-
H o o f d s t u k Z e v e n t i e n
“Mutrana”
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Twee handen grepen me als in een reflex stevig vast aan mijn schouders en schudden me door elkaar zodat ik me misselijk begon te voelen.
“Kun je al verschijnselen?” hoorde ik Zaikaro in de verte vragen.
Zijn stem klonk onvast. Ik schudde met een pijnlijke uitdrukking op mijn gezicht mijn hoofd. Mijn kaken waren op elkaar geklemd omdat ik vreesde dat ik het anders zou uitschreeuwen van de pijn.
“Houd me dan goed vast,” mompelde Zaikaro vervolgens in mijn oor. Blind tastend vond ik met een hand zijn arm en kneep er met al mijn kracht in, maar als hij hierdoor pijn leed, liet hij dat duidelijk niet aan mij merken. Ik zou het toch niet kunnen zien als hij dat wel had gedaan. Ik zag op het moment alleen maar witte sterretjes voor mij ogen, helder dansend, mijn zicht hinderend.
Ik probeerde langzaam lucht in te ademen, maar ik kon niet – mijn nagels begroeven zich diep in de arm van Zaikaro, mijn ogen begonnen te tranen…
Alles, alles draaide rond…
Ik wist het, ik had hem niet mogen vertrouwen.
En plots werd de lucht rondom mij kouder en kon ik terug ademen. Ik merkte pas hoe opgelucht ik hierdoor was toen de pijn die ik in mijn maag had gevoeld, bijna verdubbeld, zo leek het, terugkeerde en ik realiseerde dat ik hem vergeten was voor eventjes. Van de wind die mijn gezicht deed schroeien, leidde ik instinctief af dat we ons ergens buiten bevonden. De hemel was inktzwart. Ik knipperde even met mijn ogen tot ze gewend waren aan het donker. Een flauw licht, afkomstig van de lantaarn die hoog boven ons uit torende en tevens de enige lantaarn in het steegje was, bescheen het getinte gezicht van Zaikaro met een zacht gouden gloed. Ik boog met een plotselinge ruk weer dubbel. Opnieuw kreeg ik een pijnscheut te verduren, dit keer niet alleen in mijn maag. Het leek zich te verspreiden, traag in te werken, mijn lichaam vanbinnen te vergiftigen.
Zo’n pijn, zo’n pijn…
Het voelde verkeerd aan.
“Losse, rauwe magie, dat kunnen onze bedrieglijke lichamen niet aan. Net zoals de hare het niet zal accepteren. Het zal zichzelf verwoesten, het zal haar doen lijden…”
Mijn eigen lichaam voelde aan als dat van een vreemde. Er bevond zich iets vreemds in mijn lichaam, een vreemde energie die daar eigenlijk niet thuishoorde…
“Het zal haar folteren, van binnenin aan haar knagen…”
Ik leunde op het eerste beste object voor steun, wat in dit geval Zaikaro bleek te zijn.
“Wel, ik veronderstel dat het wel meeviel voor een eerste keer bijverschijnselen, niet waar?”
Zo’n pijn, zo’n pijn…
Onbegrijpelijke woorden, woorden die niet bestonden, begonnen te vloeien uit mijn mond toen ik probeerde te antwoorden. Ik voelde mijn ogen ongecontroleerd rollen in hun kassen. De ernst van de situatie scheen terug door te dringen tot Zaikaro, toen hij mijn rechterarm over zijn schouder legde en me ondersteunde. Hij zette grote stevige passen vooruit, ik kon amper volgen met zijn tempo.
“Nog even,” zei hij bemoedigend met een lage stem. Ik beet op mijn onderlip, haalde de nog niet zo oude wonde open die onmiddellijk weer begon te bloeden. De pijn verzachtte een beetje. Ik besefte plotseling dat Zaikaro was gestopt met wandelen en we ons nu voor een donkerbruine, bijna zwarte deur bevonden. Ik keek met tranende ogen omhoog. De deur behoorde toe aan een kleine flatgebouw.
Zaikaro klopte drie keer aan.
Bonk bonk bonk.
Ik voelde elke klop echoën in mijn hoofd. Een paar seconden bleef het geruisloos. Het was alsof de straat zelf zijn adem inhield.
