@saskjezwaard, dankje voor je reactie ^-^ heb de punten verbeterd in mijn word document en ooit doe ik dat eens hier. Mijn proloog is wel het beste stukje. Heb mezelf nu voorgenomen om niet telkens opnieuw te beginnen maar het later te herschrijven, dus misschien worden de beschrijvingen iets meer standaard op den duur.
De titel heb ik zelf uitgewerkt, nouja de reden waarom
hopen dat je dat ook aantrekt.
X
Hoofdstuk 1
Mist dwarrelde tussen de oude eiken van het bos door. De lichtgevende flarden verhulden de zompige grond van het moeras en wat erin verborgen lag. Het maanlicht verlichtte het pad dat voor me lag nauwelijks. Als het er niet was geweest had ik net zoveel kunnen zien.
Enkele mistflarden begonnen zich om me heen te winden. Angstig sprong ik opzij.
Iets knapte onder mijn voet, het geluid verspreide zich luid en snel tussen de bomen door. Mijn hele lichaam verstarde. De angst verspreidde zich door mijn lichaam als koude vingers die mijn rug streelden. Een rilling schoot door mijn ruggengraat.
Voorzichtig begon ik te lopen, opzoek naar iemand of iets. Iets in dit verstikkende moeras. Een vreemd wezen vloog vlak boven mijn hoofd. Ik dook in elkaar, zakte tot mijn knieën in het moeras. Van schrik hapte ik naar adem en bewoog me heftig. Prompt zakte ik nog verder weg.
Ik wist dat mijn ademhaling te snel ging, het moest langzamer. Met elke ademhaling zakte ik dieper weg. Het was moeilijk om me te concentreren terwijl alles om me heen aan het vergaan was.
Mistflarden schoten richting mij, leken me te wurgen. Verstikten me.
Ik hapte naar adem, wachtte op de dood. De flarden drongen mijn lichaam binnen als naalden in je huid. Ik klauwde in de aarde rondom me, voelde iets, iets, wat dan ook, ik trok eraan. De aarde liet me los. Ik trok harder. Plat op de grond begon ik me voort te bewegen, onder de mist door. Dat hoopte ik in ieder geval. Ik voelde het nog steeds in mijn lichaam bewegen, als een worm.
Mijn hand stuitte op iets hards, iets wits. Mijn blik schoot omhoog en mijn adem stokte in mijn keel. Een skelet barricadeerde mijn weg uit dit verdomde moeras. Voorzichtig trok ik mijn hand weg, maar het skelet verpulverde en het stof daalde op me neer. Met een harde gil sprong ik op en mijn uit mijn handen schoot een vuurstraal.
Ik gilde nogmaals. Meestal had ik mijn gave onder controle, nu niet meer. Of op dit moment niet. Mijn adem gierde mijn longen in en uit. Maar zuurstof nam ik nauwelijks meer op. Het enige idee dat mijn paniekerige brein produceerde was vluchten. Rennen. Verschroeien. Bevriezen.
Maar ik wilde niet sturen. Niet meer.
‘El!’ gilde ik, ‘Help me!’
Twee handen grepen mijn schouders vast. Mist wikkelde zich om mijn hoofd. Ergens vaag ver weg hoorde ik de stem van Elfira. Maar ze was te ver weg. Toch voelde ik haar handen pijnlijk mijn schouders vast houden.
Een koude plens water trof mijn gezicht. Met een gil kwam ik terug in de werkelijkheid. Ik keek in het verschrikte gezicht van haar.
Verstomt keek ik om me heen. Ik was thuis, het was een droom. Mijn gejaagde ademhaling kalmeerde enig sinds. Maar mijn hoofd tolde. Ik moest haar vinden! Ik moest haar redden, ik moest, ik moest-
Een vreemde geur drong mijn neusgaten binnen. Mijn blik schoot omhoog naar Elfira. Haar linkerschouder was verbrand. Ik rook het verbrande vlees. Mijn ogen sperde zich open. Ik wees ernaar.
‘El! Je, je, je schouder. Ik ik-‘
Elfira onderbrak me ruw: ‘Waar heb je het over? Mijn schouder heeft niets.’ Haar onderzoekende blik deed me beven. En ik durfde haar niet meer aan te kijken. Ik trilde heftig. Elfira leek in paniek te raken. ‘Scar, scar! Wat is er?’
Hoe kon dit? Ik droomde de laatste tijd vaak heftig en werd altijd gillend wakker. Maar dit… In mijn droom stuurde ik vuur. Maar dat was een droom, toch? Alleen de hogere machten kunnen weer en wind, vuur en ijs, aarde en lucht besturen?
