaneel en ze droeg een witte doek over haar diepbruine, bijna zwarte haar, dat in een grote knot op haar achterhoofd was vastgezet. Ze had een zacht, lief gezicht en moest iets jonger zijn dan Skey. Haar kleren waren overduidelijk die van een dienstmeisje.
De vrouw keek naar Skey en ze zag dat hij wakker was. Ze liep de kamer in en deed de deur achter zich dicht. Haar bewegingen hadden de typische onderdanige verlegenheid van een dienstmeisje, die hij ook terugzag in haar ogen en haar gezicht.
‘Heer,’ zei ze. ‘U bent wakker.’
Skey hield zijn hoofd naar haar toegedraaid, met versnelde ademhaling door de pijn die weer nadrukkelijker terugkwam in zijn hals, en keek hoe ze naar hem toe kwam lopen.
‘Waar ben ik?’ vroeg hij. ‘Wat is er gebeurd?’
Nu hij sprak, werd hij zich bewust van een vreemde smaak in zijn mond, maar het dienstmeisje suste hem. Ze hield stil bij het bed en boog wat over hem heen. Ze legde een warme hand tegen zijn gezicht en draaide het opzij, zodat ze naar de wond in zijn hals kon kijken.
‘U moet u rustig houden,’ zei ze. ‘U doet uzelf pijn als u probeert te vechten.’ Haar accent was buitenlands, van een donkere gemeenschap afkomstig, duidelijk niet van hier. Ze reikte opzij en pakte een doek uit een kom water op het nachtkastje, die ze uitkneep en vervolgens gebruikte om het bloed in Skey’s hals op te deppen. Het deed pijn en even kneep hij zijn ogen dicht. Toen hij ze weer opendeed, zag hij dat er niet veel bloed op de doek achterbleef. Schijnbaar had iemand zijn hals al eerder schoongemaakt. Hij vermoedde dat zij het was geweest.
‘Wie ben je?’ vroeg hij terwijl ze de doek uitspoelde in de kom water. ‘Waarom ben ik hier?’
Maar ze suste hem weer en kwam overeind. Met haast stramme bewegingen begon ze het laken op zijn middel goed te leggen, alsof ze op haar kop zou krijgen als ze betrapt werd op niets doen.
‘U moet stil zijn, heer,’ zei ze met haar zware accent. ‘Ik mag niet met u praten van mijn heer.’
Skey probeerde haar blik te vangen, maar het lukte hem niet.
‘Wie is je heer?’ vroeg hij. ‘Domingues?’
Het meisje wierp even een nerveuze blik richting de deur.
‘Ja. En wees nu stil. De heer wordt boos als hij hoort dat u met me probeert te praten.’
Maar Skey schudde zijn hoofd.
‘Vertel me alsjeblieft wat er gebeurd is,’ zei hij. ‘Ik moet weten wat er aan de hand is. Ik kwam voor Bette, en toen greep iets me vast en nu ben ik hier, en… ’ Hij keek haar hopeloos aan. ‘Ik begrijp het niet. Help me, alsjeblieft. Praat met me.’ Hij deed zijn ogen even dicht toen er een pijnscheut door zijn lichaam trok.
‘Alsjeblieft,’ herhaalde hij. Hij zag dat het dienstmeisje even naar hem keek, naar zijn ogen, naar zijn van pijn vetrokken gezicht. Toen wierp ze een blik over haar schouder, richting de deur. Ze keek weer naar hem om toen ze daar niemand leek te zien.
‘Oké,’ zei ze met gedempte stem. ‘Ik kan u niet helpen, maar ik zal het u vertellen. Maar niet nu. De heer is wakker. Als hij hoort dat ik met u praat…’ Ze schudde haar hoofd even. Skey begreep wat ze bedoelde. Hij keek nog even naar haar, maar liet zijn hoofd toen weer op het matras zakken.
‘Dank je,’ zei hij. ‘Dank je…’ Hij wachtte op haar en ze boog haar hoofd even.
‘Naïma,’ zei ze. ‘En houd u nu stil. U maakt de pijn erger als u vecht. Heeft u honger?’
Skey knikte, ook al was dat niet waar. Hij had geen honger, hij voelde niets meer behalve ongerustheid en vrees, maar hij wilde niet dat ze wegging. Als ze bij hem bleef, zou ze misschien vroeg of laat met hem gaan praten.
Naïma knikte en ze liep naar het hoofdeinde van het bed. Ze pakte een kussen, tilde zijn hoofd wat op en schoof het eronder. Daarna liep ze naar de andere kant van de kamer en pakte een mandje van een wandmeubel. Ze zette een stoel naast het bed neer en ging ter hoogte van zijn hoofd zitten. Uit het mandje haalde ze een stuk brood: ze scheurde er een kleiner stukje af en hield het voor zijn lippen.
Skey keek haar aan.
‘Mag ik niet zelf eten?’ vroeg hij ten overvloede.
Ze schudde haar hoofd. ’Nee, u moet vast blijven. De heer wil altijd zo bij u kunnen als het tijd is.’
Er draaide iets in Skey’s maag.
‘Waarvoor?’ vroeg hij.
Ze schudde haar hoofd. ‘Niet vragen. Eet, heer. U heeft het nodig, u heeft bijna de hele nacht geslapen.’
Hij keek naar gezicht.
‘Je hoeft me geen heer te noemen,’ zei hij. ‘Ik ben geen heer.’
Ze glimlachte weliswaar. ‘Jawel, heer. Net zo zeer als menig ander.’ De glimlach maakte haar mooi, maar hij was nog nauwelijks op haar gezicht verschenen toen hij alweer onderbroken werd, door een donkere stem die de schemer van de kamer vulde.
‘Naïma.’
Geschrokken keek het dienstmeisje om. Ook Skey draaide zijn hoofd opzij bij het horen van de stem, die bekende stem die zijn adem even deed stokken. In de deuropening zag hij een lange, rijzige man staan. Zijn lange, steile haar lag in een perfecte staart op zijn rug en zijn ogen waren doordringend crèmekleurig. Domingues. Skey herkende zijn stem. Hij was degene die tegen hem gesproken had toen het licht in de hal was uitgevallen. Domingues was degene die hem vastgepakt had, hem had verwond, die sterker was geweest dan iedere man die hij ooit ontmoet had.

~: Geen loopvogel maar een sloopvogel :~
-
- Balpen
- Berichten: 144
- Lid geworden op: 18 jun 2012 21:31
Ben benieuwd wanneer hij Bette gaat zien en wat domiquez (of zoiets
) aan het dienstmeisje gaat doen, omdat ze nu toch met elkaar gepraat hebben.... Schrijf snel verder 


Even Miracles take A Little Time
Dank jullie voor jullie leuke en meelevende reacties ondanks de feestdagen 
_________________________________________________________________________
Dat besef maakte Skey’s gevoel voor de kasteelheer er niet bepaald beter op. Het was of er iets ijzigs door zijn lichaam trok en zijn maag voelde plotseling zwaar. Bewegingloos bleef hij op het bed liggen, kijkend naar de gestalte van de kasteelheer. Die keek echter alleen naar Naïma, zonder iets te zeggen, zonder emotie in zijn gezicht.
Het dienstmeisje reageerde op zijn aanwezigheid zoals Skey dat het andere personeel ook had zien doen. Haastig, onderdanig. Snel deed ze het brood weer terug in het mandje en kwam overeind. Ze schoof de stoel achteruit en zette hem met het mandje brood erop in een hoek neer. Zonder verder nog iets te zeggen, liep met ze met gebogen hoofd langs de kasteelheer de kamer uit.
De kasteelheer wachtte zwijgend tot ze de kamer uit was. Toen ze was verdwenen, draaide hij zich zonder vertoon van emotie om naar de deur die ze net achter zich had dichtgedaan. Met een sierlijk gevaar van zijn hand draaide hij hem op slot.
Toen draaide hij zich weer om. Zonder verder nog iets te zeggen of te doen begon hij naar Skey toe te lopen. Skey keek naar hem, met een snel versnellende hartslag en het sterke gevoel dat hij bij Domingues uit de buurt moest zien te komen, dat zijn aanwezigheid niet veel goeds betekende. Hij trok wat aan de riemen om zijn armen in een poging los te komen, licht omdat hij ergens al wist dat het geen zin zou hebben, maar wendde zijn blik niet van Dominques af. Hij probeerde zijwaarts opzij te schuiven op het bed toen Domingues ernaast bleef staan, maar Domingues pakte hem bij zijn hals en hield hem op zijn plek. Zonder iets tegen hem te zeggen, draaide hij Skey’s hoofd opzij en boog naar hem toe. Net voor zijn gezicht buiten Skey’s blikveld verdween, zag Skey in het licht van de kaarsen twee paar puntige hoektanden glinsteren in zijn boven- en onderkaak.
Hij kreeg niet genoeg tijd om tot zich te laten doordringen wat dat betekende. Het volgende moment voelde hij weer die ondraaglijke, hemeltergende pijn in zijn nek die hij eerder ook had gevoeld. Een snijdende sensatie sneed als tientallen kleine mesjes door zijn hals en zijn schouder en een grommende kreun rommelde vanachter zijn op elkaar geklemde tanden. De kasteelheer bleef over hem heen gebogen staan en Skey voelde zijn lichaam over dat van hem. Hij worstelde, trok aan de riemen om zijn ledematen, maar ze zaten zodanig strak vast dat hij nauwelijks bewegingsruimte had. Het was vreselijk dat hij niets kon doen om de pijn te ontlasten, om er weg van te komen. Hij was gedwongen te blijven liggen en het over zich heen te laten komen, terwijl iedere cel in zijn lichaam het uitschreeuwde en zijn spieren verkrampten alsof ze onder stroom werden gezet. Hij kreeg het heet, het koude zweet brak hem uit en hij voelde warm bloed langs zijn hals naar beneden lopen.
Dit keer ging de kasteelheer echter niet door tot hij buiten bewustzijn raakte. Na verloop van tijd, na iets wat een eeuwigheid leek, verdwenen zijn tanden uit zijn hals. Dat was bijna net zo’n naar gevoel als dat wat er aan vooraf was gegaan en Skey’s adem stokte toen het gebeurde. Even bleef hij zo liggen, hijgend en met zijn ogen dicht, terwijl hij het bloed in straaltjes langs zijn hals voelde lopen, tot hij merkte dat Domingues niet weg was gegaan, maar ook geen geluid maakte.
Het lukte hem zijn ogen een stukje open te doen. Door de waas van pijn heen keek hij naar de kasteelheer, die nog altijd bij zijn bed stond. Hij zag dat hij zijn hand ophief, zijn mouw wat omlaag trok en zijn hand naar zijn met bloed omrande mond bracht. Verontrust keek Skey hoe hij zijn lange hoektanden in zijn eigen hand zette, onder zijn pink. Toen keek hij op naar Skey.
Er trok een schok door Skey’s lichaam toen hij Domingues ogen zag. De kleur van zijn ogen was verbleekt. Alleen de buitenste rand van zijn irissen had nog hun oorspronkelijke, donkerdere crèmekleur. Hij zag eruit als een duivel, met zijn beangstigend lichte ogen en het bloed om zijn mond dat fel afstak tegen zijn bleke gezicht.
Tijd om die schok te uiten kreeg Skey echter niet. Het volgende moment stak Domingues zijn niet-bloedende hand naar hem uit en pakte hem bij zijn gezicht beet. Zijn ogen vonden die van Skey en hij keek hem aan met zijn onnatuurlijke lichte ogen. Het was echter of hij meer deed dan hem aankijken: het was of zijn blik zich door die van Skey heen boorde, of hij doordrong naar iets diepers erachter, diep in zijn hoofd. Skey staarde hem aan, maar realiseerde zich toen dat hij zich niet meer uit die houding en blikrichting kon losmaken. Hij kon zich niet meer bewegen. Het was of de blik van de kasteelheer hem al bij het eerst oogcontact bevroren had.
Toen bracht de kasteelheer zijn hand naar Skey’s gezicht. Skey wilde achteruit deinzen, maar zijn lichaam reageerde niet meer op de signalen vanuit zijn hersenen. Het deed zelfs het tegenovergestelde: tot zijn schrik merkte hij zijn hoofd zich wat oprichtte en dat zijn lippen van elkaar kwamen. Het was of de informatietoevoer tussen zijn hoofd en zijn motoriek was doorgesneden, alsof iemand anders zijn lichaam voor hem bestuurde.
Skey rook de koperachtige geur van bloed toen de kasteelheer zijn bloedende hand tegen zijn lippen zette. Hij probeerde zijn hoofd weg te draaien, maar het lukte hem niet. De blik van de kasteelheer hield hem gevangen en tot zijn afschuw begon hij te drinken.Hij dronk van hem, van Domingues bloedende hand. Hij dronk het bloed van de kasteelheer.
Skey’s hart sloeg met snelle slagen in zijn borst. Hij voelde het warme bloed in zijn mond en zijn maag protesteerde, maar het was of zelfs die door de kasteelheer gecontroleerd werd. Hij bleef maar drinken, kon zijn blik niet van Domingues afwenden, kon zich niet meer bewegen. Het warme bloed vulde zijn maag en pas toen hij het idee had dat hij zou klappen, liet Domingues hem ophouden.
Zijn hand verdween bij Skey’s gezicht en hij wendde zijn blik af. Gelijk daarmee leek ook de bevriezing van Skey’s lichaam opgeheven te worden. Skey kneep zijn ogen dicht, draaide zijn hoofd van Domingues weg en hoestte. De smaak van bloed in zijn mond was vreselijk. Het besef van wat hij net gedaan had, wat hij net gedwongen was te doen, maakte hem nog misselijker dan het gevoel van het bloed in zijn lichaam.
Skey hoestte nog steeds toen Domingues weer overeind kwam bij het bed. Hij draaide zich om en Skey keek hem hoestend na, hoe hij zwijgend naar de deur liep en erdoor naar buiten verdween. De deur ging weer achter hem dicht en het werd weer stil. Skey bleef misselijk en hoestend in zijn eentje in de stille slaapkamer achter, met duizenden bange, onbeantwoorde vragen in zijn hoofd.

