@Kattie Dankjewel! Ik heb die scene (en deze hieronder) wel vijf keer moeten herschrijven om een gewenst resultaat te krijgen

@Maaike Je antwoorden komen hieronder
‘Is alles bedekt?’
Ik controleer mijn lichaam of er geen enkel stukje huid zichtbaar is, op mijn gezicht na ben ik helemaal bedekt door mijn uniform.
‘Ja,’ zeg ik, terwijl ik vurig wenste dat mijn uniform niet zo warm was.
Isaac trok een grote strohoed tevoorschijn en plaatste hem op mijn hoofd.
‘Zorg ervoor dat de zon je gezicht niet raakt.’
‘Ja meneer.’
Ook Isaac haalt een strohoed tevoorschijn en plaatst hem over zijn hoofd.
‘Dan zijn we klaar om te gaan.’
Dit maal sta ik naast Isaac bij de telefooncel, achter mij staat de rest van team Charlie, ze zijn gekomen om me uit te zwaaien.
‘Succes!’ zegt Augustus.
‘Veel geluk,’ zegt Roxanne en van Peter krijg ik een kort knikje.
Jabu glimlacht breed en kijkt bemoedigend, maar in zijn ogen zie ik hoe zijn begrafenis waarschijnlijk een pijnlijke ervaring was.
Snel kijk ik naar Davide, ik denk terug aan zijn woorden en haal diep adem. Het komt goed.
‘Tot snel,’ zeg ik gauw, en pak de hand van Isaac, die zijn andere hand op de hoorn legt. In een flits zijn we terug in de binnenstad van Venetië.
Ik en Isaac kijken zij aan zij de stad in: het is nog druk. De eerste paar maal schrik ik als er iemand dwars door mij heen loopt, maar het wendt gauw. Mensen lopen op snelle pas door de stad, sommigen halen nog snel een boodschap, anderen zijn onderweg naar geliefden.
‘Idioten,’ fluistert Isaac. ‘Weten ze dan niet wat ze te wachten staat als ze er eenmaal niet meer zijn?’
‘Zo erg is het toch niet? Dit leven?’
Isaac kijkt me doordringend aan.
‘Je bent hier pas een paar weken Giovanni,’ zegt Isaac, en ik zie plotseling hoe levenloos zijn ogen eigenlijk zijn. ‘Ik leef hier al driehonderd jaar, driehonderd jaar van verbergen en vluchten, van vechten en verlies. Het langste dat ik iemand heb mogen kennen is voor maximaal een paar jaar, daarna gaan ze allemaal verder, en ik blijf achter.’
Ik staar naar de grond.
‘Dat moet eenzaam zijn.’
‘Alles went,’ zegt Isaac. ‘Tijd dood alles Giovanni. Het rot bomen, slijt stenen en vervaagt dromen, totdat er alleen nog een schim over is.’
Isaac draait zich om en loopt de straat uit, een steeg in. Ik volg hem twee passen verderop, nog steeds bang dat Madness plotseling uit een vuilnisbak zou springen. Ik volg Isaac naar een kapel midden in de stad. De kapel zelf is helderwit, maar het dak is pikzwart. We lopen naar binnen, aan weerszijden van mij zie ik twee rijen houten banken, op een klein altaar branden kaarsen. Isaac neemt zijn hoed af en ik volg zijn voorbeeld.
‘We moeten ons verbergen,’ zegt hij, kijkend naar het plafond.
Hij zakt door zijn knieën en maakt een grote sprong richting de steunbalken in het plafond. Zwierig landt hij op zijn hurken op een van de achterste balken en wenkt mij dat ik ook moet komen. Ik concentreer mij, ik voel de vlam binnenin mij luid branden. Ik maak een minuscuul gaatje onder mijn voet en gebruik de kracht ervan om mijzelf af te zetten. Ik grijp de balk nog maar net, klim moeizaam omhoog en ga op mijn kont naast Isaac zitten. Onder mijn voet heelt het gaatje zich weer.
‘En nu?’ vraag ik.
‘We wachten,’ zegt hij.
De avond verstrijkt, het ligt buiten maakt plaats voor duisternis. Ik tokkel verontrust met mijn vingers op de balk, maar Isaac lijkt echter helemaal verzonken in zijn eigen wereldje. Ik wacht de nacht gespannen af, maar geen Reaper laat zijn gezicht zien, het blijft doodstil. De nacht maakt plaats voor dag, mijn maag rommelt, maar ik negeer het. Isaac haalt een gouden zakhorloge tevoorschijn en controleert de tijd. Hij klapt het horloge dicht, en precies op dat moment gaan de deuren van de kapel open. Een pastoor stapt naar binnen met een rechthoekig voorwerp in zijn handen. Hij zet het op het altaar, en ik zie dat het een foto van mij is. Ik kijk de warme, groene ogen van mijzelf in. Donker, golvend haar. Getinte huid. Witte tanden. Maar hoe ik ook kijk, de man op de foto is een vreemde voor mij. Er komen geen vage herinneringen terug, zoals Davide had beschreven. De pastoor draait zich om en vouwt zijn handen vroom in elkaar, hij staart naar de deur, en ik hoor het geschuifel van voeten. Allereerst komen er een grote man en een kleine vrouw binnen. De vrouw heeft bruine ogen en een getinte huid, grijs haar en ze huilt tranen met tuiten. Ze leunt op de arm van de man. Hij loopt in pak, maar het is duidelijk dat hij zich er niet fijn in voelt. Hij is enorm, met een dikke buik, donkere wenkbrauwen, hoekig gezicht en twee, groene, terneergeslagen ogen.
‘Papa, mama,’ fluister ik, en ook een traan beweegt zich over mijn gezicht. De twee worden gevolgd door een jongeman met hetzelfde postuur als mij, maar met een jonger gezicht. Hij huilt niet, maar zijn ogen staan leeg en levenloos.