“Wachtwoord?” klonk een fluisterende stem toen van achter de deur.
“Regenboog. Doe open,” gebood Zaikaro.
Een jong meisje liet haar gezicht zien van achter de deur. Ik kreeg op dat moment geen kans haar beter te bekijken, want Zaikaro duwde haar ruw met zijn vrije hand aan de kant.
“Waar is je leider,
Mutrana?”
Het meisje keek met geschrokken ogen naar Zaikaro.
Wat, in hemelsnaam, is een Mutrana?
Mijn hart stond op het punt het te begeven toen ik haar per ongeluk recht in haar ogen keek. De haartjes in mijn nek gingen overeind staan.
De pupillen van het meisje waren kleurloos.
Compleet wit.
Het was rechtuit…
griezelig, vooral omdat ze toch de indruk gaf iets te kunnen zien. Haar haren, zo zwart als de nacht, contrasteerden fel met haar bleke huid. Haar gezicht was zo symmetrisch als maar kon zijn. Ze zag er onnatuurlijk uit. Ik kreeg meteen de drang om weg te kijken.
“Ze zit op het moment in een belangrijke vergadering –”
Haar hoge stem had de intonatie van een klein kind en had een vreemd accent. Ik scheurde mijn aandacht eindelijk van haar weg en draaide mijn hoofd verafschuwd weg van haar gezicht.
“Ga haar dan halen,” zei Zaikaro, terwijl hij achteloos een wuivend gebaar maakte naar het meisje, alsof hij haar probeerde weg te schuiven.
Het viel me op dat hij gebiedend had geklonken, maar het meisje scheen niet echt verbaasd te zijn om de toon die hij aansloeg. Uit haar gedrag zou ik durven zeggen dat ze zich zelfs een beetje
onderdanig gedroeg. Het meisje schuifelde met een knikje gedwee een paar kleine pasjes achteruit maar in plaats van Zaikaro te onmiddellijk gehoorzamen, keek ze nu met vernieuwde belangstelling naar mij. Ik kon haar nieuwsgierige blik, haar merkwaardige – met gebrek aan een beter woord – ogen niet verdragen. Protest borrelde in mij op, diep in mijn wezen. Ik wou haar weg, zo ver mogelijk verwijderd van mij.
En toen, net op dat moment, besliste mijn lichaam dat het er genoeg van had. Mijn benen lieten me voor de zoveelste keer in de steek en ik vervloekte mezelf omdat ik niet krachtiger was dan dat.
Volstrekt normaal. Je bent net ontwaakt uit een coma.
Vanzelfsprekend.
Als Zaikaro me niet stevig vastgeklemd had gehouden, was ik nu als een pudding in elkaar gezakt. Ik smakte, voor de verandering, niet op de grond.
Een verademing, echt.
Mijn bewustzijn verloor echter algauw zijn belangstelling voor het heden en besloot op zichzelf weg te dwalen naar ver,
ver weg…
- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Een schaduw viel over mijn gezicht.
Ik wist dat ik
ooit mijn ogen zou moeten openen, maar op dit moment kon ik me daar niet toe brengen. Ik wou niet langer kijken. Ik wou geen vrolijke kleuren meer
zien, mij plagend door hun blijmoedigheid. Genoeg, ik had er genoeg van. Ik wou niet langer ruiken, geuren opsnuiven die mijn gedachten deden afdwalen naar stoffige herinneringen, begraven diep in mijn geheugen. Ik wou niet langer
proeven de smaken die mijn verhemelte zouden kunnen behagen.
Niets.
Ik wou niets.
Mijn leven was een puinhoop. Het was onzin.
Een groot kluwen van onzin, aan elkaar verweven op een onjuiste manier.
Het zou zo simpel zijn om alles op te geven. Om niet langer na te denken over alles wat mij bezig hield, al die onbelangrijke dingen die voor anderen onbelangrijk bleven maar voor mij belangrijk waren, dingen die bij anderen natuurlijk gingen maar er bij mij gemaakt uitkwamen.
“Je bent wakker, doe niet alsof.”
Ik slaakte een diepe zucht en opende mijn ogen.
En wie of wat zag ik voor mij?
Emanuelle.
Zaikaro Emanuelle.
Natuurlijk, natuurlijk.