_________________________________________________________________________
Dat besef maakte Skey’s gevoel voor de kasteelheer er niet bepaald beter op. Het was of er iets ijzigs door zijn lichaam trok en zijn maag voelde plotseling zwaar. Bewegingloos bleef hij op het bed liggen, kijkend naar de gestalte van de kasteelheer. Die keek echter alleen naar Naïma, zonder iets te zeggen, zonder emotie in zijn gezicht.
Het dienstmeisje reageerde op zijn aanwezigheid zoals Skey dat het andere personeel ook had zien doen. Haastig, onderdanig. Snel deed ze het brood weer terug in het mandje en kwam overeind. Ze schoof de stoel achteruit en zette hem met het mandje brood erop in een hoek neer. Zonder verder nog iets te zeggen, liep met ze met gebogen hoofd langs de kasteelheer de kamer uit.
De kasteelheer wachtte zwijgend tot ze de kamer uit was. Toen ze was verdwenen, draaide hij zich zonder vertoon van emotie om naar de deur die ze net achter zich had dichtgedaan. Met een sierlijk gevaar van zijn hand draaide hij hem op slot.
Toen draaide hij zich weer om. Zonder verder nog iets te zeggen of te doen begon hij naar Skey toe te lopen. Skey keek naar hem, met een snel versnellende hartslag en het sterke gevoel dat hij bij Domingues uit de buurt moest zien te komen, dat zijn aanwezigheid niet veel goeds betekende. Hij trok wat aan de riemen om zijn armen in een poging los te komen, licht omdat hij ergens al wist dat het geen zin zou hebben, maar wendde zijn blik niet van Dominques af. Hij probeerde zijwaarts opzij te schuiven op het bed toen Domingues ernaast bleef staan, maar Domingues pakte hem bij zijn hals en hield hem op zijn plek. Zonder iets tegen hem te zeggen, draaide hij Skey’s hoofd opzij en boog naar hem toe. Net voor zijn gezicht buiten Skey’s blikveld verdween, zag Skey in het licht van de kaarsen twee paar puntige hoektanden glinsteren in zijn boven- en onderkaak.
Hij kreeg niet genoeg tijd om tot zich te laten doordringen wat dat betekende. Het volgende moment voelde hij weer die ondraaglijke, hemeltergende pijn in zijn nek die hij eerder ook had gevoeld. Een snijdende sensatie sneed als tientallen kleine mesjes door zijn hals en zijn schouder en een grommende kreun rommelde vanachter zijn op elkaar geklemde tanden. De kasteelheer bleef over hem heen gebogen staan en Skey voelde zijn lichaam over dat van hem. Hij worstelde, trok aan de riemen om zijn ledematen, maar ze zaten zodanig strak vast dat hij nauwelijks bewegingsruimte had. Het was vreselijk dat hij niets kon doen om de pijn te ontlasten, om er weg van te komen. Hij was gedwongen te blijven liggen en het over zich heen te laten komen, terwijl iedere cel in zijn lichaam het uitschreeuwde en zijn spieren verkrampten alsof ze onder stroom werden gezet. Hij kreeg het heet, het koude zweet brak hem uit en hij voelde warm bloed langs zijn hals naar beneden lopen.
Dit keer ging de kasteelheer echter niet door tot hij buiten bewustzijn raakte. Na verloop van tijd, na iets wat een eeuwigheid leek, verdwenen zijn tanden uit zijn hals. Dat was bijna net zo’n naar gevoel als dat wat er aan vooraf was gegaan en Skey’s adem stokte toen het gebeurde. Even bleef hij zo liggen, hijgend en met zijn ogen dicht, terwijl hij het bloed in straaltjes langs zijn hals voelde lopen, tot hij merkte dat Domingues niet weg was gegaan, maar ook geen geluid maakte.
Het lukte hem zijn ogen een stukje open te doen. Door de waas van pijn heen keek hij naar de kasteelheer, die nog altijd bij zijn bed stond. Hij zag dat hij zijn hand ophief, zijn mouw wat omlaag trok en zijn hand naar zijn met bloed omrande mond bracht. Verontrust keek Skey hoe hij zijn lange hoektanden in zijn eigen hand zette, onder zijn pink. Toen keek hij op naar Skey.
Er trok een schok door Skey’s lichaam toen hij Domingues ogen zag. De kleur van zijn ogen was verbleekt. Alleen de buitenste rand van zijn irissen had nog hun oorspronkelijke, donkerdere crèmekleur. Hij zag eruit als een duivel, met zijn beangstigend lichte ogen en het bloed om zijn mond dat fel afstak tegen zijn bleke gezicht.
Tijd om die schok te uiten kreeg Skey echter niet. Het volgende moment stak Domingues zijn niet-bloedende hand naar hem uit en pakte hem bij zijn gezicht beet. Zijn ogen vonden die van Skey en hij keek hem aan met zijn onnatuurlijke lichte ogen. Het was echter of hij meer deed dan hem aankijken: het was of zijn blik zich door die van Skey heen boorde, of hij doordrong naar iets diepers erachter, diep in zijn hoofd. Skey staarde hem aan, maar realiseerde zich toen dat hij zich niet meer uit die houding en blikrichting kon losmaken. Hij kon zich niet meer bewegen. Het was of de blik van de kasteelheer hem al bij het eerst oogcontact bevroren had.
Toen bracht de kasteelheer zijn hand naar Skey’s gezicht. Skey wilde achteruit deinzen, maar zijn lichaam reageerde niet meer op de signalen vanuit zijn hersenen. Het deed zelfs het tegenovergestelde: tot zijn schrik merkte hij zijn hoofd zich wat oprichtte en dat zijn lippen van elkaar kwamen. Het was of de informatietoevoer tussen zijn hoofd en zijn motoriek was doorgesneden, alsof iemand anders zijn lichaam voor hem bestuurde.
Skey rook de koperachtige geur van bloed toen de kasteelheer zijn bloedende hand tegen zijn lippen zette. Hij probeerde zijn hoofd weg te draaien, maar het lukte hem niet. De blik van de kasteelheer hield hem gevangen en tot zijn afschuw begon hij te drinken.Hij dronk van hem, van Domingues bloedende hand. Hij dronk het bloed van de kasteelheer.
Skey’s hart sloeg met snelle slagen in zijn borst. Hij voelde het warme bloed in zijn mond en zijn maag protesteerde, maar het was of zelfs die door de kasteelheer gecontroleerd werd. Hij bleef maar drinken, kon zijn blik niet van Domingues afwenden, kon zich niet meer bewegen. Het warme bloed vulde zijn maag en pas toen hij het idee had dat hij zou klappen, liet Domingues hem ophouden.
Zijn hand verdween bij Skey’s gezicht en hij wendde zijn blik af. Gelijk daarmee leek ook de bevriezing van Skey’s lichaam opgeheven te worden. Skey kneep zijn ogen dicht, draaide zijn hoofd van Domingues weg en hoestte. De smaak van bloed in zijn mond was vreselijk. Het besef van wat hij net gedaan had, wat hij net gedwongen was te doen, maakte hem nog misselijker dan het gevoel van het bloed in zijn lichaam.
Skey hoestte nog steeds toen Domingues weer overeind kwam bij het bed. Hij draaide zich om en Skey keek hem hoestend na, hoe hij zwijgend naar de deur liep en erdoor naar buiten verdween. De deur ging weer achter hem dicht en het werd weer stil. Skey bleef misselijk en hoestend in zijn eentje in de stille slaapkamer achter, met duizenden bange, onbeantwoorde vragen in zijn hoofd.