Waarom droomde ik telkens dat ik ergens vastzit en dat ik alleen ben?
‘Scarlet?’ klonk de bezorgde stem van Elfira nu, bang? ‘Wat is er met mijn schouder? Ik zie niets.’
Met grootse moeite keek ik in het gezicht van mijn beste vriendin. Diens ogen stonden bezorgd. En ik wist waarom.
Een week geleden – op mijn achttiende verjaardag – was het begonnen. Deze nachtmerries. Toch voelde het elke keer niet als een nachtmerrie. Ik zocht ergens naar in mijn droom. Elke keer had ik het gevoel dat er iets in me zat, iets dat er bijna uit wil. Mijn binnenste trok samen bij deze gedachte. Ik durfde haar niet te zeggen dat het niet alleen ’s nachts gebeurde. Overdag wist ik mijn echte emoties in te houden. Maar nu?
In deze droom had ik het een soort van naam gegeven: mist.
Ik kende dat woord niet. Maar de stem van El trok me terug naar het hier en nu. ‘Scar? Waar denk je aan?’
Een snelle blik op haar schouder vertelde me wat ik al dacht, geen brandwonden. ‘Aan mijn droom, ik droomde dat ik vuur stuurde of iets dergelijks. En toen ik wakker werd zag ik jou schouder en-‘ mijn adem stokte.
‘Ja?’ zei El bemoedigend.
‘Het zal wel een na golf van de droom geweest zijn,’ zei ik droevig.
Elfira trok een meelevend gezicht en ging naast me op het bed zitten.
‘Waar droomde je over?’
‘Ik was in een moeras, en er was mist. Maar ik weet niet wat dat is,’ fluisterde ik.
‘Mist?’ grinnikte Elfira, ‘Mist is een wolk, alleen bevindt de wolk zich op de grond in plaats van ver boven ons.’
Verwonderd keek ik haar aan, ‘Hoe weet je dat?’
‘Dat heb ik op Eqar geleerd,’ zei ze met een dromerig gezicht.
Ik voelde hoe haar gedachten wegzweefden naar een herinnering. Ze had me alles in geuren en kleuren vertelt wat ze had beleefd, toch werd ik elke keer weer in haar herinneringen meegezogen.
Een kleurloze sluier omringde ons. Dit keer was het een die ik niet herkende, een die ze van me had afgeschermd.
Het wond zich als een touw om ons heen. Alsof het ons samen wilde brengen. Zijn hand pakte de mijne en ik voelde het bloed naar mijn wangen stijgen. Ik probeerde in mijn eigen hoofd te blijven. Maar haar emoties waren te sterk.
‘Zenuwachtig voor morgen?’ vroeg zijn honingzoete stem.
‘Beetje,’ fluisterde ik, ‘dat examen is niet niks.’
‘Je haalt het vast wel,’ zei hij terwijl hij een kneepje in mijn hand gaf.
‘Waarom geloof je zo in mij?’ vroeg ik aarzelend en ik keek naar hem op. Zijn donkergroene ogen en de dryade trekken vielen me elke keer weer op, hij was zo knap. Mijn hoofd weigerde om goed na te denken, weigerde om een gevatte opmerking te bedenken of die geweldige lach weer om zijn mond te laten verschijnen., .
‘Sorry, sorry, sorry ik liet me even gaan!’ riep Elfira uit
Toch, zelfs na deze beroerde opmerking, verscheen de lach om zijn mond.
Ik voelde hoe ze met moeite me uit haar hoofd wist te krijgen.
Hij boog zich voorover en-
‘Was weer eens vergeten hoe je in mijn gedachten gesleurd kan worden.’
Ik voelde dat ze haar ratel bui kreeg maar ik kapte haar snel af, ‘Maakt niet uit, en deze herinnering was erg sappig, wie was het? Je dacht een Dryade maar je weet wat je ouders vinden.’
Ik voelde hoe schaamte haar hart vast hield.
Een droevige blik bereikte haar ogen. ‘Ik weet het, maar Safar is niet zo als die ene die mam heeft aangevallen. Safar is echt veel beter.’
‘Dat weet ik.’
Een argwanende blik werd mijn kant op gegooid. ‘Hoe weet je dat?’
Een waterige glimlach sierde mijn gezicht, ‘Als je in een herinnering zit, zit je in dat moment. Jij projecteerde niet alleen een beeld, maar ook je gevoel en je totale vertrouwen. Zoals je nu voelt moet je niet doen, ik heb Safar nog nooit op een andere plek ontmoet dan in jou hoofd.’
Elfira zuchtte diep. ‘Soms wilde ik dat je dat niet kon. Ik kan niets voor jou verborgen houden. Nou ja, ik kan het maar dan een korte periode.’
