Verlangen [12+]

Hier kun je verhalen vinden waar langer dan een half jaar niet aan geschreven is of op gereageerd. De verwachting is dat deze verhalen niet meer afgemaakt worden. Staat jouw verhaal hier en wil je verder schrijven? Neem dan even contact op met één van de moderators, dan wordt je verhaal teruggezet.
Gebruikersavatar
Lieke
Potlood
Potlood
Berichten: 44
Lid geworden op: 18 mei 2008 08:02
Locatie: Robert James Hoffman Manor <3

Harry Potter Fanfictie

Afbeelding

Naar het voelen

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Heey!
Dit verhaal is al redelijk lang, dus ik zal regelmatig posten. Het staat op verschillende andere sites. Het is al redelijk oud; met dit verhaal heb ik leren schrijven, al beweer ik niet dat ik er nu iets van zou kunnen ='). Het begin is dus een beetje amateuristisch, maar ik wilde het toch posten. Ooit ga ik het herschrijven, denk ik. Ik kan alleen maar vragen om even door te pleuteren tot je bij deel twee belandt, want dan wordt het verhaal een heel stuk beter, werd mij verteld ^^.

Inleiding
Lisbeth is een tienerheks die moeilijk de zonnige kant van het leven kan zien. Ze worstelt met de vloedgolven van problemen die het lot haar toewerpt, terwijl ze wanhopig probeert niet te verdrinken in haar zelfmedelijden. Ze haat haar uiterlijk, ze haat haar ‘halfbloederigheid’, ze haat haar minderwaardigheidscomplex en ze veracht haar leven. Op een dag doet ze een kleine ontdekking zichzelf en besluit ze toe te geven aan de wraakgevoelens die ze al die tijd had gekoesterd. Het verhaal speelt zich af tijdens haar zevende jaar op Zweinsteins Hogeschool voor Hekserij en Hocus-Pocus.

Opmerking
Voor mijn part is Voldemort verslagen door Harry Potter, leeft iedereen nog lang en gelukkig, blabla. Dit verhaal speelt zich dus af in de moderne tijd, onze tijd. Je weet wel, nu. Zwadderaartjes zijn echter nog altijd gemeen. ^^


DEEL 1;

Proloog
Hoofdstuk 1: Wilde Rozen En Jasmijn
Hoofdstuk 2: Hel Zou Losbreken
Hoofdstuk 3: Als Een Hond In De Nacht
Hoofdstuk 4: Het Meisje Met De Roos
Hoofdstuk 5: Een Simpele Dankjewel
Hoofdstuk 6: Excuses Voor Het Ongemak
Hoofdstuk 7: Onbegrensde Krankzinnigheid
Hoofdstuk 8: Een Staalharde Pantser
Hoofdstuk 9: De Slang Siste Snerend
Hoofdstuk 10: Tik Tak
Hoofdstuk 11: Pijnlijke Afwachting
Hoofdstuk 12: Ondankbare Voldoening
Hoofdstuk 13: Nederigheid
Hoofdstuk 14: De Hardnekkige Deur
Hoofdstuk 15: Wanneer Ik Val
Hoofdstuk 16: Tel Tot Tien
Hoofdstuk 17: Mutrana
Hoofdstuk 18: Identiteitscrisis
Hoofdstuk 19: Eed van Trouw


DEEL 2;

Hoofdstuk 20: Lafaard
Hoofdstuk 21: Aura's en Demonen
Hoofdstuk 22: Mistige Memorie
Laatst gewijzigd door Lieke op 11 jul 2008 18:08, 13 keer totaal gewijzigd.
Fall in love with your dreams.
Gebruikersavatar
Lieke
Potlood
Potlood
Berichten: 44
Lid geworden op: 18 mei 2008 08:02
Locatie: Robert James Hoffman Manor <3

P r o l o o g


Mensen zijn vreemde wezens. Alsof een paar kloppen op de rug en een omhelzing de verstikkende, verscheurende pijn die je binnenin voelt, kunnen verzachten.
Nee, ik wist wel beter.
Waarom vechten tegen dit afschuwelijke gevoel terwijl je weet dat je nooit victorie zal vieren, terwijl je elke seconde wil doodgaan van verdriet? Is overgeven en meegesleurd worden in de eindeloze diepte niet de juiste oplossing?
Niemand heeft troost nodig. Het is immers hoop dat mensen doet verdrinken in hun verdriet en hun verachtelijke zelfmedelijden. Als je deze hoop met een bot mes uit je hart snijdt, blijft er niets over dat je pijn kan laten voelen.
Helemaal niets.
Alleen een gapende leegte.
Hoop is nergens voor nodig. Niemand hééft het eigenlijk ook werkelijk nodig, maar mensen willen altijd meer dan ze ooit kunnen bezitten. Ze snakken naar meer rijkdom, meer liefde, meer vriendschap.
Dat heb ik al lange tijd niet meer gedaan.
Fall in love with your dreams.
Jolande
Puntenslijper
Puntenslijper
Berichten: 17
Lid geworden op: 17 mei 2008 20:03