~: Geen loopvogel maar een sloopvogel :~
Het duurde een tijdje na het vertrek van de kasteelheer voor Naïma weer terugkwam. Skey was oprecht blij om haar weer te zien. Niet alleen omdat hij hoopte dat ze hem dingen uit zou kunnen leggen, maar ook omdat ze zijn hals en zijn gezicht schoonmaakte en hem te eten gaf. Hij voelde zich minder smerig en beschaamd als het bloed rondom zijn mond weg was en hij was dankbaar voor de smaak van brood in plaats van bloed in zijn mond. Hij had zich al gauw gerealiseerd dat hij die koperachtige smaak ook al voor het bezoek van de kasteelheer in zijn mond had gehad. Schijnbaar had hij al eerder zijn bloed gedronken, alleen kon hij zich dat niet meer herinneren.
Hij vond het vreselijk wat hij gedaan had. Hij vond het vreselijk dat er iets bestond als de kasteelheer, iets wat bloed dronk en wat door oogcontact het lichaam van anderen over kon nemen. Er begonnen dingen op zijn plaats te vallen: hij had altijd gelijk gehad toen hij had gedacht dat er iets aan de hand was met de kasteelheer. Toen hij hem terug had zien komen, op zijn nachtelijke rit met zijn paard en het bloed aan zijn handen en zijn kleding, had hij vast ook iemand gedood.
‘Naïma,’ zei Skey tegen het dienstmeisje terwijl ze bezig was de sloop van zijn kussen te vervangen, die onder het bloed zat door Skey’s ontmoeting met de kasteelheer. ‘Domingues… de kasteelheer… wat…’
Maar Naïma legde haar wijsvinger tegen haar lippen en wierp een blik op de open deur. Ze legde het kussen op het bed neer, liep naar de andere kant van de kamer en deed de deur dicht. Ze liep weer terug naar Skey voor ze met gedempte stem tegen hem begon te praten.
‘Praat zacht,’ zei ze. ‘De kasteelheer slaapt nu, maar hij hoort meer dan je denkt. De kasteelheer hoort alles, waar hij ook is.’
Skey keek haar aan, maar wierp toen een blik op de verduisterde gordijnen, van waarachter zonlicht door de kieren heen scheen.
‘Slaapt hij?’ vroeg hij. ‘Nu? Overdag?’
‘Naïma knikte. ‘Ja. De heer slaapt altijd overdag. Hij leeft ‘s nachts. Zonlicht maakt hem ziek.’
Skey liet zijn ogen over haar gezicht glijden, terwijl ze weer verder ging met het kussen.
‘Wat is hij?’ vroeg hij.
Naïma hield haar blik op het kussen gericht terwijl ze de sloop eraf haalde. ‘Niemand weet dat precies. We weten alleen dat hij van mensen leeft. Hij moet levens nemen voor dat van hemzelf.’
Niet-begrijpend keek Skey haar aan. ‘Voor dat van hemzelf?’
Ze knikte. ‘Ja. Hij doodt mensen, soms. Hij drinkt van ze. Zo leeft hij. Hij eet en drinkt niets anders dan bloed.’
Skey dacht aan het beeld van de kasteelheer, die nacht, met zijn bebloede handen en bebloede jas. Hij slikte.
‘Dood hij ook dieren?’ vroeg hij.
Naïma schudde haar hoofd. ‘Nee, heer, geen dieren. Alleen mensen.’
‘Maar de wolf…’
‘De wolf is als zijn hond, heer. De wolf waakt overdag over hem, als hij slaapt. De heer kan erg goed met dieren omgaan.’
Skey dacht aan het zwarte paard van de kasteelheer, dat zich tot een monster ontpopt had zodra de heer was afgestegen, en realiseerde zich dat ze gelijk moest hebben.
Er trok een pijnscheut door zijn lichaam toen de pijn in zijn hals weer een zware golf oplaaide.
‘Wat doet hij met mij?’ vroeg hij. ‘Hij kwam net binnen en deed iets bij mijn hals, en… hij liet me van zijn bloed drinken. Hij controleerde me. Mijn lichaam, mijn hoofd.’
Naïma wierp een blik richting de deur terwijl ze een sloop uitschudde, alsof ze zich ervan wilde verzekeren dat er echt niemand was.
‘Ik weet het niet precies,’ zei ze. ‘Normaal, als de heer iemand bijt, dan gaat hij dood. Maar u niet. En de heer drinkt normaal ook niet zo vaak. Eens per vier dagen, niet iedere dag, en al helemaal niet twee keer, zoals bij u.’ Ze keek even voor zich uit, zonder dat haar handen met haar bezigheden stopten. Hij zag dat ze nadacht, dat ze in haar hoofd dingen probeerde uit te puzzelen. ‘Ik denk…’ Ze bleef voor zich uitkijken, nog even, maar toen schudde ze haar hoofd. Ze wendde haar blik af en richtte zich weer op het kussen.
Skey bleef haar aankijken.
‘Wat denk je?’ zei hij.
Maar Naïma hield haar blik afgewend. ‘Nee, het doet er niet toe, heer. We moeten hier niet meer over praten. Als de heer het hoort, zal hij ons beiden straffen.’
Maar Skey wilde er nog niet over ophouden. Hij wilde nog één ding weten, één laatste vraag, misschien wel de belangrijkste van alles.
‘Wacht,’ zei hij. ‘Er is nog iets…’ Hij slikte en wendde zijn blik even af. ‘Ik kwam hier voor een vriendin. Ze zou hier aangenomen zijn, maar… ik heb haar niet gezien. Heeft hij hetzelfde met haar gedaan als met mij?’
Naïma keek hem aan. ‘Een vriendin?’
Hij knikte. ‘Ja, Bette. Ze kwam hier met een paard om fruit te ruilen. Ze kwam niet terug en we kregen een brief van de kasteelheer dat ze aangenomen zou zijn. En dat hij haar paard ook wilde houden. Maar een paar dagen later was ik aan het rijden en toen kwam ik haar paard in het wild tegen, verstrikt in de struiken, met zijn tuig nog aan.’
Hij dat Naïma nu begreep wat hij bedoelde. Er verscheen iets in haar ogen, wat hem niet bepaald geruststelde.
Hij vond het vreselijk wat hij gedaan had. Hij vond het vreselijk dat er iets bestond als de kasteelheer, iets wat bloed dronk en wat door oogcontact het lichaam van anderen over kon nemen. Er begonnen dingen op zijn plaats te vallen: hij had altijd gelijk gehad toen hij had gedacht dat er iets aan de hand was met de kasteelheer. Toen hij hem terug had zien komen, op zijn nachtelijke rit met zijn paard en het bloed aan zijn handen en zijn kleding, had hij vast ook iemand gedood.
‘Naïma,’ zei Skey tegen het dienstmeisje terwijl ze bezig was de sloop van zijn kussen te vervangen, die onder het bloed zat door Skey’s ontmoeting met de kasteelheer. ‘Domingues… de kasteelheer… wat…’
Maar Naïma legde haar wijsvinger tegen haar lippen en wierp een blik op de open deur. Ze legde het kussen op het bed neer, liep naar de andere kant van de kamer en deed de deur dicht. Ze liep weer terug naar Skey voor ze met gedempte stem tegen hem begon te praten.
‘Praat zacht,’ zei ze. ‘De kasteelheer slaapt nu, maar hij hoort meer dan je denkt. De kasteelheer hoort alles, waar hij ook is.’
Skey keek haar aan, maar wierp toen een blik op de verduisterde gordijnen, van waarachter zonlicht door de kieren heen scheen.
‘Slaapt hij?’ vroeg hij. ‘Nu? Overdag?’
‘Naïma knikte. ‘Ja. De heer slaapt altijd overdag. Hij leeft ‘s nachts. Zonlicht maakt hem ziek.’
Skey liet zijn ogen over haar gezicht glijden, terwijl ze weer verder ging met het kussen.
‘Wat is hij?’ vroeg hij.
Naïma hield haar blik op het kussen gericht terwijl ze de sloop eraf haalde. ‘Niemand weet dat precies. We weten alleen dat hij van mensen leeft. Hij moet levens nemen voor dat van hemzelf.’
Niet-begrijpend keek Skey haar aan. ‘Voor dat van hemzelf?’
Ze knikte. ‘Ja. Hij doodt mensen, soms. Hij drinkt van ze. Zo leeft hij. Hij eet en drinkt niets anders dan bloed.’
Skey dacht aan het beeld van de kasteelheer, die nacht, met zijn bebloede handen en bebloede jas. Hij slikte.
‘Dood hij ook dieren?’ vroeg hij.
Naïma schudde haar hoofd. ‘Nee, heer, geen dieren. Alleen mensen.’
‘Maar de wolf…’
‘De wolf is als zijn hond, heer. De wolf waakt overdag over hem, als hij slaapt. De heer kan erg goed met dieren omgaan.’
Skey dacht aan het zwarte paard van de kasteelheer, dat zich tot een monster ontpopt had zodra de heer was afgestegen, en realiseerde zich dat ze gelijk moest hebben.
Er trok een pijnscheut door zijn lichaam toen de pijn in zijn hals weer een zware golf oplaaide.
‘Wat doet hij met mij?’ vroeg hij. ‘Hij kwam net binnen en deed iets bij mijn hals, en… hij liet me van zijn bloed drinken. Hij controleerde me. Mijn lichaam, mijn hoofd.’
Naïma wierp een blik richting de deur terwijl ze een sloop uitschudde, alsof ze zich ervan wilde verzekeren dat er echt niemand was.
‘Ik weet het niet precies,’ zei ze. ‘Normaal, als de heer iemand bijt, dan gaat hij dood. Maar u niet. En de heer drinkt normaal ook niet zo vaak. Eens per vier dagen, niet iedere dag, en al helemaal niet twee keer, zoals bij u.’ Ze keek even voor zich uit, zonder dat haar handen met haar bezigheden stopten. Hij zag dat ze nadacht, dat ze in haar hoofd dingen probeerde uit te puzzelen. ‘Ik denk…’ Ze bleef voor zich uitkijken, nog even, maar toen schudde ze haar hoofd. Ze wendde haar blik af en richtte zich weer op het kussen.
Skey bleef haar aankijken.
‘Wat denk je?’ zei hij.
Maar Naïma hield haar blik afgewend. ‘Nee, het doet er niet toe, heer. We moeten hier niet meer over praten. Als de heer het hoort, zal hij ons beiden straffen.’
Maar Skey wilde er nog niet over ophouden. Hij wilde nog één ding weten, één laatste vraag, misschien wel de belangrijkste van alles.
‘Wacht,’ zei hij. ‘Er is nog iets…’ Hij slikte en wendde zijn blik even af. ‘Ik kwam hier voor een vriendin. Ze zou hier aangenomen zijn, maar… ik heb haar niet gezien. Heeft hij hetzelfde met haar gedaan als met mij?’
Naïma keek hem aan. ‘Een vriendin?’
Hij knikte. ‘Ja, Bette. Ze kwam hier met een paard om fruit te ruilen. Ze kwam niet terug en we kregen een brief van de kasteelheer dat ze aangenomen zou zijn. En dat hij haar paard ook wilde houden. Maar een paar dagen later was ik aan het rijden en toen kwam ik haar paard in het wild tegen, verstrikt in de struiken, met zijn tuig nog aan.’
Hij dat Naïma nu begreep wat hij bedoelde. Er verscheen iets in haar ogen, wat hem niet bepaald geruststelde.

~: Geen loopvogel maar een sloopvogel :~
-
- Balpen
- Berichten: 213
- Lid geworden op: 03 mei 2012 10:27
Spannend zeg!!
Ik heb zo het vermoeden dat Bette of niet meer leeft of al getransformeerd is....
Ik heb zo het vermoeden dat Bette of niet meer leeft of al getransformeerd is....
Wow, gewoon wow.
Ik moet toegeven dat ik dit verhaal om de een of andere reden een tijdje niet gevolgd had, maar het is nog steeds super tof. De manier waarop je die dreiging hebt vastgelegd, echt geweldig!
Ik ben benieuwd waarom de kasteelheer juist skey vampier wil maken.
Ik moet toegeven dat ik dit verhaal om de een of andere reden een tijdje niet gevolgd had, maar het is nog steeds super tof. De manier waarop je die dreiging hebt vastgelegd, echt geweldig!
Ik ben benieuwd waarom de kasteelheer juist skey vampier wil maken.
Dank jullie ontzettend leuke en positieve reacties! Ben blij dat jullie het nog altijd volgen en het een beetje spannend vinden 
_________________________________________________________________________
‘Ja,’ zei ze. ‘Daar weet ik van. Uw vriendin… ze is de heer ‘s avonds tegengekomen, buiten het landgoed, toen hij op weg was naar de stad om te jagen. De heer had dorst, en… de heer zijn dorst is sterk, na een paar dagen. Hij heeft haar aangevallen. Hij heeft haar van haar paard getrokken, het paard schrok en is gevlucht. De mannen probeerden het terug te halen, maar ze konden het niet vinden. Ze dachten dat het ergens in een klif was gestort of door rovers was meegenomen, dus de heer heeft een brief geschreven naar haar eigen heer, dat hij haar had aangenomen en het paard wilde houden, om zichzelf in te dekken. Zodat niemand vragen zou stellen over hun verdwijning.’ Ze keek hem aan. ‘Uw vriendin is dood, heer. Het spijt me.’
Skey staarde haar aan. Hij kon zich niet meer bewegen. Het was alsof de emoties in zijn binnenste hetzelfde met hem deden als wat Domingues’ blik niet veel eerder met hem had gedaan, of ze hem bevroren, verstijfden. Bette was dood. Domingues had haar vermoord. Als die tijd had hij haar gezocht, en ze was al dagen geleden heengegaan. En niemand had haar geholpen. Ze was een vreselijke dood gestorven en niemand had haar een laatste eer kunnen bewijzen.
Skey dacht aan Bette’s lachende gezicht, aan haar mooie ogen en haar zachte, warme huid, en hij klemde zijn kaken op elkaar. Hij kneep zijn ogen dicht en wendde zijn blik af. Het brandde in zijn borst, bijna net zo erg als de pijn in zijn nek die de kasteelheer veroorzaakt had, en hij balde zijn handen tot vuisten. De emoties waren sterk en hij kreeg het beeld van Bette’s levenloze lichaam, ergens op de grond in een bos met bloed in haar hals en grote, starende ogen, niet meer van zijn netvlies.
Toen voelde hij iets warms op zijn hand. Hij deed zijn ogen open en zag dat Naïma haar hand op de zijne had gelegd. Haar gezicht stond verdrietig, medelijdend.
‘Het spijt me, heer,’ herhaalde ze. ‘Ik zal u nu alleen laten. Denk er niet teveel aan. Probeer wat te slapen.’ Haar hand gleed van de zijne en ze kwam overeind. Skey staarde voor zich uit terwijl ze de bebloede kussenslopen pakte, haar stoel wegschoof en door de hoge deur heen de kamer uit liep.
Ondanks Naïma’s advies lukte het Skey niet te slapen. Hij moest de hele tijd aan Bette denken. Hij kon maar niet verkroppen dat ze niet meer was, dat het afgelopen was. Hij had sterk het gevoel dat hij gefaald had. Waarom had hij haar ook alleen naar het slot laten gaan? Waarom had hij haar niet beschermd? Hij had veel eerder in actie moeten komen, niet pas toen ze verdwenen was. En hij was niet eens degene die haar verdwijning opgemerkt had: Spurr had dat gedaan. Pas toen hij hem erop gewezen had, had Skey zich gerealiseerd dat ze weg was geweest.
Skey haatte zichzelf daarom. Ze waren een paar keer samen geweest, ze hadden goede tijden met elkaar gehad, Bette had hem vertrouwd. Ze had hem vertrouwd en hij had niets gedaan om haar te beschermen. Hij was pas in actie gekomen toen het al te laat was geweest.
En de kasteelheer was de oorzaak van dat alles. Skey was zowel boos om op hem als bang voor hem. Door wat Naïma hem verteld had, begon alles op zijn plaats te vallen. Nickelson had ooit gezegd dat niemand de kasteelheer bijna ooit zag en nu begreep Skey waarom. De kasteelheer kwam niet overdag buiten omdat hij niet tegen zonlicht kon. Hij werd er ziek van, had Naïma gezegd. En Nickelson had hem verteld dat Domingues uit het buitenland kwam en dat zijn manieren uit een andere tijd leek te stammen. Dat was logisch, want als Domingues zoveel doodde, zou hij om de zoveel tijd verder moeten trekken om te voorkomen dat hij verdacht zou raken. En misschien deed hij dat al heel lang. Als hij zich gedroeg of hij uit een andere tijd kwam, was hij dat waarschijnlijk ook. Misschien kon de kasteelheer wel niet sterven.
Bij nader inzien was alles bij elkaar ineens heel logisch. Het slot dat zo afgesloten was van de buitenwereld, het personeel dat niet met anderen mocht communiceren terwijl Bette wel een brief naar Nickelson en haar zus had geschreven: het personeel mocht ook niet met de buitenwereld communiceren omdat het geheim van de kasteelheer bewaard moest blijven, maar Bette’s brief was helemaal niet van Bette afkomstig geweest. Domingues had hem geschreven. Daarom was de inhoud in zowel die aan Adriane als aan Nickelson bijna identiek geweest: er mocht geen ruimte overblijven voor vragen, voor twijfel. En Skey had die vragen wel gesteld, de situatie gewantrouwd, en daardoor was hij te dichtbij gekomen. Niet Bette had de uitnodiging naar zijn adres gestuurd, maar Domingues had dat gedaan, zoals hij ook de brieven uit Bette’s naam naar Nickelson en Adriane had gestuurd. Hij had Skey uitgenodigd om hem naar het slot te kunnen krijgen, om hem onschadelijk te kunnen maken. Hij had hem laten komen omdat hij te dichtbij was gekomen, omdat hij een risico was gaan vormen.
Dat besef maakte Skey bang, bang voor wat er komen zou. Hij begreep niet waarom de kasteelheer hem zijn bloed liet drinken, waarom hij hem überhaupt in leven had gehouden. Als hij last van hem had omdat hij te nieuwsgierig was, had het hem waarschijnlijker geleken als hij hem gewoon gedood had en vervolgens een brief vanuit Skey’s naam naar Nickelson had gestuurd, waarin stond dat hij ergens ver weg een eigen stuk land had gekregen, zoals hij bij Bette had gedaan. Waarom had hij dat niet gedaan? Wat was hij met hem van plan?