Met een glimlachend gezicht keek ze mij aan. We wisten allebei dat het vaak van pas kwam deze gave. Maar het was gevaarlijk, want ook een verzonnen herinnering kon ik zien. Meestal voelde ik het aan, omdat het dan niet compleet aanvoelde, maar het kon me altijd dwars zitten.
Niemand anders dan zij wist dat ik het kon, en niemand anders dan Elfira kon haar herinnering dwarsbomen. Toch lukte het haar zelden. Ik wilde vaak weten waarom ik dit kon, maar het antwoord bleef altijd uit.
‘Eigenlijk zijn we ver van het onderwerp afgedwaald hè?’ hoorde ik El zeggen.
Verward reageerde ik maar het vormde niet echt een hele zin.
‘Je droom,’ zei Elfira rustig.
Mijn blik boorde zich in haar schouder. Maar ik zag niets bijzonders. ‘Ik denk dat het gewoon- Tja het is gewoon-‘ Ik schudde mijn hoofd. ‘Ik weet het niet.’
Elfira grinnikte. ‘Ik zou het ook niet weten. ‘
Ik probeerde me uit deze belachelijke situatie te redden dus zei ik maar wat.
‘Laten we ons bed maar weer eens induiken. Anders komt het morgen niet goed met ons,’ zei ik met een verdraaide stem.
Mijn vriendin barste in lachen uit, ‘Alsof Kyrana tegen jou op durft. Je bent haar topleerling.’
‘Jij niet dan?’ kaatste ze terug.
Het was waar wat ze zei. El en ik moesten altijd tegen elkaar omdat niemand anders tegen ons op kon. Sinds jongs af aan hadden we uitgeblonken in sport en vooral de krachtmetingen. Dat vond onze docent – Kyrana – altijd al vreemd. Ik ben helemaal niet sterk, als we armpje moeten drukken dringt iedereen in de rij om tegen me te gaan omdat dat het enige is waarmee ze winnen.
Maar mijn strategieën waren nooit zo simpel. Meestal zocht ik een zwakke plek en baseerde daar mijn aanval op. Deze bestond uit snelheid en kennis.
Elfira’s stem trok me terug uit mijn gepeins. ‘Piekerkop, uit je bui en snurken jij!’
Ik duwde haar van mijn bed af en ging weer onder de dekens liggen. Elfira klaagde dat ik dat niet had moeten doen. ‘We moesten toch slapen?’ gooide ik terug, ‘dan moet je van me bed af.’
Ze stak haar tong uit en drukte het licht uit.
Toch kon ik de slaap maar niet vatten. Mijn hoofd bleef maar dingen opborrelen over morgen. Scenario’s waarin ik achterbleef, scenario’s waarin het me niet lukte, of juist wel, en hoe. Het werd steeds erger. Net zolang totdat er bloed vloeide in mijn gedachten.
Mijn Opdracht. Morgen zou ik weten wat te doen. Morgen komt het antwoord en de reden waarom ik al sinds jongs af aan train. Opdrachten zijn nooit groots of gigantisch moeilijk. Vaak was het een conflict oplossen tussen leiders, een zeldzaam dier vangen, tijdelijk wonen bij een andere stam. Maar dat zijn kleine dingen, weggelegd voor de simpele zielen onder mijn stam. Maar ik – en waarschijnlijk ook Elfira – krijgen de moeilijke opdrachten. Niet gewoon een conflict, maar een conflict dat al eeuwen lang woed tussen wezens, of een wereldreis maken en noem maar op. De Wakers zouden het vannacht in de dromen van de stamleiders sturen.
Wezens die deze moeilijkere Opdrachten kregen kwamen nooit terug. Tot nu toe niet. Maar men moest proberen om het toch te doen. Als we niemand op zulke Opdrachten stuurden zouden de wakers van het verleden en de toekomst komen. Dat was één keer eerder gebeurd, de zoon van de stamleider zou heen moeten op een reis, maar de stamleider weigerde. Meer informatie kregen we niet, het was zo afschuwelijk geweest dat geen stamoudste het durfde en wilde vertellen. Dus meer zou ik niet weten. In onze stam is Jade de enige die het nog mee heeft gemaakt. Maar ik durf haar hoofd niet in. Ze leek altijd een wandelende bol van depressiviteit. Vandaar dat ik haar het liefst meed.
Naast me bewoog mijn vriendin haar hoofd.
´Scar?’ fluisterde ze.
Verschrikt draaide ik mijn hoofd naar haar toe, ‘Ja?’
‘Ga slapen.’
Ik knikte en draaide op mijn rug.
‘Hoe wist je dat ik-‘
‘Je ogen.’