Dank jullie wel voor de leuke reacties!

Nele, dat heb ik ook sinds een tijd, mateloos irritant is dat en ik begrijp ook niet hoe het kan :-S voor sommige verhalen krijg ik wel meldingen, sommigen soms en anderen helemaal niet. Ik probeer meestal hier wel zo'n beetje om de dag iets te posten, afhankelijk van of het merendeel een beetje bijgelezen is

dan weet je dat een beetje!
______________________________________________________________________________
Beliëth bleef nog even naar buiten kijken. Toen wendde hij zijn blik af en draaide zijn hoofd weer richting Bagemanos’ vertrek. Hij sloeg zijn armen over elkaar en keek naar zijn voeten, waarmee hij een onregelmatigheid in het kleed op de grond rechtstreek.
‘Weinig en tegelijkertijd heel veel,’ zei hij. ’Tenminste, dankzij Levyan is het dat. Levyan wil het alleen doen om mij terug te pakken. Ze hebben een geschiedenis, zij en hij.’
Bagemanos keek naar hem.
‘Dit heb je me nooit verteld,’ zei hij.
Beliëth schudde zijn hoofd.
‘Nee.’
‘Wat is er gebeurd?’
‘Ik vond hem bovenop haar, met een groep van zijn mannen in het bos, op de dag van de aanval. Het was vrij duidelijk wat hij van plan was, dus ik strafte hem door hem uit de selectieprocedure te snijden. Levyan is het type dat graag mensen pijn doet als hij daar de kans voor krijgt, dus dat was waarschijnlijk een teleurstelling voor hem.’ Hij zuchtte. ’Ik weet vrijwel zeker dat hij haar zal gebruiken om mij terug te pakken.’
Bagemanos lachte donker.
‘Dat weet ik heel zeker, ja,’ zei hij. ‘Omdat hij een te grote lafaard is om jou persoonlijk aan te pakken zal hij dat ongetwijfeld via haar doen. Zo zit hij wel in elkaar.’ Hij keek naar Beliëths gezicht, maar wendde zijn blik af toen hij zag dat die er niet om kon lachen. Hij slaakte een zucht, keek even voor zich uit en pakte een beker van een tafel naast zijn stoel.
‘Maar dat spijt me, Beliëth,’ zei hij. ‘Als ik dit had geweten, had ik anders gehandeld, maar ik kan niet veranderen wat ik heb bevolen. Ze zijn al met de voorbereidingen bezig. De aanvoerdersdochter zal gestraft worden, vandaag, als de zon op zijn hoogte punt staat, door Levyan.’
Beliëth zei niets. Bagemanos keek hem nog even aan, maar toen hij niets meer zei, kwam hij overeind en liep naar de deuren. Hij hief zijn hand op, maar keek nog één keer om naar Beliëth voor hij op het hout klopte.
‘Het spijt me, Beliëth,’ zei hij.
Beliëth reageerde niet. Bagemanos wendde zijn blik af en klopte op het hout. De deuren gingen open en de wachters verschenen in de deuropening. Ze duwden de deur verder open en Bagemanos knikte naar Delilah, die weer langs de wachten heen naar binnen liep.
Beliëth nam die terugkeer naar de normale gang van zaken aan als teken dat het was om te gaan. Dit was het einde van het gesprek, er was niets meer aan te veranderen. Hij kwam overeind van het venster en begon door de kamer heen te lopen, in de tegenoverstelde richting als Delilah, die zich weer naar de stoel met de kom water begaf. Hij keek niet naar haar of Bagemanos in het voorbijgaan.
‘Beliëth,’ hoorde hij echter achter zich toen hij bij de deur was.
In de deuropening bleef hij staan en hij draaide zich om. Bagemanos was weer in de stoel gaan zitten, en Delilah nam weer achter hem plaats om zijn haar uit te kammen. Hij keek Beliëth aan.