_________________________________________________________________________
‘Ja,’ zei ze. ‘Daar weet ik van. Uw vriendin… ze is de heer ‘s avonds tegengekomen, buiten het landgoed, toen hij op weg was naar de stad om te jagen. De heer had dorst, en… de heer zijn dorst is sterk, na een paar dagen. Hij heeft haar aangevallen. Hij heeft haar van haar paard getrokken, het paard schrok en is gevlucht. De mannen probeerden het terug te halen, maar ze konden het niet vinden. Ze dachten dat het ergens in een klif was gestort of door rovers was meegenomen, dus de heer heeft een brief geschreven naar haar eigen heer, dat hij haar had aangenomen en het paard wilde houden, om zichzelf in te dekken. Zodat niemand vragen zou stellen over hun verdwijning.’ Ze keek hem aan. ‘Uw vriendin is dood, heer. Het spijt me.’
Skey staarde haar aan. Hij kon zich niet meer bewegen. Het was alsof de emoties in zijn binnenste hetzelfde met hem deden als wat Domingues’ blik niet veel eerder met hem had gedaan, of ze hem bevroren, verstijfden. Bette was dood. Domingues had haar vermoord. Als die tijd had hij haar gezocht, en ze was al dagen geleden heengegaan. En niemand had haar geholpen. Ze was een vreselijke dood gestorven en niemand had haar een laatste eer kunnen bewijzen.
Skey dacht aan Bette’s lachende gezicht, aan haar mooie ogen en haar zachte, warme huid, en hij klemde zijn kaken op elkaar. Hij kneep zijn ogen dicht en wendde zijn blik af. Het brandde in zijn borst, bijna net zo erg als de pijn in zijn nek die de kasteelheer veroorzaakt had, en hij balde zijn handen tot vuisten. De emoties waren sterk en hij kreeg het beeld van Bette’s levenloze lichaam, ergens op de grond in een bos met bloed in haar hals en grote, starende ogen, niet meer van zijn netvlies.
Toen voelde hij iets warms op zijn hand. Hij deed zijn ogen open en zag dat Naïma haar hand op de zijne had gelegd. Haar gezicht stond verdrietig, medelijdend.
‘Het spijt me, heer,’ herhaalde ze. ‘Ik zal u nu alleen laten. Denk er niet teveel aan. Probeer wat te slapen.’ Haar hand gleed van de zijne en ze kwam overeind. Skey staarde voor zich uit terwijl ze de bebloede kussenslopen pakte, haar stoel wegschoof en door de hoge deur heen de kamer uit liep.
Ondanks Naïma’s advies lukte het Skey niet te slapen. Hij moest de hele tijd aan Bette denken. Hij kon maar niet verkroppen dat ze niet meer was, dat het afgelopen was. Hij had sterk het gevoel dat hij gefaald had. Waarom had hij haar ook alleen naar het slot laten gaan? Waarom had hij haar niet beschermd? Hij had veel eerder in actie moeten komen, niet pas toen ze verdwenen was. En hij was niet eens degene die haar verdwijning opgemerkt had: Spurr had dat gedaan. Pas toen hij hem erop gewezen had, had Skey zich gerealiseerd dat ze weg was geweest.
Skey haatte zichzelf daarom. Ze waren een paar keer samen geweest, ze hadden goede tijden met elkaar gehad, Bette had hem vertrouwd. Ze had hem vertrouwd en hij had niets gedaan om haar te beschermen. Hij was pas in actie gekomen toen het al te laat was geweest.
En de kasteelheer was de oorzaak van dat alles. Skey was zowel boos om op hem als bang voor hem. Door wat Naïma hem verteld had, begon alles op zijn plaats te vallen. Nickelson had ooit gezegd dat niemand de kasteelheer bijna ooit zag en nu begreep Skey waarom. De kasteelheer kwam niet overdag buiten omdat hij niet tegen zonlicht kon. Hij werd er ziek van, had Naïma gezegd. En Nickelson had hem verteld dat Domingues uit het buitenland kwam en dat zijn manieren uit een andere tijd leek te stammen. Dat was logisch, want als Domingues zoveel doodde, zou hij om de zoveel tijd verder moeten trekken om te voorkomen dat hij verdacht zou raken. En misschien deed hij dat al heel lang. Als hij zich gedroeg of hij uit een andere tijd kwam, was hij dat waarschijnlijk ook. Misschien kon de kasteelheer wel niet sterven.
Bij nader inzien was alles bij elkaar ineens heel logisch. Het slot dat zo afgesloten was van de buitenwereld, het personeel dat niet met anderen mocht communiceren terwijl Bette wel een brief naar Nickelson en haar zus had geschreven: het personeel mocht ook niet met de buitenwereld communiceren omdat het geheim van de kasteelheer bewaard moest blijven, maar Bette’s brief was helemaal niet van Bette afkomstig geweest. Domingues had hem geschreven. Daarom was de inhoud in zowel die aan Adriane als aan Nickelson bijna identiek geweest: er mocht geen ruimte overblijven voor vragen, voor twijfel. En Skey had die vragen wel gesteld, de situatie gewantrouwd, en daardoor was hij te dichtbij gekomen. Niet Bette had de uitnodiging naar zijn adres gestuurd, maar Domingues had dat gedaan, zoals hij ook de brieven uit Bette’s naam naar Nickelson en Adriane had gestuurd. Hij had Skey uitgenodigd om hem naar het slot te kunnen krijgen, om hem onschadelijk te kunnen maken. Hij had hem laten komen omdat hij te dichtbij was gekomen, omdat hij een risico was gaan vormen.
Dat besef maakte Skey bang, bang voor wat er komen zou. Hij begreep niet waarom de kasteelheer hem zijn bloed liet drinken, waarom hij hem überhaupt in leven had gehouden. Als hij last van hem had omdat hij te nieuwsgierig was, had het hem waarschijnlijker geleken als hij hem gewoon gedood had en vervolgens een brief vanuit Skey’s naam naar Nickelson had gestuurd, waarin stond dat hij ergens ver weg een eigen stuk land had gekregen, zoals hij bij Bette had gedaan. Waarom had hij dat niet gedaan? Wat was hij met hem van plan?

~: Geen loopvogel maar een sloopvogel :~
Arme Bette! Stilletjes had ik gehoopt dat ze nog op het slot zou zijn.
Ik vind het nog steeds spannend! En ik ben benieuwd hoe lang het duurt voordat Skey helemaal getransformeerd is
Ga zo door!

Ik vind het nog steeds spannend! En ik ben benieuwd hoe lang het duurt voordat Skey helemaal getransformeerd is

Ga zo door!
- Never give up on anything, because miracles happen every day -
My head is a jungle...
My head is a jungle...
-
- Balpen
- Berichten: 144
- Lid geworden op: 18 jun 2012 21:31
zou bette ook helemaal dood zijn? ik ben zeer benieuwd wat de kasteel heer met skey van plan is, want hij transformeerd hem toch niet zomaar... schrijf snel verder
Even Miracles take A Little Time
Super, zo veel lezers en leuke reacties, thanks! 
______________________________________________________________________________________
Het antwoord op die vraag kreeg hij echter niet. Naïma kwam af en toe bij hem langs, om hem eten en drinken te geven of hem te scheren, maar hoe hij ook aandrong, ze deed er ontwijkend over en zei het niet te weten. En Domingues sprak helemaal niet tegen hem. De heer kwam wel regelmatig bij hem langs: bij het vallen van de avond, tegen de ochtend en de nacht erna ook weer twee keer, maar dan sprak hij nooit en deed iedere keer hetzelfde: hij beet hem in zijn hals en dwong hem aansluitend van zijn bloed te drinken. Daarna trok hij zo nu en dan zijn mond open om naar zijn tanden te kijken of haalde zijn ooglid omhoog en wierp dan een vlugge blik op Skey’s ogen. Hij vertoonde nooit ook maar enig spoortje emotie naar Skey of naar wat hij aan doen was.
Skey vond de bezoekjes van de kasteelheer vreselijk. Hij voelde zich vernederd en beschaamd en de pijn werd steeds erger. Niet alleen die van de beten, maar ook het gevoel wat hij daarna in zijn lichaam hield. Na een paar keer had hij de eerste tijd erna creperend op het bed gelegen, draaiend en woelend met zijn brandende, stekende lichaam en zijn ogen dichtgeknepen om te pijn te kunnen doorstaan. Het duurde steeds langer voor de scherpe pijn na het vertrek van de kasteelheer weer wegtrok. Ook werd de golvende pijnscheuten in zijn lichaam heftiger en frequenter. Ze trokken door zijn hele lijf, als messen die vanaf zijn hals van boven tot onder door zijn lichaam schoten. Soms waren ze zo heftig dat al zijn spieren vertrokken zijn kiezen op elkaar knarsten omdat hij niet wilde schreeuwen. Ze volgden elkaar in een steeds rapper tempo op en tussendoor lag hij hijgend en bleek van de pijn bij te komen op het bed, te wachten op de volgende scheut die zijn lichaam weer zou pijnigen.
Het was ergens gedurende de derde dag toen hij voor het eerst in aanraking kwam met iemand anders dan Naïma en Domingues en meer antwoorden, of misschien eerder nog meer vragen kreeg. Hij wist precies hoe laat het was: de tijd was een beetje een waas omdat hij al nachten in de eeuwig verduisterde kamer lag, maar het moest nog niet al te laat in de ochtend zijn. De heer was niet zo lang geleden nog bij hem langs geweest en Naïma had hem daarna nog niet bezocht. De pijn was nog heftig en zijn hals voelde warm en doorweekt van het bloed.
Skey lag de pijn te verbijten op het matras toen hij stemmen hoorde. Eerst drong het niet echt tot hem door, maar na een tijdje realiseerde hij zich dat ze hem ergens bekend voorkwamen. Hij probeerde zijn ogen wat van elkaar te krijgen en draaide zijn ogen moeizaam opzij. Het veroorzaakte een stekende pijn in zijn hals, maar hij probeerde zijn ogen open te houden om te zien waar het geluid vandaan kwam.
Het lukte hem enkele figuren te onderscheiden, ergens in de hal die aan zijn kamer grensde. Ze stonden voor de deuropening, in een groepje van vier. Het waren allemaal mannen, die met elkaar praatten op rustig volume en leken geen aandacht aan hem te besteden. Twee ervan zagen eruit als kasteelpersoneel van Domingues en kwamen hem niet bekend voor, maar de andere twee herkende hij wel. Het waren de twee poortwachters die hij de afgelopen dagen twee keer was tegengekomen. Hij dacht weer aan de cynische, treiterige grijns die de linker op zijn gezicht had gehad toen hij hem doorgelaten had. De poortwachters hadden schijnbaar heel goed geweten wat zijn lot zou zijn.
Skey wendde zijn blik af toen een tergende pijnscheut door zijn lichaam sneed en hij klemde zijn kaken op elkaar om geen geluid te maken. Hij balde zijn handen tot vuisten en zijn adem stokte. Het duurde een hele tijd eer de pijn zodanig minder ondraaglijk was geworden dat hij zijn ogen weer open kon doen. Toen dat hem lukte, zag hij dat de poortwachter die hij net had zien staan, zich naar de deur van zijn slaapkamer had omgedraaid. Skey zag dat hij grijnsde toen hij zijn gezicht herkende.
De poortwachter wierp nog een blik op de andere mannen, maar liet hen toch achter zich. Hij kwam in beweging en liep door de deuropening Skey’s kamer in.
‘Wel, wel wel,’ zei hij. ‘Kijk eens wie we hier hebben. Nog altijd hier, drammertje?’

______________________________________________________________________________________
Het antwoord op die vraag kreeg hij echter niet. Naïma kwam af en toe bij hem langs, om hem eten en drinken te geven of hem te scheren, maar hoe hij ook aandrong, ze deed er ontwijkend over en zei het niet te weten. En Domingues sprak helemaal niet tegen hem. De heer kwam wel regelmatig bij hem langs: bij het vallen van de avond, tegen de ochtend en de nacht erna ook weer twee keer, maar dan sprak hij nooit en deed iedere keer hetzelfde: hij beet hem in zijn hals en dwong hem aansluitend van zijn bloed te drinken. Daarna trok hij zo nu en dan zijn mond open om naar zijn tanden te kijken of haalde zijn ooglid omhoog en wierp dan een vlugge blik op Skey’s ogen. Hij vertoonde nooit ook maar enig spoortje emotie naar Skey of naar wat hij aan doen was.
Skey vond de bezoekjes van de kasteelheer vreselijk. Hij voelde zich vernederd en beschaamd en de pijn werd steeds erger. Niet alleen die van de beten, maar ook het gevoel wat hij daarna in zijn lichaam hield. Na een paar keer had hij de eerste tijd erna creperend op het bed gelegen, draaiend en woelend met zijn brandende, stekende lichaam en zijn ogen dichtgeknepen om te pijn te kunnen doorstaan. Het duurde steeds langer voor de scherpe pijn na het vertrek van de kasteelheer weer wegtrok. Ook werd de golvende pijnscheuten in zijn lichaam heftiger en frequenter. Ze trokken door zijn hele lijf, als messen die vanaf zijn hals van boven tot onder door zijn lichaam schoten. Soms waren ze zo heftig dat al zijn spieren vertrokken zijn kiezen op elkaar knarsten omdat hij niet wilde schreeuwen. Ze volgden elkaar in een steeds rapper tempo op en tussendoor lag hij hijgend en bleek van de pijn bij te komen op het bed, te wachten op de volgende scheut die zijn lichaam weer zou pijnigen.
Het was ergens gedurende de derde dag toen hij voor het eerst in aanraking kwam met iemand anders dan Naïma en Domingues en meer antwoorden, of misschien eerder nog meer vragen kreeg. Hij wist precies hoe laat het was: de tijd was een beetje een waas omdat hij al nachten in de eeuwig verduisterde kamer lag, maar het moest nog niet al te laat in de ochtend zijn. De heer was niet zo lang geleden nog bij hem langs geweest en Naïma had hem daarna nog niet bezocht. De pijn was nog heftig en zijn hals voelde warm en doorweekt van het bloed.
Skey lag de pijn te verbijten op het matras toen hij stemmen hoorde. Eerst drong het niet echt tot hem door, maar na een tijdje realiseerde hij zich dat ze hem ergens bekend voorkwamen. Hij probeerde zijn ogen wat van elkaar te krijgen en draaide zijn ogen moeizaam opzij. Het veroorzaakte een stekende pijn in zijn hals, maar hij probeerde zijn ogen open te houden om te zien waar het geluid vandaan kwam.
Het lukte hem enkele figuren te onderscheiden, ergens in de hal die aan zijn kamer grensde. Ze stonden voor de deuropening, in een groepje van vier. Het waren allemaal mannen, die met elkaar praatten op rustig volume en leken geen aandacht aan hem te besteden. Twee ervan zagen eruit als kasteelpersoneel van Domingues en kwamen hem niet bekend voor, maar de andere twee herkende hij wel. Het waren de twee poortwachters die hij de afgelopen dagen twee keer was tegengekomen. Hij dacht weer aan de cynische, treiterige grijns die de linker op zijn gezicht had gehad toen hij hem doorgelaten had. De poortwachters hadden schijnbaar heel goed geweten wat zijn lot zou zijn.
Skey wendde zijn blik af toen een tergende pijnscheut door zijn lichaam sneed en hij klemde zijn kaken op elkaar om geen geluid te maken. Hij balde zijn handen tot vuisten en zijn adem stokte. Het duurde een hele tijd eer de pijn zodanig minder ondraaglijk was geworden dat hij zijn ogen weer open kon doen. Toen dat hem lukte, zag hij dat de poortwachter die hij net had zien staan, zich naar de deur van zijn slaapkamer had omgedraaid. Skey zag dat hij grijnsde toen hij zijn gezicht herkende.
De poortwachter wierp nog een blik op de andere mannen, maar liet hen toch achter zich. Hij kwam in beweging en liep door de deuropening Skey’s kamer in.
‘Wel, wel wel,’ zei hij. ‘Kijk eens wie we hier hebben. Nog altijd hier, drammertje?’