Hij liet mij niet echt met rust de laatste tijd, of wel?
En nog steeds wist ik niet waarom.
Ik wist nog steeds niet waarom dat joch niet op Zweinstein zat.
Ik wist nog steeds niet waarom hij me had gered, waarom hij mij naar zijn appartementje had gebracht.
En
verdomme, ik wist niet waarom we nu waren waar we nu eigenlijk waren.
Maakte het eigenlijk nog iets uit?
Voilà, daar kwam de hoofdpijn weer binnenhuppelen.
“Ga weg,” zei ik zacht. Of ik het tegen mijn plotselinge hoofdpijn, die mij de laatste tijd niet met rust liet, had, of tegen Zaikaro, dat wist ik zelf niet.
Misschien had ik het tegen iedereen.
Alles.
Waarom,
oh, waarom kon alles en iedereen me niet gewoon met rust laten.
Ik trok de witte deken die over mij was gelegd over mijn hoofd.
Nog zoiets.
Hoe kwam die deken daar?
Het bed maakte een krakend geluid toen Zaikaro aan de rechterkant ging zitten.
Ik ging plotseling geschrokken overeind zitten –
oh, ik hoopte dat we niet waren waar ik dacht dat dat puurbloedje mij naartoe had gebracht…
“Nee,” klonk de stem van Zaikaro geamuseerd. “Nee, je zit niet op Zweinstein. Slaapkop.”
Hij zei ‘slaapkop’. Hij zei niet ‘mengeling’.
Maar hij zei het wel op de toon waarmee hij jou vroeger beledigde.
Ach, vroeger…
Juist ja.
Ik bedankte mijn hersenen vriendelijk voor deze informatie. Ik bedoel, wat kon het hen schelen dat mijn hoofd op exploderen stond, als zij maar mijn schedel konden vullen met geleuter.
Langzaam voelde ik me terug kalmeren.
Goed.
Dat was
goed, dat we niet weer op Zweinstein zaten.
M…maar waar waren we nu dan?
Ik besloot mijn gedachten luidop te herhalen.
“Wel,” grijnsde Zaikaro, “Je bevindt je in het hoofdkwartier van de T der T’s, ergens in een achterbuurtje in New York.”
T der T…
Waarom kwam dat mij zo bekend voor?
Ik had het ooit ergens gelezen. In een boek of zo.
In het handboek van Geschiedenis van de Toverkunst, misschien?
Ergens, opperde ik. Ergens.
Maar waar?
Ik kon het
net niet vaststellen.
“T…t?” bracht ik slaperig uit.
“Ja, je weet wel. Heb je geen brief ontvangen?” Zaikaro keek lichtjes verontwaardigd. “Normaal gezien zou je een mededeling moeten hebben ontvangen.”
“J..ja, brief, ja…”
Ik wou terug slapen. Ik wou slapen en voor een lange tijd niet wakker worden. Alles wat Zaikaro had gezegd en nog zou zeggen, alles, ik zou het negeren, want ik zou immers terug in slaap vallen…
“Kleed je om en zorg dat je binnen een half uur beneden in de eetkamer bent voor het ontbijt,” vervolgde Emanuelle.
Bij het zien van mijn halfverbaasd halfnieuwsgierig gezicht, voor de helft verborgen achter het deken, grijnsde hij weer alleen maar duister. Wat was dat toch met Zwadderaars en die vuile grijnzen die aan hun gezicht leken vastgelijmd met een permanente plakbezwering?
Ik voelde iemand mijn deken van mij aftrekken. Zaikaro gniffelde lichtjes en ik kon me wel al voorstellen waarom. Normaal zag ik er al
erg uit, echt. Maar ’s morgens, als dat mogelijk was, zag ik er nog erger uit. Vooral wanneer ik slaperig was en mijn haar alle kanten uitstak. Ik keek hem vernietigend aan.
“Lamemerus.”
“Nee.”
“Laatmemerust.”
“Nope.”
“Alsjeblieft?”
“Haha, erhm. Nee.”
Ik zuchtte weer diep. Het bed kraakte onheilspellend toen ik opstond. Ik keek zijdelings naar Zaikaro en wierp hem een boze blik toe.
“Waaromnie?”