‘Je wordt verwacht erbij te zijn, vanmiddag. Je moet de telling bijhouden.’
Beliëth keek hem uitdrukkingsloos aan. Ondanks het gebrek aan emoties op zijn gezicht, was zijn uitstraling kil geworden.
‘Dat weiger ik,’ zei hij.
Bagemanos keek hem aan.
‘Als eerste man van de koning is dit de taak die je gegeven is. De mensen zijn het zo gewend.’
Beliëths wenkbrauwen fronsten zich.
‘Dan wennen ze maar aan iets anders. Al hadden de goden hem me zelf gegeven, dan zou ik hem nog weigeren. Vindt maar iemand anders die het wil doen. De koning zelf, bijvoorbeeld. Het zou misschien wel eens verfrissend zijn als die zelf eens publiekelijk naar voren zou treden.’
Bagamanos blik werd donkerder.
‘Denk aan wat ik je net gezegd heb over spreken met respect, Beliëth,’ zei hij.
Beliëth knikte. ‘Ja. Straf me er maar voor. En geef me haar straf er ook maar gelijk bij, als we toch bezig zijn. Dan is gelijk alles opgelost.’ En hij knikte een laatste keer met zijn hoofd naar Bagemanos, liep achteruit de bij de deur vandaan en draaide zich toen om, zijn weg vervolgend naar zijn eigen kamer.
Ayleth
Na haar bezoek aan de koning was Ayleth teruggebracht naar het hok achter de barakken. Angstig had ze daar de afgelopen uren doorgebracht. Ze had geen idee wat er ging gebeuren. Telkens liet ze alles wat ze had gehoord in haar gedachten afspelen, maar ze kon er geen kloppend verhaal van maken. Ze zouden haar straffen, met de andere vrouwen erbij en een paar soldaten, die dag als de zon op het hoogste punt stond, en er was iets met vijf in plaats van zeven, maar ze had geen idee wat dat precies betekende.
Ondanks dat was ze bang. Het feit dat ze gestraft zou worden jaagde haar al genoeg angst aan, ook al wist ze niet precies wat dat in zou houden. Het wachten daarop in deze onzekerheid en in het kleine hokje was bijna net zo erg. Ze had geen goed zicht op de zon vanuit haar kleine raampje en daardoor had ze geen idee hoe laat het was, dus telkens als ze voetstappen of stemmen in de buurt hoorde, werd ze bijna misselijk van spanning omdat ze niet wist of het al zover was of niet. Ze was dan telkens even een seconde opgelucht geweest als de stemmen of voetstappen dan weer verdwenen waren, maar vrijwel direct was het wachten op de volgende passerende soldaten weer begonnen en waren de zenuwen weer genadeloos teruggekomen. Aan de ene kant hoopte ze dat het zo snel mogelijk zou gebeuren, zodat ze er maar vanaf zou zijn, maar aan de andere kant hoopte ze dat het nog zo lang mogelijk zou duren voor het zover was.
Zo bleef Ayleth nerveus in haar hokje wachten. Om de zoveel tijd keek ze even naar buiten, maar daar zag ze vooralsnog niets veranderen. Ze piekerde en ging om de zoveel tellen verzitten, omdat ze van ze zenuwen haar plek niet kon vinden. Soms begon te wat heen en weer te lopen of trok ze wat aan de deur, maar daar was zoals verwacht geen beweging in te krijgen. Ze was zodanig nerveus dat ze geen honger voelde, maar na verloop van tijd merkte ze wel dat ze een beetje duizelig werd als ze te snel opstond: de adrenaline sterk was genoeg om haar hongergevoel te onderdrukken, maar niet om de gevolgen daarvan volledig teniet te doen.