~: Geen loopvogel maar een sloopvogel :~
Heel even dacht ik: "Bette! She's alive" maar nee, helaas...
Ik vraag me wel af wat die poortwachten op de kamer van Skey doen. Kan vast niets goed betekenen. Eerder misschien een test of Skey al genoeg vampier is geworden.
Ben benieuwd, ga zo door!
Ik vraag me wel af wat die poortwachten op de kamer van Skey doen. Kan vast niets goed betekenen. Eerder misschien een test of Skey al genoeg vampier is geworden.
Ben benieuwd, ga zo door!
- Never give up on anything, because miracles happen every day -
My head is a jungle...
My head is a jungle...
Ik vrees dat yociame meer gelijk zal krijgen... En bedankt weer allebei!
_________________________________________________________________________________
Hij liep naar Skey toe en bleef staan aan de zijde van het bed. Hij had diezelfde pesterige, zelfvoldane grijns op zijn gezicht die borrelde van het leedvermaak als hij de vorige keer dat hij hem had gezien had gehad. Hij bestudeerde Skey vermaakt, zijn lichaam, zijn van pijn vertrokken gezicht en zijn bloedende hals. Toen pakte hij zijn gezicht vast en draaide het wat opzij om de bijtwonden beter te kunnen bekijken. Hij klakte met zijn tong.
‘Oef, dat doet pijn, hè?’ zei hij treiterig. ‘Eigen schuld. Eigenwijs mannetje. Ik zei toch dat je je nergens mee moest bemoeien? Zie je nu wat er gebeurt als je lastig bent? Je moet niet als een nieuwsgierige mol in andermans zaken gaan zitten wroeten. Dit is wat ervan komt. Je dacht dat je gewonnen had, maar je had geen idee dat je de grote verliezer zou zijn. Wij wel.’ Hij boog zich dichter naar Skey toe, zodat zijn gezicht dichter bij dat van hem kwam. Hij legde zijn hand op zijn schouder en zette er druk op, wat pijnlijk doortrok tot in Skey’s hals.
‘Vindt je het lekker?’ fluisterde hij in zijn oor. ‘Vindt je het lekker als hij je bloed drinkt? Vindt je het een lekker gevoel als hij zijn tanden door je huid boort? Ik hoop het wel. Geniet er maar van. Zo te zien zal het nog wel een paar keer gebeuren voor hij klaar met je is.’
Skey kneep zijn ogen dicht en balde zijn handen tot vuisten. De pijn die vanuit zijn hals naar zijn schouder doortrok was snijdend en deed zijn spieren zich onwillekeurig spannen. Met moeite kreeg hij zijn ogen weer open en door de pijn heen keek hij naar de poortwachter, die naast hem bij het bed stond. Die bekeek zijn gelaat, bestudeerde zijn uitdrukking op zijn gezicht, en hij glimlachte toen hij de gepijnigde, donkere blik in zijn ogen zag. Zijn hand begon omlaag te glijden, van Skey’s blote schouder over zijn borst en zijn buik naar beneden, en zijn vingers gleden door naar zijn onderbuik. Daar verdwenen ze onder het verfrommelde laken dat Skey’s middel bedekte.
Skey klemde zijn kaken op elkaar. Er zette een koud gevoel in zijn lichaam op toen de poortwachter hem aanraakte onder het laken, maar de riemen om zijn polsen en zijn de pijn in zijn lichaam hielden hem strak op het matras gedrukt.
De grijns van de poortwachter verbreedde.
‘Jammer,’ zei hij. ‘Die zul je niet vaak meer gebruiken. Je zult hele andere prioriteiten krijgen als hij klaar met je is.’ Zijn hand weer verdween weer vanonder het laken en hij klopte Skey een keer tegen zijn wang.
‘Veel plezier,’ zei hij. ‘Dat je maar een lang en ongelukkig leven zult leiden, betwetertje. Maar dat zal vast wel goed komen. Weet alleen dat je nooit van ons gewonnen hebt, al dacht je van wel. Geen enkele buitenstander wint hier. Door jullie wordt er alleen verloren.’ Zijn hand gleed langs Skey’s gezicht naar zijn hals naar beneden en hij liet zijn nagels over de wonden in zijn hals glijden toen hij van hem wegliep. Skey moest zijn ogen dichtknijpen van de pijn die dat veroorzaakte en hij hoorde vaag dat de voetstappen van de poortwachter zich verwijderden. Toen hij zijn ogen deed, was hij de kamer uit verdwenen en liep hij met de drie anderen op de gang een andere kant op, uit het zicht.
Skey wendde zijn blik af en keek strak naar het plafond. Trillend van de pijn, van woede en de schaamte die de vernedering van de poortwachter had veroorzaakt, bleef hij op het bed liggen. Hij kreunde kwaad toen een nieuwe golf van pijn de spieren in zijn rug deed samentrekken. Voor het eerst was zijn boosheid groter dan zijn angst en voelde hij het sterke verlangen om te schreeuwen van frustratie, zich los te rukken om iets kort en klein te slaan, ergens tegenaan te schoppen. De emoties waren brandend en hij voelde iets sterks binnenin hem, iets wat vocht om naar buiten te komen. Hij voelde de sterke aandrang om iets te vermoorden.
Iets in zijn achterhoofd schrok van die sensatie. Hij had nog nooit de behoefte gevoeld om iets te doden.
Skey keek om toen hij opnieuw voetstappen hoorde. Tot zijn schrik laaiden zijn brandende emoties, die zo vreemd maar tegelijkertijd zo eigen leken, verder op en werd de behoefte om te doden nog sterker bij de gedachte dat het de poortwachter was, maar tot zijn geruststelling was het Naïma. Hij slikte en probeerde rustig te worden, geschrokken en ergens bang van de heftige reactie van zijn eigen lichaam.
Naïma glimlachte tegen hem toen ze binnenkwam en de deur achter zich dichtdeed, op een lichte manier die waarschijnlijk vooral als geruststelling bedoeld was. De glimlach verdween echter al gauw van haar gezicht toen naar het bed liep en zag dat het laken op Skey’s heupen verplaatst was, waardoor ook dat gedeelte van zijn lichaam nu bijna ontbloot was. Er verscheen iets donkers in haar ogen en met korte bewegingen legde ze het laken weer goed over hem heen.
‘Wie is er bij u binnen geweest?’ vroeg ze met een boze ondertoon in haar stem. ‘Hebben de mannen iets bij u gedaan?’
Skey keek haar even aan, maar wendde toen met op elkaar geklemde kaken zijn gezicht af, zowel gegeneerd voor het antwoord als voor het nog altijd brandende verlangen om te doden in zijn lichaam. Naïma keek naar zijn gezicht en schijnbaar interpreteerde ze zijn stilzwijgen juist. Het eerste gedeelte, tenminste.
‘Sommige mensen van het personeel zijn vervelende mannen,’ zei ze misprijzend met haar buitenlandse accent. ‘Trek u er niets van aan. U bent een mooie man. U heeft niets om u voor te schamen. Ook niet voor wat de kasteelheer met u doet. Het is niet uw schuld.’
Skey bleef strak voor zich uitkijken, zijn handen tot vuisten ballend om een pijnscheut in zijn hals te kunnen doorstaan.
‘Volgens de poortwachter wel,’ zei hij, ietwat grommend door de pijn. ‘Volgens hem doet de kasteelheer dit omdat ik te nieuwsgierig ben geweest. Is dit mijn straf omdat ik lastig ben.’ Zijn spieren spanden zich door een volgende pijnscheut en hij draaide zijn hoofd Naïma’s kant op. ‘Hij zegt dat de kasteelheer dit voorlopig zal blijven doen. Dat ik een lang en ongelukkig leven zal leiden.’ Hij keek Naïma aan.
‘Weet hij wel wat er aan de hand dit?’ vroeg hij. ‘Betekent dat dat de kasteelheer me zo zal houden? Dat hij me de rest van mijn leven vastgebonden op een bed zal houden om van me te drinken? Om niet meer te hoeven doden?’
Naïma stopte het laken bij zijn middel in en draaide zich om naar het nachtkastje, waar ze vanuit een karaf water in een beker begon te schenken.
‘U moet zich niets aantrekken van wat de mannen zeggen, heer. De mannen vinden het gewoon een lolletje om u te pesten.’
Haar antwoord was vlak, bewust oppervlakkig. Skey keek naar haar terwijl ze de beker afdroogde en de karaf terugzette op het dienblad. Hij realiseerde zich dat haar antwoord te vlak was.
‘Jij weet wat ze bedoelen, of niet?’ vroeg hij. ‘Jij weet wat er aan de hand is. Jullie weten dat allemaal.’
Naïma keek hem niet aan en bracht de beker zijn gezicht. ‘Ik weet niets, heer. Ik weet net zo weinig zeker als u.’ Ze wilde de beker tegen zijn lippen zetten, maar Skey draaide zijn hoofd weg, ondanks het feit dat dat zeer deed.
‘Maar je hebt wel een vermoeden,’ zei hij. ‘Je denkt dat je het begrijpt, dat je snapt wat ze bedoelen.’ Hij keek haar weer aan. ‘Alsjeblieft, Naïma.’
Naïma keek naar zijn gezicht, met de beker in haar handen. Toen slaakte ze een nauwelijks waarneembare zucht. Ze wierp een blik naar de deur en zette de beker op de rand van het matras.
‘Dat denk ik, ja,’ zei ze. ‘Maar ik weet het niet zeker.’
_________________________________________________________________________________
Hij liep naar Skey toe en bleef staan aan de zijde van het bed. Hij had diezelfde pesterige, zelfvoldane grijns op zijn gezicht die borrelde van het leedvermaak als hij de vorige keer dat hij hem had gezien had gehad. Hij bestudeerde Skey vermaakt, zijn lichaam, zijn van pijn vertrokken gezicht en zijn bloedende hals. Toen pakte hij zijn gezicht vast en draaide het wat opzij om de bijtwonden beter te kunnen bekijken. Hij klakte met zijn tong.
‘Oef, dat doet pijn, hè?’ zei hij treiterig. ‘Eigen schuld. Eigenwijs mannetje. Ik zei toch dat je je nergens mee moest bemoeien? Zie je nu wat er gebeurt als je lastig bent? Je moet niet als een nieuwsgierige mol in andermans zaken gaan zitten wroeten. Dit is wat ervan komt. Je dacht dat je gewonnen had, maar je had geen idee dat je de grote verliezer zou zijn. Wij wel.’ Hij boog zich dichter naar Skey toe, zodat zijn gezicht dichter bij dat van hem kwam. Hij legde zijn hand op zijn schouder en zette er druk op, wat pijnlijk doortrok tot in Skey’s hals.
‘Vindt je het lekker?’ fluisterde hij in zijn oor. ‘Vindt je het lekker als hij je bloed drinkt? Vindt je het een lekker gevoel als hij zijn tanden door je huid boort? Ik hoop het wel. Geniet er maar van. Zo te zien zal het nog wel een paar keer gebeuren voor hij klaar met je is.’
Skey kneep zijn ogen dicht en balde zijn handen tot vuisten. De pijn die vanuit zijn hals naar zijn schouder doortrok was snijdend en deed zijn spieren zich onwillekeurig spannen. Met moeite kreeg hij zijn ogen weer open en door de pijn heen keek hij naar de poortwachter, die naast hem bij het bed stond. Die bekeek zijn gelaat, bestudeerde zijn uitdrukking op zijn gezicht, en hij glimlachte toen hij de gepijnigde, donkere blik in zijn ogen zag. Zijn hand begon omlaag te glijden, van Skey’s blote schouder over zijn borst en zijn buik naar beneden, en zijn vingers gleden door naar zijn onderbuik. Daar verdwenen ze onder het verfrommelde laken dat Skey’s middel bedekte.
Skey klemde zijn kaken op elkaar. Er zette een koud gevoel in zijn lichaam op toen de poortwachter hem aanraakte onder het laken, maar de riemen om zijn polsen en zijn de pijn in zijn lichaam hielden hem strak op het matras gedrukt.
De grijns van de poortwachter verbreedde.
‘Jammer,’ zei hij. ‘Die zul je niet vaak meer gebruiken. Je zult hele andere prioriteiten krijgen als hij klaar met je is.’ Zijn hand weer verdween weer vanonder het laken en hij klopte Skey een keer tegen zijn wang.
‘Veel plezier,’ zei hij. ‘Dat je maar een lang en ongelukkig leven zult leiden, betwetertje. Maar dat zal vast wel goed komen. Weet alleen dat je nooit van ons gewonnen hebt, al dacht je van wel. Geen enkele buitenstander wint hier. Door jullie wordt er alleen verloren.’ Zijn hand gleed langs Skey’s gezicht naar zijn hals naar beneden en hij liet zijn nagels over de wonden in zijn hals glijden toen hij van hem wegliep. Skey moest zijn ogen dichtknijpen van de pijn die dat veroorzaakte en hij hoorde vaag dat de voetstappen van de poortwachter zich verwijderden. Toen hij zijn ogen deed, was hij de kamer uit verdwenen en liep hij met de drie anderen op de gang een andere kant op, uit het zicht.
Skey wendde zijn blik af en keek strak naar het plafond. Trillend van de pijn, van woede en de schaamte die de vernedering van de poortwachter had veroorzaakt, bleef hij op het bed liggen. Hij kreunde kwaad toen een nieuwe golf van pijn de spieren in zijn rug deed samentrekken. Voor het eerst was zijn boosheid groter dan zijn angst en voelde hij het sterke verlangen om te schreeuwen van frustratie, zich los te rukken om iets kort en klein te slaan, ergens tegenaan te schoppen. De emoties waren brandend en hij voelde iets sterks binnenin hem, iets wat vocht om naar buiten te komen. Hij voelde de sterke aandrang om iets te vermoorden.
Iets in zijn achterhoofd schrok van die sensatie. Hij had nog nooit de behoefte gevoeld om iets te doden.
Skey keek om toen hij opnieuw voetstappen hoorde. Tot zijn schrik laaiden zijn brandende emoties, die zo vreemd maar tegelijkertijd zo eigen leken, verder op en werd de behoefte om te doden nog sterker bij de gedachte dat het de poortwachter was, maar tot zijn geruststelling was het Naïma. Hij slikte en probeerde rustig te worden, geschrokken en ergens bang van de heftige reactie van zijn eigen lichaam.
Naïma glimlachte tegen hem toen ze binnenkwam en de deur achter zich dichtdeed, op een lichte manier die waarschijnlijk vooral als geruststelling bedoeld was. De glimlach verdween echter al gauw van haar gezicht toen naar het bed liep en zag dat het laken op Skey’s heupen verplaatst was, waardoor ook dat gedeelte van zijn lichaam nu bijna ontbloot was. Er verscheen iets donkers in haar ogen en met korte bewegingen legde ze het laken weer goed over hem heen.
‘Wie is er bij u binnen geweest?’ vroeg ze met een boze ondertoon in haar stem. ‘Hebben de mannen iets bij u gedaan?’
Skey keek haar even aan, maar wendde toen met op elkaar geklemde kaken zijn gezicht af, zowel gegeneerd voor het antwoord als voor het nog altijd brandende verlangen om te doden in zijn lichaam. Naïma keek naar zijn gezicht en schijnbaar interpreteerde ze zijn stilzwijgen juist. Het eerste gedeelte, tenminste.
‘Sommige mensen van het personeel zijn vervelende mannen,’ zei ze misprijzend met haar buitenlandse accent. ‘Trek u er niets van aan. U bent een mooie man. U heeft niets om u voor te schamen. Ook niet voor wat de kasteelheer met u doet. Het is niet uw schuld.’
Skey bleef strak voor zich uitkijken, zijn handen tot vuisten ballend om een pijnscheut in zijn hals te kunnen doorstaan.
‘Volgens de poortwachter wel,’ zei hij, ietwat grommend door de pijn. ‘Volgens hem doet de kasteelheer dit omdat ik te nieuwsgierig ben geweest. Is dit mijn straf omdat ik lastig ben.’ Zijn spieren spanden zich door een volgende pijnscheut en hij draaide zijn hoofd Naïma’s kant op. ‘Hij zegt dat de kasteelheer dit voorlopig zal blijven doen. Dat ik een lang en ongelukkig leven zal leiden.’ Hij keek Naïma aan.
‘Weet hij wel wat er aan de hand dit?’ vroeg hij. ‘Betekent dat dat de kasteelheer me zo zal houden? Dat hij me de rest van mijn leven vastgebonden op een bed zal houden om van me te drinken? Om niet meer te hoeven doden?’
Naïma stopte het laken bij zijn middel in en draaide zich om naar het nachtkastje, waar ze vanuit een karaf water in een beker begon te schenken.
‘U moet zich niets aantrekken van wat de mannen zeggen, heer. De mannen vinden het gewoon een lolletje om u te pesten.’
Haar antwoord was vlak, bewust oppervlakkig. Skey keek naar haar terwijl ze de beker afdroogde en de karaf terugzette op het dienblad. Hij realiseerde zich dat haar antwoord te vlak was.
‘Jij weet wat ze bedoelen, of niet?’ vroeg hij. ‘Jij weet wat er aan de hand is. Jullie weten dat allemaal.’
Naïma keek hem niet aan en bracht de beker zijn gezicht. ‘Ik weet niets, heer. Ik weet net zo weinig zeker als u.’ Ze wilde de beker tegen zijn lippen zetten, maar Skey draaide zijn hoofd weg, ondanks het feit dat dat zeer deed.
‘Maar je hebt wel een vermoeden,’ zei hij. ‘Je denkt dat je het begrijpt, dat je snapt wat ze bedoelen.’ Hij keek haar weer aan. ‘Alsjeblieft, Naïma.’
Naïma keek naar zijn gezicht, met de beker in haar handen. Toen slaakte ze een nauwelijks waarneembare zucht. Ze wierp een blik naar de deur en zette de beker op de rand van het matras.
‘Dat denk ik, ja,’ zei ze. ‘Maar ik weet het niet zeker.’