“Omdat, Duvessaatje, je hier al drie dagen ligt te liggen. En de vorige keer dat je lag te liggen, had je twee weken gelegen. Ik ben bang dat je de volgende keer gewoon niet wakker zal worden.”
Hmm, interessant.
Iemand moest me toch eens zo snel mogelijk uitleggen hoe ik hoe ik dat voor elkaar had gekregen zonder uit te hongeren.
Ontbijt, mm…
In die paar dagen dat ik met hem had doorgebracht, had ik geconstateerd dat hij snugger was. Hij, Zaikaro, zijne Italiaanse puurbloedheid, was slimmer dan dat hij anderen had laten merken op Zweinstein.
Zijn ogen keken op een of ander manier…
verstandig op de wereld neer. Voor zoverre dat mogelijk was voor een persoon zoals hij. Soms kreeg ik de indruk dat hij eigenlijk meer bedoelde met zijn ogen, meer dan hij wilde. Zijn blik was uitgeput, alsof hij al ik-weet-niet-hoe-veel dingen had meegemaakt. Naar mijn weten was hij zo oud als mij, misschien een paar maanden ouder.
Ik wist niet wat ik ervan moest denken, ik wist ook niet hoe ik plots op zo’n absurd idee was gekomen, maar ik wist wel dat het waar was.
Ik keek onverschillig de kamer rond. Het was een kleine kamer, maar je zou wel kunnen zeggen dat er een knusse sfeer heerste. Het bed – waar ik drie dagen op had gelegen – was precies in het midden van de ruimte geplaatst. Rechts stond een grote ordinaire kledingskast, daarnaast een houten kaptafel met geschilderde gouden versieringen boven de spiegel. Aan de linkerkant van het bed stond de boekenkast er behoorlijk ongelukkig bij, met al de uitpuilende boeken die de indruk gaven op elk moment op de grond te kunnen vallen.
“Ik lig hier al drie dagen?” vroeg ik om het gesprek op gang te houden.
“Je lichaam moest herstellen na… Na een bepaalde…,” Zaikaro zweeg even en zocht naar zijn woorden, “een bepaald
voorval. Bij mij duurde het veel langer. Ik gok zelfs op een volle acht dagen.”
Aha. Oké.
Ik liet mijn blik over zijn zwarte, gerafelde t-shirt glijden – ha! En dát noemde zich een een
welgestelde puurbloed – en plots bemerkte ik vier strepen, vier parallelle lijntjes, op zijn arm. Kleine genezende wondjes.
“Heb ik dat gedaan?” Ik wees nadrukkelijk met mijn vinger naar zijn arm.
Zaikaro keek even verwonderd naar zijn arm, alsof hij de wondjes nu pas zag.
“Hmm… Inderdaad.”
“Oh,” bracht ik glimlachend uit. “Oh, wauw.”
Ik keek Zaikaro weer aan en bestudeerde zijn ogen.
“Ik ben in het hoofdkwartier van de t…t-ding?”
“T der T,” Zaikaro boog zijn hoofd en gaf een kort knikje. “Het is de officiële benaming die we gebruiken.”
“Het is een soort van afkorting, niet?” opperde ik.
“Jup. Goed zo. Eindelijk,” zuchtte Zaikaro. “Ik ben verbaasd dat je nog niet hebt gevraagd waar het voor staat. Ik bedoel, hoe onnieuwsgierig kan een mens zijn?”
Ik zweeg. Zaikaro wachtte een paar tellen af tot ik zou vragen waar het voor stond. Maar eerlijk gezegd had ik daar niet echt zin in. Aangezien ik uit zijn pompeuze manier van doen wel kon afleiden dat hij mij hoe dan ook zou inlichten. Waarom onnodige inspanning leveren. Emanuelle keek me kort schattend aan.
“Team der Transformagiërs, dat is de formele naam. Maar we noemen ons Mutrans. Klinkt cooler, vind je ook niet?”
Toen ik opnieuw naar zijn arm keek, waren de verwondingen die mijn nagels in zijn huid hadden gekrast, simpelweg verdwenen.
Foetsie. Zijn lippen krulden om tot een zelfvoldane grijns terwijl hij nauwgezet mijn reactie bestudeerde.
Fall in love with your dreams.