‘Dat is je broertje,’ legt Isaac uit, hij heeft blijkbaar onderzoek naar mijn familie gedaan.
Daarachter komen nog meer familieleden. Twee ooms en drie tantes, twee neefjes, een nichtje en… zij. Achteraan de rij loopt de vrouw die ik op het dak heb gezien, ze dept haar ogen met een zakdoek, maar voor elke traan die ze wegveegt komen er drie terug. Isaac noemt nog steeds de namen van mijn neefjes en nichtjes op, en komt tot slot bij de vrouw.
‘En je verloofde, Bianca,’ zegt hij.
Verloofde.
De mensen nemen plaats op de eerste rij van banken, mijn moeder had een plaats naast haar overgelaten voor Bianca, en de twee vrouwen vallen in elkanders armen. Na een paar minuten komen vier mannen binnen, en ik zie dat ze mijn doodskist dragen. De kist heeft een warme kleur bruin, gemaakt van een soort hout waar ik de naam niet van ken. De kist wordt achter mijn foto op het altaar neergelegd. Mijn broertje kijkt op naar de kist, en zijn ogen beginnen te glimmen van tranen. Mijn vader slaat een arm om hem heen. Muziek begint te spelen, en een hele stoet van mensen komt binnen. Isaac pakt een lijst uit zijn broekzak en begint namen te noemen. Hij noemt kennissen, mijn kapper, de huisarts, oude schoolvrienden, maar gek genoeg geen collega’s, of verbeeld ik me dat maar? Zodra iedereen heeft plaatsgenomen, neemt de pastoor het woord.
‘We zijn hier bij elkaar gekomen, om van Giovanni afscheid te nemen.’
Hij praat een tijdje over mij en leest een stuk voor uit de Bijbel. Ik herken het niet, vreemd, mijn familie lijkt door en door christelijk, misschien was ik niet zo’n enthousiaste geestelijke als kind. Als de pastoor klaar is geeft hij het woord aan mijn moeder, die samen met mijn vader het altaar opklimmen en bij de microfoon komen staan. Ik hoor mijn moeder snikken door de speakers, terwijl ze een papiertje tevoorschijn haalt en open voor zich neerlegt.
‘Hallo Gio,’ zegt ze, door haar tranen verschijnt een glimlach. ‘Hoe is het daar in de hemel? Ben je mijn ouders nog tegen gekomen?’
Een hemel kun je het niet noemen, denk ik treurig bij mezelf.
‘Weet je nog hoe je als klein kind bij me op schoot zat? Je vertelde mama over je dromen, over school en alle vriendjes die je daar hebt gemaakt. Je werkte jezelf vaak in de nesten, en je was altijd bang om te vertellen dat je straf had gekregen, maar mama bleef altijd trots op je Gio. Ook toen je opgroeide bleef ik van je houden, jij en je broertje waren een onafscheidelijk duo. En ik… ik..’
Mijn moeder barst opnieuw in tranen uit, mijn vader begeleidt haar van het altaar af, maar ze stribbelt verwoedt tegen.
‘Gio! Mama houdt van je! Mama zal altijd van je houden!’
Uiteindelijk ziet ze in dat ze niet zou kunnen uitpraten zonder weer in huilen uit te barsten en neemt met mijn vader haar oude plaats weer in. Dan staat mijn broertje op, ook hij haalt een blaadje tevoorschijn en begint te praten.
‘Gio en Pedro,’ zei hij. ‘Moeders trots. Je was altijd een stuk dapperder dan ik, je deed de dingen die ik niet durfde. De bal bij de boze buurman halen, dat mooie meisje op straat aanspreken. Als je ergens naartoe snelde vertelde ik je keer op keer: Voorzichtig Gio!’
Pedro veegt zijn tranen weg.
‘Ik weerhield je van domme keuzes en haalde je keer op keer uit de penarie. Maar ook jij was er altijd voor mij, je maakte me wakker als ik dromerig de straat op was gelopen of je nam het voor me op als ik gepest werd op school.’
Pedro haalt diep adem.
‘Gio, wat moet ik toch zonder je?’
En alle tranen beginnen te vloeien. Nadat Pedro weer gaat zitten speelt er nog een lied en wordt er gebeden.
‘We zullen ons nu naar een plaats begeven waar een hapje en een drankje kan worden genuttigd,’ zegt de pastoor, en ik hoor het geluid van mensen die opstaan om te vertrekken.
‘We kunnen niet mee,’ zegt Isaac. ‘Er zijn altijd Ghouls op een crematorium.’
Teleurgesteld accepteer ik het feit dat ik hier afscheid moet nemen van mijn familie.
‘Je mag even naar beneden,’ zegt Isaac en ik spring van de balk.
Ik land achter mijn familie op de grond, die schoorvoetend de kapel verlaten. Mijn broertje loopt tussen mijn ouders in, mijn neefjes en nichtjes bij hun ouders. Achteraan loopt Bianca, ze ziet er mooi uit, ondanks haar tranen.
‘Vaarwel allemaal,’ zeg ik treurig.
Plotseling draait Bianca zich om: Ze had me gehoord!
Haar geschrokken ogen kijken mij aan, ze begint te hyperventileren, en trekt de aandacht van mijn ouders.
‘Wat is er schat?’ vraagt mijn moeder.
‘Giovanni!’ ze wijst met mijn vinger naar mijn borst.
Ze is helderziend! Denk ik geschrokken.
WORDT VERVOLGD
#De maximale leeftijd van een geest is onbekend, maar het record staat momenteel op 314 jaar, en aanwijzingen duiden er op dat geesten nooit van ouderdom kunnen sterven.