~: Geen loopvogel maar een sloopvogel :~
-
- Balpen
- Berichten: 156
- Lid geworden op: 06 jan 2013 03:02
Fantastisch, echt een mooi verhaal!
Dank je wel, super dat je dit ook meeleest! 
______________________________________________________________________________________
Skey keek naar haar.
‘Wat denk je dan?’ vroeg hij. ‘Waarom laat de kasteelheer me van zijn bloed drinken? Waarom kijkt hij telkens naar mijn gebit, naar mijn ogen, alsof hij ergens op wacht? Waarom zegt de poortwachter dat ik straks andere prioriteiten zal hebben?’
Naïma keek naar haar handen, die om de stenen beker gesloten waren. Ze krabde met haar ene wijsvinger aan een vuiltje op de nagel van haar andere.
‘Ik… ik denk dat de kasteelheer u in zichzelf verandert,’ zei ze toen. ‘Ik denk dat hij u maakt zoals hij is. Een nachtlever. Een bloedwezen.’
Skey staarde haar aan. Zijn lichaam schokte onder de pijnscheut die de wonden in zijn hals door zijn lichaam zonden, maar hij voelde het niet meer. Zijn lichaam was in één keer ijskoud geworden. Het enige wat hij nog voelde was zijn bonkende hart, dat ineens drie keer zo zwaar leek te zijn.
‘Ik…’ zei hij, maar hij kon verder niets uitbrengen. Zijn stem stierf weg. Een angstig, weerzinwekkend gevoel maakte zich van hem meester toen hij zich realiseerde dat ze wel eens gelijk kon hebben. Het zou alles verklaren: de korte observaties van de kasteelheer, het feit dat hij hem zo vaak bezocht terwijl hij normaal niet zo vaak bloed nodig had, de woorden van de poortwachter en de vreemde blikken waarmee al het andere personeel hem had aangekeken toen hij bij het slot was aangekomen. Ze hadden het allemaal al geweten. Ze hadden allemaal al geweten dat hij nooit meer een voet buiten het kasteel zou zetten als de persoon die hij was geweest toen hij er naar binnen was gegaan.
Skey’s hart begon sneller te slaan. Zijn ademhaling werd sneller, er verscheen iets benauwends om zijn keel en moeizaam in- en uitademend deed hij zijn ogen dicht. Er maakte zich een verstikkend gevoel van hem meester. Het was of iets zijn luchtpijp dichtkneep.
Naïma suste hem en hij voelde dat ze haar hand op zijn arm legde.
‘Rustig, heer,’ zei ze. ‘Hier, drink wat. U moet rustig blijven.’ Ze zette de beker aan zijn lippen en liet het water zijn huid raken. Skey dronk, met grote ogen voor zich uitstarend, zich amper bewust van wat hij deed. Hij bleef in dezelfde houding liggen toen de beker weer van zijn lippen verdween.
‘Nee,’ zei hij zacht. ‘Naïma…’ Hij keek haar aan. ‘Je moet me helpen. Alsjeblieft, help me. Het maakt me niet uit wat je doet. Laat me gaan, dood me, wat dan ook. Ik wil niet worden zoals hij.’
Maar Naïma suste hem en ze legde haar vingers tegen zijn lippen.
‘Zacht, heer, anders zal hij u horen. Ik kan u niet helpen. De heer zal me straffen als ik het probeer. Hij zal ons allemaal straffen.’
Skey’s lichaam protesteerde. ‘Toe, Naïma.’
Maar ze hield haar hand over zijn mond en schudde haar hoofd. Hij zag iets van triestheid in haar ogen.
‘Het spijt me, heer. Niemand kan u helpen.’
Skey wilde uit gewoonte zijn hand optillen om de hare van zijn mond weg te halen, maar al na een paar centimeter kwam de riem om zijn pols strak te staan.
‘Mijn opzichter…’ zei hij vanachter haar hand. ‘Hij weet dat ik hier ben… als ik wegblijf… je kunt het hem vertellen. Hem, en Dorian en Spurr. Ze zijn mijn vrienden, ze zullen me helpen.’
Naïma schudde opnieuw haar hoofd. Ze pakte een stuk brood en stopte het in haar mond om hem te smoren. ‘Ze zullen niet komen. De heer heeft een brief naar uw opzichter geschreven. Hij heeft hem geschreven dat hij u een eigen stuk land heeft toegewezen.’
Overdonderd keek Skey haar aan. Hij slikte het brood door en schudde hij zijn hoofd.
‘Dat geloven ze nooit,’ zei hij tegen beter weten in, denkend aan de brieven van Bette die hij ook had geloofd.
Naïma stopte een volgend stuk brood in zijn mond. ‘Hij heeft hem uit uw naam geschreven. De brief komt van u. De heer kan perfect andermans handschrift en taalgebruik imiteren.’ Ze scheurde nog een stuk brood af en hield het hem voor. ‘Wilt u nog brood?’
Skey schudde verslagen zijn hoofd. Hij had ineens geen honger meer.

