Voor de mensen die het deeltje van "oorlogsvuur" hebben gelezen, ik was eigenlijk al bezig met de derde versie, maar ben daar dan weer mee gestopt. Dit is eigenlijk een soort van prequel, met misschien al dan niet bekende personages. Het verhaal speel zich iets van vierhonderd jaar eerder af (dit zijn plusminus 1600 bladschijnsels), in de tijdsperiode van 363 Pèi Verrô; 20 en vroeger en later. Maak daar maar iets zinnigs van. ;p
Ik zal niet al te grote delen posten, denk ik, maar ja. xd Ik zal ook wel weer eens zien hoe ver ik hiermee kom.
(P.S. Geef maar zoveel mogelijk opmerkingen zodat ik kan leren.

___
OVER DRAKEN EN ANDEREN
hoofdstuk 1(a)
De hand, gekleed in een zwarte handschoen, liet de veer met zwierige bewegingen over het vel perkament glijden. De letters, veelal figuren gevormd uit lijnen en punten, vormden muzikale verzen. Na iedere klank stond een stip en op het einde van elke strofe een verticale streep. Het schrift vorderde van links naar rechts en van boven naar beneden. Ter onderbreking van het patroon, werd de pen teruggebracht naar de pot bruinzwarte inkt, staande op het groene gras, nog vochtig door de ochtenddauw. Daarin werd de veer gedoopt. Nadat ze de donkere smurrie verliet, werd ze erboven nog even in de lucht gehouden, opdat de vallende druppels terug naar hun bron gebracht zouden worden. Op deze manier vielen ze niet op het witte vel, zodat deze, op het complexe handschrift na, onbevlekt bleef.Een briesje, dat woei over de zuidelijke vlakte, liet het perkament wapperen. De schrijver haalde zijn schrijfgerei van het blad, en plaatste dit terug in de inktpot. Ook het zwarte haar van de man trilde zacht, maar aangezien het rechtovereind geholpen werd door een overdosis hars, behield het de pose waarin het geacht werd te blijven. Drie groene ogen schitterden op het gezicht van de man, maar de rest van zijn voorkant lag gehuld in schaduwen, omdat achter hem de zon vanachter het oostelijke gebergte tevoorschijn kwam. Voor die bergen waren de vormen van dieren en andere, intelligente levensvormen te onderscheiden.
De aandacht van de poëet verliet het dichten. Zijn drietal kijkers richten zich naar het noordwesten. Ook daar waren bergen, naar het oosten veranderend in een heuvelland en uiteindelijk in vlaktes, zelden onderbroken door verscheidene bossen. Terwijl hij zijn blik daarheen gericht hield, tilde hij met zijn rechterhand het porseleinen potje met de veer en inkt op en legde hij het perkament dat hij in zijn linkerhand hield op de zwarte, lederen tas die aan zijn linkerkant lag. Daar zette hij toen hetgeen hij in zijn ander grijporgaan hield op, zodat het niet weggeblazen zou worden.
De man wriemelde met zijn voeten; hij zat in kleermakerszit en dit verhinderde in kleine mate de doorstroming van zijn bloed. Hij plaatste zijn handen op zijn knieën en boog ietwat voorover, zijn blik nog steeds gefixeerd op die ene plek.
‘Krrè-lò-kre,’ zong hij, waarna hij zijn vel perkament vanonder het inktpotje trok, zonder dit te laten bewegen. Hij nam de pen in zijn rechterhand en schreef drie verzen. Op elk vers stond een lettergreep van dat woord.
Alsof dit het bevel was waarop hij had gewacht, steeg een schim op vanuit de westelijke bergen. Het was een gigantisch wezen; zijn lichaam met kop en staart was ongeveer tien meter lang. De spanwijdte van zijn vleugels was dubbel zo groot. Het vloog cirkelend boven de bergtoppen en vertrok toen naar het zuidoosten. De schrijver volgde het wezen geïntrigeerd met zijn ogen. Het bewoog zijn vleugels praktisch niet. Af en toe sloeg het ze de lucht in om wind op te vangen, maar het zweefde vooral voorwaarts.
De man zuchtte toen de draak ergens ver van hem verwijderd landde. Het beest, dat slechts een groene schim voor de horizon vormde, hief zijn kop op om een geur op te vangen en al snel liep het in westelijke richting naar een figuur, dat waarschijnlijk een soort vee was. De poëet knikte bevestigend en pende wat op zijn blad perkament.
Hij sloot de inktpot en plaatste alles terug in zijn schoudertas. Het blad had hij voorzichtig opgerold en een deel ervan stak boven de randen van de tas uit. De man sprong recht, zodat zijn groene broek met wijde broekspijpen wapperde. Het lint van de leren zak hing hij om zijn linkerschouder.
Hij spurtte met een rechte rug in de richting van de draak. Met zijn linkerhand hield hij zijn tas vast, terwijl de hand van zijn op en neer bewegende rechterarm geopend was. Sneller dan menig man rende hij. Het leek alsof zijn voeten de grond niet raakten en hij kon vliegen, zoals het wezen dat hij tegemoet kwam. Zijn ogen blonken van de opwinding om de draak te zien. Zijn volle lippen krulden omhoog en vormden een enthousiaste glimlach.
_______
Even wat uitspraakadvies: een dubbele r is een rollende r, terwijl de enkele vanuit de keel komt; enkele "e"s zijn altijd sjwas; de "ò" spreek je heel kort uit; de "o" is eigenlijk een langgerekte "ò", en de "ô" is dan "oo"; hetzelfde geld voor "à, a, â" (en feitelijk ook voor de "è, e, ae", maar ja, maar dat klinkt dan als è, u, ee). Het is moeilijk om de tekens van de Yaemoï om te zette naar ons alfabet; maar de uitspraak ligt dicht bij de Duitse; ae/ä = ee; s = z; ss/sc = s; z = ds. Wel opletten de "û" is nog steeds "uu" en de s'en voor t's, p's... worden niet uitgesproken als "sh". In het Oostelijk dialect wordt de dubbele 's' wel uitgesproken als "sch". Vandaar dat ik het eigenlijk als "sc" schrijf. De "y" kun je in de taal van de Yaemoï verlengen, maar het geld niet als klank; hij wordt uitgesproken als "j", zelfs in de meest onmogelijke situaties als "fryl" (oostlijke dialect spreekt dit uit als "frgl"). Dit is een klankloos woord, wat behoorlijk speciaal is een taal die zijn schrift op de klanken baseert. (hun geschriften schrijven alles aan elkaar in hoeverre dat kan met hun runentaaltje, met de uitzondering van klanken; "na iedere klank stond een stip". Dit systeem werk niet zoals bij ons. Sys-teem bijvoorbeeld zou je als ras-echte Yaemo moeten splitsen als "Sy-stee-m", waarbij de "m" dan wegvalt.
Genoeg daarover.