Ayleth was maar weer gaan zitten en haar gedachten waren afgedwaald, naar vanmorgen, naar alle chaos op het land. Ze dacht aan Beliëth en aan Abijah. Zou het paard in orde zijn? Ze had niets aan hem kunnen zien, zo snel, maar hij had een flinke schuiver gemaakt. Ze zouden toch wel goed voor hem zorgen? Ze hoopte met heel haar hart dat ze het paard niets zouden doen omdat hij lastig was geweest, een bedreiging voor de oogst had gevormd. Zouden ze hem doden om een herhaling van vanochtend te voorkomen? Nee, dat kon niet. Ze mochten hem niet doden, hij moest gespaard worden. Abijah, haar vaders paard. Beliëths paard.
Ayleth slikte toen ze aan Beliëth zag. Ze kon de uitdrukking op zijn gezicht nog precies voor zich halen, zelfs nu, de blik in zijn ogen waarmee hij haar had aangekeken toen ze haar vanmorgen bij hem weggevoerd hadden. Zou hij weten dat ze gestraft zou worden? Zou hij het erg vinden? Of zou hij het misschien haar eigen schuld vinden?
Ze dacht weer aan de uitdrukking op zijn gezicht, toen ze Abijah tegen gehouden. Nee, ze verwachtte niet dat hij zo dacht. Waarschijnlijk had hij liever niet gehad dat ze het gedaan had, maar zou hij haar intenties kunnen begrijpen. En als dat niet zo was? Dan had ze het alsnog gedaan. Ze begreep haar eigen intenties wel. Wat haar straf ook zou zijn, als ze het over zou doen, zou ze dezelfde beslissing nemen. Ze zou Abijah niet laten neerschieten. Het zou zijn of er opnieuw een deel van haar vader zou sterven en ze opnieuw op afstand zou moeten toekijken.
Ayleth kreeg een weemoedig gevoel toen ze aan haar vader dacht. Wat zou hij zeggen, als hij haar hier zag zitten, in deze situatie? Dat ze sterk moest zijn, waarschijnlijk. Hij zou haar gered hebben, haar uit deze benarde situatie gehaald hebben, zoals hij dat altijd gedaan had. En als dat niet mogelijk was, had hij haar in zijn armen genomen en haar moed ingepraat met zijn rustige, warme stem. Zo graag zou ze die stem horen, nu, zijn armen om zich heen voelen en haar lichaam tegen het zijne. In zijn blauwe ogen kijken, nog één keer, en zeggen hoeveel ze van hem hield. Kon ze hem maar vertellen hoe verschrikkelijk ze hem miste, juist nu, in deze eenzame, sombere ruimte met haar onbekende noodlot in het vooruitzicht.
Ayleth werd met een ruk uit haar gedachten opgeschrikt toen ze stemmen hoorde. Ze had al vaker stemmen gehoord de afgelopen tijd, veelal stemmen van soldaten die op normaal volume met elkaar praatten, maar nu waren de geluiden anders. Ze schreeuwden, riepen bevelen over en weer. Dat betekende dat ze niet meer met alleen soldaten waren. De vrouwen, ze moesten de vrouwen bij zich hebben.
Ayleths hart schoot naar haar keel. Zo snel als ze kon krabbelde ze overeind en werkte zichzelf naar het kleine raampje in haar onderkomen. Haar hart begon luid te bonken toen ze daar inderdaad de hele groep Leodaanse vrouwen aan zag komen. Ze werden in de goede richting gedirigeerd door enkele soldaten op paarden die hen begeleidden en richting de binnenplaats bij de barakken brachten. Er liepen ook wat soldaten te voet, die de vrouwen uit elkaar haalden en ze één voor één in een kring naast elkaar opstelden, rondom het binnenplaatsje tussen de gebouwen. Tot haar schrik zag ze dat er ook voor het eerst sinds haar aankomst op Irfan beweging was bij de houten stellage. De stallage bestond uit twee hoge, houten palen die op ongeveer twee meter afstand van elkaar stonden met een verticale balk van de ene naar de andere paal erbovenop. Er waren nu twee soldaten bezig touwen te bevestigen aan de twee bovenhoeken en onderaan de beide staande palen.