______________________________________________________________________________________
Skey keek naar haar.
‘Wat denk je dan?’ vroeg hij. ‘Waarom laat de kasteelheer me van zijn bloed drinken? Waarom kijkt hij telkens naar mijn gebit, naar mijn ogen, alsof hij ergens op wacht? Waarom zegt de poortwachter dat ik straks andere prioriteiten zal hebben?’
Naïma keek naar haar handen, die om de stenen beker gesloten waren. Ze krabde met haar ene wijsvinger aan een vuiltje op de nagel van haar andere.
‘Ik… ik denk dat de kasteelheer u in zichzelf verandert,’ zei ze toen. ‘Ik denk dat hij u maakt zoals hij is. Een nachtlever. Een bloedwezen.’
Skey staarde haar aan. Zijn lichaam schokte onder de pijnscheut die de wonden in zijn hals door zijn lichaam zonden, maar hij voelde het niet meer. Zijn lichaam was in één keer ijskoud geworden. Het enige wat hij nog voelde was zijn bonkende hart, dat ineens drie keer zo zwaar leek te zijn.
‘Ik…’ zei hij, maar hij kon verder niets uitbrengen. Zijn stem stierf weg. Een angstig, weerzinwekkend gevoel maakte zich van hem meester toen hij zich realiseerde dat ze wel eens gelijk kon hebben. Het zou alles verklaren: de korte observaties van de kasteelheer, het feit dat hij hem zo vaak bezocht terwijl hij normaal niet zo vaak bloed nodig had, de woorden van de poortwachter en de vreemde blikken waarmee al het andere personeel hem had aangekeken toen hij bij het slot was aangekomen. Ze hadden het allemaal al geweten. Ze hadden allemaal al geweten dat hij nooit meer een voet buiten het kasteel zou zetten als de persoon die hij was geweest toen hij er naar binnen was gegaan.
Skey’s hart begon sneller te slaan. Zijn ademhaling werd sneller, er verscheen iets benauwends om zijn keel en moeizaam in- en uitademend deed hij zijn ogen dicht. Er maakte zich een verstikkend gevoel van hem meester. Het was of iets zijn luchtpijp dichtkneep.
Naïma suste hem en hij voelde dat ze haar hand op zijn arm legde.
‘Rustig, heer,’ zei ze. ‘Hier, drink wat. U moet rustig blijven.’ Ze zette de beker aan zijn lippen en liet het water zijn huid raken. Skey dronk, met grote ogen voor zich uitstarend, zich amper bewust van wat hij deed. Hij bleef in dezelfde houding liggen toen de beker weer van zijn lippen verdween.
‘Nee,’ zei hij zacht. ‘Naïma…’ Hij keek haar aan. ‘Je moet me helpen. Alsjeblieft, help me. Het maakt me niet uit wat je doet. Laat me gaan, dood me, wat dan ook. Ik wil niet worden zoals hij.’
Maar Naïma suste hem en ze legde haar vingers tegen zijn lippen.
‘Zacht, heer, anders zal hij u horen. Ik kan u niet helpen. De heer zal me straffen als ik het probeer. Hij zal ons allemaal straffen.’
Skey’s lichaam protesteerde. ‘Toe, Naïma.’
Maar ze hield haar hand over zijn mond en schudde haar hoofd. Hij zag iets van triestheid in haar ogen.
‘Het spijt me, heer. Niemand kan u helpen.’
Skey wilde uit gewoonte zijn hand optillen om de hare van zijn mond weg te halen, maar al na een paar centimeter kwam de riem om zijn pols strak te staan.
‘Mijn opzichter…’ zei hij vanachter haar hand. ‘Hij weet dat ik hier ben… als ik wegblijf… je kunt het hem vertellen. Hem, en Dorian en Spurr. Ze zijn mijn vrienden, ze zullen me helpen.’
Naïma schudde opnieuw haar hoofd. Ze pakte een stuk brood en stopte het in haar mond om hem te smoren. ‘Ze zullen niet komen. De heer heeft een brief naar uw opzichter geschreven. Hij heeft hem geschreven dat hij u een eigen stuk land heeft toegewezen.’
Overdonderd keek Skey haar aan. Hij slikte het brood door en schudde hij zijn hoofd.
‘Dat geloven ze nooit,’ zei hij tegen beter weten in, denkend aan de brieven van Bette die hij ook had geloofd.
Naïma stopte een volgend stuk brood in zijn mond. ‘Hij heeft hem uit uw naam geschreven. De brief komt van u. De heer kan perfect andermans handschrift en taalgebruik imiteren.’ Ze scheurde nog een stuk brood af en hield het hem voor. ‘Wilt u nog brood?’
Skey schudde verslagen zijn hoofd. Hij had ineens geen honger meer.

~: Geen loopvogel maar een sloopvogel :~
Na Naïma’s verhaal was Skey bang geworden voor de kasteelheer, nog meer dan hij voorheen al was geweest. Eerst was hij vooral bang geweest voor de pijn, maar nu was hij banger voor de man zelf en voor wat de pijn die hij telkens veroorzaakte te betekenen had.
De kasteelheer kwam nog altijd ieder etmaal twee keer bij hem langs en Skey vocht nu tegen hem, harder dan hij alle andere keren bij elkaar gedaan had. Hij vocht als hij hem binnen zag komen, trok aan de riemen en probeerde uit de heer zijn buurt te komen, maar de riemen waren stevig en hij kon zich amper verplaatsten op het bed. Als de kasteelheer hem dan vastpakte, worstelde hij, schudde wild met zijn hoofd, schopte met zijn benen zo goed als hij dat kon, maar de kasteelheer was nooit van zijn tegenspartelen onder de indruk. Hij was veel te sterk en wist Skey telkens zonder moeite om zijn plek te houden. Als hij hem dan beet, verlamde de steeds erger wordende pijn hem eerst gedeeltelijk, en naderhand wist hij altijd op de één of andere manier toch wel oogcontact met hem te maken, of hij zijn blik nu probeerde te ontwijken of niet. Er was geen enkele manier om aan de beet of het drinken te ontkomen.
De pijn die die combinatie veroorzaakte, begon in middels ondraaglijk te worden. Iedere keer dacht hij dat het niet erger kon worden, dat dit de top moet zijn, maar iedere keer bleek er weer een overtreffende trap te zijn. De pijnscheuten kwamen na een paar dagen bijna om de seconde en deden zijn spieren constant verkrampen, zodat hij steeds meer op het matras lag te woelen. Het gevoel sneed dwars door zijn lichaam, voelde alsof iets probeerde al zijn spieren uit elkaar te trekken met haken die diep in zijn vlees geboord waren. Zijn binnenkant brandde, zijn ingewanden protesteerden en zijn hoofd bonkte onophoudelijk. Naïma kwam nog steeds regelmatig naar hem toe, om hem te wassen, de wonden in zijn hals schoon te maken en hem te scheren, maar de pijn werd nu zo erg dat hij nog nauwelijks tegen haar kon praten.
Het begon steeds duidelijker te worden dat Naïma gelijk had gehad, toen ze haar vermoeden over de intenties van de kasteelheer uitgesproken had. Skey merkte het aan zichzelf, aan zijn eigen lichaam. Zijn eetlust daalde in een rap tempo. Naïma probeerde hem te voeren, maar hij zat steeds sneller vol en het brood dat ze hem gaf, smaakte hem niet meer. De smaak was raar en hij had het gevoel dat hij er misselijk van werd. Op een gegeven moment had hij na twee happen al genoeg en hoefde dan een hele tijd niets meer te eten. Wel kreeg hij dorst, steeds meer, maar het water dat ze hem gaf, was bij lange na niet bevredigend meer.
Ook had hij soms vlagen waarin zijn zintuiglijke waarneming vreemd was. Af en toe, als de pijn even een seconde minder ondraaglijk werd, werd hij zich bewust van dingen in zijn omgeving die hem nog nooit eerder opgevallen waren. Ineens kon hij het brood aan de andere kant van de kamer ruiken, of de geur van de zeep waarmee Naïma zich gewassen had, of hij hoorde geluiden die van heel ver weg leken te komen en voelde al dat er iemand aankwam voor hij dat gezien had. Het waren telkens korte momenten en in het begin twijfelde hij nog of hij het zich niet verbeeldde, maar later werden de momenten langer en raakte hij ervan overtuigd dat dat niet zo was. Wat het dan ook was wat de kasteelheer met hem deed, het had wel degelijk invloed op zijn zintuigen.
Hij merkte ook dat zijn emoties veranderden. Eerst had hij nauwelijks emoties kunnen voelen omdat de brandende pijn alles overheerste, maar nu werd hij zich soms ineens heftig bewust van wat hij voelde. Hij was nog steeds bang, de pijn bleef nog altijd ondraaglijk, maar soms werd hij zich plotseling bewust van een ander gevoel in zijn borst, wat dieper en net zo brandend was als de pijn, en dan realiseerde hij zich dat het woede was. De emotie was sterk, net zo brandend als de woede die hij had gevoeld jegens de poortwachter toen die hem onzedelijk had betast. Uit die woede kwam de sterke drang voort om te doden, om iets te verscheuren, die beangstigend was, maar telkens langzamer weg leek te trekken.
De echte omslag kwam aan het eind van de zesde dag, tegen het begin van de zevende nacht. De vreselijke pijn had zijn lichaam tegen die tijd inmiddels ernstig vermoeid. Hij had nauwelijks geslapen sinds hij bij het slot aangekomen was en zowel zijn lijf als zijn geest waren beurs. Dwars door de pijn heen was hij op een gegeven moment weggezakt, niet in slaap, maar half hier, half ergens anders, terwijl zijn lichaam af en toe nog schokte als dat snijdende gevoel door zijn lichaam schoot en zijn ledematen pijnigde. Hij was zodanig ver weg geraakt dat het even duurde voor hij na verloop van tijd merkte dat er iets veranderd was in zijn omgeving.
De kasteelheer kwam nog altijd ieder etmaal twee keer bij hem langs en Skey vocht nu tegen hem, harder dan hij alle andere keren bij elkaar gedaan had. Hij vocht als hij hem binnen zag komen, trok aan de riemen en probeerde uit de heer zijn buurt te komen, maar de riemen waren stevig en hij kon zich amper verplaatsten op het bed. Als de kasteelheer hem dan vastpakte, worstelde hij, schudde wild met zijn hoofd, schopte met zijn benen zo goed als hij dat kon, maar de kasteelheer was nooit van zijn tegenspartelen onder de indruk. Hij was veel te sterk en wist Skey telkens zonder moeite om zijn plek te houden. Als hij hem dan beet, verlamde de steeds erger wordende pijn hem eerst gedeeltelijk, en naderhand wist hij altijd op de één of andere manier toch wel oogcontact met hem te maken, of hij zijn blik nu probeerde te ontwijken of niet. Er was geen enkele manier om aan de beet of het drinken te ontkomen.
De pijn die die combinatie veroorzaakte, begon in middels ondraaglijk te worden. Iedere keer dacht hij dat het niet erger kon worden, dat dit de top moet zijn, maar iedere keer bleek er weer een overtreffende trap te zijn. De pijnscheuten kwamen na een paar dagen bijna om de seconde en deden zijn spieren constant verkrampen, zodat hij steeds meer op het matras lag te woelen. Het gevoel sneed dwars door zijn lichaam, voelde alsof iets probeerde al zijn spieren uit elkaar te trekken met haken die diep in zijn vlees geboord waren. Zijn binnenkant brandde, zijn ingewanden protesteerden en zijn hoofd bonkte onophoudelijk. Naïma kwam nog steeds regelmatig naar hem toe, om hem te wassen, de wonden in zijn hals schoon te maken en hem te scheren, maar de pijn werd nu zo erg dat hij nog nauwelijks tegen haar kon praten.
Het begon steeds duidelijker te worden dat Naïma gelijk had gehad, toen ze haar vermoeden over de intenties van de kasteelheer uitgesproken had. Skey merkte het aan zichzelf, aan zijn eigen lichaam. Zijn eetlust daalde in een rap tempo. Naïma probeerde hem te voeren, maar hij zat steeds sneller vol en het brood dat ze hem gaf, smaakte hem niet meer. De smaak was raar en hij had het gevoel dat hij er misselijk van werd. Op een gegeven moment had hij na twee happen al genoeg en hoefde dan een hele tijd niets meer te eten. Wel kreeg hij dorst, steeds meer, maar het water dat ze hem gaf, was bij lange na niet bevredigend meer.
Ook had hij soms vlagen waarin zijn zintuiglijke waarneming vreemd was. Af en toe, als de pijn even een seconde minder ondraaglijk werd, werd hij zich bewust van dingen in zijn omgeving die hem nog nooit eerder opgevallen waren. Ineens kon hij het brood aan de andere kant van de kamer ruiken, of de geur van de zeep waarmee Naïma zich gewassen had, of hij hoorde geluiden die van heel ver weg leken te komen en voelde al dat er iemand aankwam voor hij dat gezien had. Het waren telkens korte momenten en in het begin twijfelde hij nog of hij het zich niet verbeeldde, maar later werden de momenten langer en raakte hij ervan overtuigd dat dat niet zo was. Wat het dan ook was wat de kasteelheer met hem deed, het had wel degelijk invloed op zijn zintuigen.
Hij merkte ook dat zijn emoties veranderden. Eerst had hij nauwelijks emoties kunnen voelen omdat de brandende pijn alles overheerste, maar nu werd hij zich soms ineens heftig bewust van wat hij voelde. Hij was nog steeds bang, de pijn bleef nog altijd ondraaglijk, maar soms werd hij zich plotseling bewust van een ander gevoel in zijn borst, wat dieper en net zo brandend was als de pijn, en dan realiseerde hij zich dat het woede was. De emotie was sterk, net zo brandend als de woede die hij had gevoeld jegens de poortwachter toen die hem onzedelijk had betast. Uit die woede kwam de sterke drang voort om te doden, om iets te verscheuren, die beangstigend was, maar telkens langzamer weg leek te trekken.
De echte omslag kwam aan het eind van de zesde dag, tegen het begin van de zevende nacht. De vreselijke pijn had zijn lichaam tegen die tijd inmiddels ernstig vermoeid. Hij had nauwelijks geslapen sinds hij bij het slot aangekomen was en zowel zijn lijf als zijn geest waren beurs. Dwars door de pijn heen was hij op een gegeven moment weggezakt, niet in slaap, maar half hier, half ergens anders, terwijl zijn lichaam af en toe nog schokte als dat snijdende gevoel door zijn lichaam schoot en zijn ledematen pijnigde. Hij was zodanig ver weg geraakt dat het even duurde voor hij na verloop van tijd merkte dat er iets veranderd was in zijn omgeving.

~: Geen loopvogel maar een sloopvogel :~
-
- Balpen
- Berichten: 213
- Lid geworden op: 03 mei 2012 10:27
Wat? Wat is er veranderd? Vertel het me!!! 

En toen... was hij echt een vampier .. arme arme Skey. Blijf je de vele honderden jaren als vampier ook zo uitgebreid schrijven of zijn we al bijna bij het einde? (hoop het niet)
7 januari
10 januari
Ga zo door!
7 januari
vindt = vind (vind je )‘Vindt je het lekker?’ fluisterde hij in zijn oor. ‘Vindt je het lekker als hij je bloed drinkt? Vindt je het een lekker gevoel als hij zijn tanden door je huid boort?
10 januari
haar mond = zijn mondZe pakte een stuk brood en stopte het in haar mond om hem te smoren.
Ga zo door!
- Never give up on anything, because miracles happen every day -
My head is a jungle...
My head is a jungle...
Haha bedankt voor jullie leuke reacties! Ik zal nog niet teveel verklappen maar ben nog lang niet klaar met dit verhaal, het is de bedoeling dat het op het beginpunt van het andere Cirque des Vampires zal aansluiten
ga natuurlijk niet iedere dag van al die honderden jaren uitschrijven maar het hoe en wat zal verder als het goed is vanzelf blijken 
_________________________________________________________________________
Het eerste wat hij hoorde, was het geluid. Het was ademhaling, vreemde ademhaling, snel en rommelend. Zo nu en dan uitte de ademhaling zich in een soort grom, grauwend en diep, die van vlakbij leek te komen. Toen rook hij het ook. Hij kon het eerst niet goed bevatten, maar toen begon de geur in losse onderdelen uit elkaar te vallen, of zijn hoofd hem plotseling kon ontleden. Hij rook de lucht van buiten, van dierenvacht en die van stinkende, naar bloed ruikende adem, die warm langs zijn gezicht streek.
Een scherpe adrenaline trok door zijn aderen heen. Langzaam deed hij zijn ogen open. Toen zag hij het.
Het was de wolf. Het dier stond over hem heen, met de poten aan weerszijden van zijn lichaam op het matras. De kop was nog geen paar centimeter van zijn gezicht verwijderd en de gele ogen keken hem recht aan. Skey zag de witte tanden blinken vlak boven zijn gezicht, onder de opgetrokken bovenlip, boven de slierten kwijl die naar beneden liepen, en er kwam een diep gegrom uit de schokkende keel. De oren lagen plat in de nek en alles aan het dier straalde moordzucht uit.
Skey staarde naar de kop boven zijn hoofd. Uit alle macht probeerde hij zijn van pijn trillende en schokkende lichaam in bedwang te houden, zo stil mogelijk te blijven liggen. Hij voelde een vreemde vochtigheid in zijn nek en zag dat de bek van de wolf rode plekken vertoonde. Bloed. Plotseling realiseerde hij zich dat hij besefte dat het zijn bloed was. Hij kon het ruiken. Hij kon het onderscheiden. De wolf had zijn bloed opgelikt voordat hij bijgekomen was.
Zo stil mogelijk bleef Skey liggen. De wolf bleef maar bovenop hem staan, alsof hij wachtte op de eerste beste beweging die hem de kans zou geven zijn keel door te bijten. Skey keek naar de woedende, felgele ogen en voelde de adrenaline door zijn krijsende lichaam trekken. Ga weg, dacht hij alleen maar. Ik heb je nooit iets gedaan, ga weg en laat me met rust.
Hij had het nog nauwelijks gedacht toen er plotseling iets gebeurde. Het geluid van het gegrom verstomde ineens. De lip van de wolf zakte over de tanden heen, waardoor ze aan het zicht onttrokken werden. Tot Skey‘s verbazing spitste het dier zijn oren, waardoor het ineens een veel vriendelijkere en minder gevaarlijke uitdrukking kreeg.
De wolf kwam wat overeind, hield zijn kop schuin en keek hem aan. De manier waarop was geïnteresseerd, nieuwsgierig haast.
Bewegingloos bleef Skey liggen, met versnelde ademhaling en luid kloppend hart. Even keken ze elkaar aan, hij en de wolf, maar toen gebeurde het meest bizarre wat er kon gebeuren: de wolf draaide zich om en sprong van het bed af. Compleet overdonderd keek Skey hoe het dier naar de andere kant van de kamer draafde en zonder verder nog iets te doen door de open deur de gang op verdween.
Verdwaasd bleef hij liggen. Zijn hart sloeg nog steeds snel in zijn borst en de adrenaline pompte door zijn lichaam. Hij begreep niet wat er net gebeurd was. Hij kon de adem van de wolf nog ruiken en zag de woedende, bloeddorstige uitdrukking in de ogen voor zich. Wat was er gebeurd? Waarom had het dier hem niet aangevallen? Waarom was het weggegaan?
Nog steeds met grote ogen keek Skey opzij toen hij iemand aan hoorde komen. Aan de geur rook hij dat het Naïma was. Dat overdonderde hem nog meer: sinds wanneer kon hij van zo’n grote afstand ruiken wie zijn kamer naderde?
Skey staarde hijgend naar Naïma toen ze binnenkwam. Ze glimlachte naar hem toen ze binnenkwam en deed de deur achter zich dicht, zoals ze altijd deed. Schijnbaar zag ze toen echter aan zijn gezicht dat er iets aan de hand was. Snel kwam ze naar hem toe.
‘Heer,’ zei ze terwijl ze naar hem toe liep. ‘Wat is er?’
Skey kneep zijn ogen dicht toen het voelde of zijn pijn hem afranselde als een zweep, maar deed ze zo snel mogelijk weer open. Uit alle macht probeerde hij tegen haar te praten.
‘De… wolf…’ bracht hij uit. ‘Was hier… en ik dacht… dat hij weg moest gaan… en dat deed hij.’
Naïma leek echter niet verbaasd. Ze knikte en pakte een doek uit de kom op het nachtkastje.
‘Dat kan,’ zei ze terwijl ze zijn hals schoonmaakte, die tegenwoordig zodanig open lag dat hij constant bloedde. ‘De heer kan ook erg goed met dieren omgaan.’
Skey kneep zijn ogen even dicht toen de doek tegen zijn gevoelige, kapotgereten huid drukte.
‘Maar… ik dacht het… alleen,’ zei hij.
Naïma veegde zijn hals schoon en spoelde de doek af in de kom. Nog voor ze dat had gedaan, voelde Skey alweer nieuwe straaltjes bloed langs zijn hals naar beneden lopen. Haar goede zorgen waren tevergeefs. Sinds het laatste bezoek van de kasteelheer leken de wonden niet meer dicht te gaan.
‘De kasteelheer spreekt ook zelden,’ hoorde hij Naïma zeggen. ‘Maar toch gehoorzamen alle dieren hem. Het paard van de kasteelheer is onhandelbaar. Het heeft al twee keer iemands been gebroken, maar naar de kasteelheer luistert het. Ik denk dat het een gave van zijn soort is.’ Ze pakte het mandje brood weer op en haalde er een stuk uit. ‘Hier, eet wat.’ Ze hield het brood hem voor en half in gedachten liet hij haar het in zijn mond stoppen. Hij kauwde erop en realiseerde zich vaag dat het niet meer naar brood smaakte. Het smaakte nergens naar. Het deed hem nog het meeste aan de geur van oud stro denken.
Hij was echter zodanig geschokt door het gebeuren met de wolf en Naïma’s woorden dat hij ook de volgende paar stukken die ze in zijn mond stopte opat. Zijn lichaam was veel te veel bezig met de brandende steken vanuit zijn hals en de warrige gedachten in zijn hoofd om door te hebben wat hij deed. Daardoor had hij eerst niet door dat het verkeerd ging. Pas bij de vierde hap merkte hij dat het mis was.


_________________________________________________________________________
Het eerste wat hij hoorde, was het geluid. Het was ademhaling, vreemde ademhaling, snel en rommelend. Zo nu en dan uitte de ademhaling zich in een soort grom, grauwend en diep, die van vlakbij leek te komen. Toen rook hij het ook. Hij kon het eerst niet goed bevatten, maar toen begon de geur in losse onderdelen uit elkaar te vallen, of zijn hoofd hem plotseling kon ontleden. Hij rook de lucht van buiten, van dierenvacht en die van stinkende, naar bloed ruikende adem, die warm langs zijn gezicht streek.
Een scherpe adrenaline trok door zijn aderen heen. Langzaam deed hij zijn ogen open. Toen zag hij het.
Het was de wolf. Het dier stond over hem heen, met de poten aan weerszijden van zijn lichaam op het matras. De kop was nog geen paar centimeter van zijn gezicht verwijderd en de gele ogen keken hem recht aan. Skey zag de witte tanden blinken vlak boven zijn gezicht, onder de opgetrokken bovenlip, boven de slierten kwijl die naar beneden liepen, en er kwam een diep gegrom uit de schokkende keel. De oren lagen plat in de nek en alles aan het dier straalde moordzucht uit.
Skey staarde naar de kop boven zijn hoofd. Uit alle macht probeerde hij zijn van pijn trillende en schokkende lichaam in bedwang te houden, zo stil mogelijk te blijven liggen. Hij voelde een vreemde vochtigheid in zijn nek en zag dat de bek van de wolf rode plekken vertoonde. Bloed. Plotseling realiseerde hij zich dat hij besefte dat het zijn bloed was. Hij kon het ruiken. Hij kon het onderscheiden. De wolf had zijn bloed opgelikt voordat hij bijgekomen was.
Zo stil mogelijk bleef Skey liggen. De wolf bleef maar bovenop hem staan, alsof hij wachtte op de eerste beste beweging die hem de kans zou geven zijn keel door te bijten. Skey keek naar de woedende, felgele ogen en voelde de adrenaline door zijn krijsende lichaam trekken. Ga weg, dacht hij alleen maar. Ik heb je nooit iets gedaan, ga weg en laat me met rust.
Hij had het nog nauwelijks gedacht toen er plotseling iets gebeurde. Het geluid van het gegrom verstomde ineens. De lip van de wolf zakte over de tanden heen, waardoor ze aan het zicht onttrokken werden. Tot Skey‘s verbazing spitste het dier zijn oren, waardoor het ineens een veel vriendelijkere en minder gevaarlijke uitdrukking kreeg.
De wolf kwam wat overeind, hield zijn kop schuin en keek hem aan. De manier waarop was geïnteresseerd, nieuwsgierig haast.
Bewegingloos bleef Skey liggen, met versnelde ademhaling en luid kloppend hart. Even keken ze elkaar aan, hij en de wolf, maar toen gebeurde het meest bizarre wat er kon gebeuren: de wolf draaide zich om en sprong van het bed af. Compleet overdonderd keek Skey hoe het dier naar de andere kant van de kamer draafde en zonder verder nog iets te doen door de open deur de gang op verdween.
Verdwaasd bleef hij liggen. Zijn hart sloeg nog steeds snel in zijn borst en de adrenaline pompte door zijn lichaam. Hij begreep niet wat er net gebeurd was. Hij kon de adem van de wolf nog ruiken en zag de woedende, bloeddorstige uitdrukking in de ogen voor zich. Wat was er gebeurd? Waarom had het dier hem niet aangevallen? Waarom was het weggegaan?
Nog steeds met grote ogen keek Skey opzij toen hij iemand aan hoorde komen. Aan de geur rook hij dat het Naïma was. Dat overdonderde hem nog meer: sinds wanneer kon hij van zo’n grote afstand ruiken wie zijn kamer naderde?
Skey staarde hijgend naar Naïma toen ze binnenkwam. Ze glimlachte naar hem toen ze binnenkwam en deed de deur achter zich dicht, zoals ze altijd deed. Schijnbaar zag ze toen echter aan zijn gezicht dat er iets aan de hand was. Snel kwam ze naar hem toe.
‘Heer,’ zei ze terwijl ze naar hem toe liep. ‘Wat is er?’
Skey kneep zijn ogen dicht toen het voelde of zijn pijn hem afranselde als een zweep, maar deed ze zo snel mogelijk weer open. Uit alle macht probeerde hij tegen haar te praten.
‘De… wolf…’ bracht hij uit. ‘Was hier… en ik dacht… dat hij weg moest gaan… en dat deed hij.’
Naïma leek echter niet verbaasd. Ze knikte en pakte een doek uit de kom op het nachtkastje.
‘Dat kan,’ zei ze terwijl ze zijn hals schoonmaakte, die tegenwoordig zodanig open lag dat hij constant bloedde. ‘De heer kan ook erg goed met dieren omgaan.’
Skey kneep zijn ogen even dicht toen de doek tegen zijn gevoelige, kapotgereten huid drukte.
‘Maar… ik dacht het… alleen,’ zei hij.
Naïma veegde zijn hals schoon en spoelde de doek af in de kom. Nog voor ze dat had gedaan, voelde Skey alweer nieuwe straaltjes bloed langs zijn hals naar beneden lopen. Haar goede zorgen waren tevergeefs. Sinds het laatste bezoek van de kasteelheer leken de wonden niet meer dicht te gaan.
‘De kasteelheer spreekt ook zelden,’ hoorde hij Naïma zeggen. ‘Maar toch gehoorzamen alle dieren hem. Het paard van de kasteelheer is onhandelbaar. Het heeft al twee keer iemands been gebroken, maar naar de kasteelheer luistert het. Ik denk dat het een gave van zijn soort is.’ Ze pakte het mandje brood weer op en haalde er een stuk uit. ‘Hier, eet wat.’ Ze hield het brood hem voor en half in gedachten liet hij haar het in zijn mond stoppen. Hij kauwde erop en realiseerde zich vaag dat het niet meer naar brood smaakte. Het smaakte nergens naar. Het deed hem nog het meeste aan de geur van oud stro denken.
Hij was echter zodanig geschokt door het gebeuren met de wolf en Naïma’s woorden dat hij ook de volgende paar stukken die ze in zijn mond stopte opat. Zijn lichaam was veel te veel bezig met de brandende steken vanuit zijn hals en de warrige gedachten in zijn hoofd om door te hebben wat hij deed. Daardoor had hij eerst niet door dat het verkeerd ging. Pas bij de vierde hap merkte hij dat het mis was.

~: Geen loopvogel maar een sloopvogel :~
-
- Balpen
- Berichten: 213
- Lid geworden op: 03 mei 2012 10:27
Zijn lichaam kan geen voedsel meer verteren.. Zijn transformatie is bijna afgerond 
Als het zover is vermoed ik dat zijn wonde vanzelf zal toegroeien
Spannend!

Als het zover is vermoed ik dat zijn wonde vanzelf zal toegroeien