Wauw, Lieke, je proloog is echt super! Hoe jij hoop beschrijft, werkelijk! Ik heb er nooit bij stil gestaan, maar nu je het zegt, dát is gewoon hoop. Ik vind je hele proloog echt heel erg sterk. Met de laatste zin maak jij mij ook echt heel nieuwsgierig naar het verhaal; over hoe het hoofdpersonage zal zijn en zo!
Alleen een gapende leegte. -> Dat is eigenlijk de enige zin die ik dislike in de proloog. Het was genoeg geweest als je na ‘Helemaal niets.’ was gestopt :). Maar verder: super proloog! Gauw verder lezen.
x Sanne
Ex-staflid
Ex-staflid
Berichten: 1544
Lid geworden op: 26 apr 2007 17:40
Contacteer:

Klinkt interessant! :) Ik vind je proloog helemaal niet slecht! Ik kan het niet zo goed onder woorden brengen, maar je omschrijft alles zo mooi en zo beeldend. Daar heb ik echt espect voor :super (nu al!)
The quiet scares me cause it screams the truth
Jill
Puntenslijper
Puntenslijper
Berichten: 11
Lid geworden op: 18 mei 2008 09:38

Waar ken ik dit verhaal toch van? :angel
Ik zal je niet langer pesten, al weet je wel wat ik van dit verhaal vind =D
Ik vind je verhaal zo mooi geschreven, de gevoelens het is net alsof je zelf in het verhaal zit... zo echt lijkt het
Gebruikersavatar
Lieke
Potlood
Potlood
Berichten: 44
Lid geworden op: 18 mei 2008 08:02
Locatie: Robert James Hoffman Manor <3

Jolande, Jill, Sanne; heel erg bedankt! ^^
Goed, hier komt dan hoofdstuk één. Zoals ik al zei, ik ben er niet echt tevreden over, maar het verhaal is nu al bijna veertig hoofdstukjes lang en ik wil het eerst afmaken voor ik begin met herschrijven =).


DEEL 1

H o o f d s t u k E é n

“Wilde Rozen en Jasmijn”

Afbeelding

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Ik ging vroeg naar bed, maar ik wist uit ervaring dat het een hele tijd zou duren voor ik uiteindelijk in slaap zou vallen. Voor mijn ogen zag ik dat alles, alles waardoor ik me zo ellendig voelde, zich nog helder en scherp, bijna als een onzichtbaar filmrolletje, herhaalde.

Met mijn hoofd gebukt staarde ik met een doffe blik naar mijn vingers, terwijl ik met elke vezel in mijn lichaam probeerde op te letten naar wat professor Kist aan het uitleggen was. Dat was nogal moeilijk te verwezenlijken, want ik kreeg steeds porren in mijn rug en het werd moeilijker ze te negeren naarmate ze harder werden.
Ik sloot mijn ogen vermoeid en probeerde te kalmeren.
Ik draaide me niet om, was nog niet bereid me over te geven, bad lichtjes in mezelf, maar wist ook dat ik er morgen weer een paar nieuwe blauwe plekken bij zou hebben.


“Ze is het niet eens waard een Zwad te zijn…”
“Ja, ik bedoel, wat is ze eigenlijk? Niet eens een halfbloed. Een mengeling…”
“Ze is een schande voor onze afdeling…”
“Moet je haar gezicht zien, ze is zo lelijk…”
“En dat haar! Ik denk dat ze het al een maand niet gewassen heeft…”
Ik verplaatste traag mijn aandacht van het boek in mijn handen naar de meisjes die onbeschaamd hun mening gaven over mij.
Dachten ze nou echt dat ik hen niet hoorde?
Ze grinnikten alle twee toen ze mij zagen kijken en maakten automatisch een obsceen gebaar met hun handen.
Niet dus.


Ik voelde het aan, ik hoefde me er niet voor om te draaien. Ze droegen allemaal een medogenloze grijns op hun gezicht.
Mijn wangen veranderden lichtjes van kleur.
‘Kom op, negeer ze. Negeer ze. Het is je eerder ook gelukt. Negeren…’
Ik knipperde verwoed met mijn ogen, wanhopig proberend niet in tranen uit te barsten, midden in de leerlingenkamer. Met trillende handen keek ik naar de bewegende tekening in mijn hand.
Er stond een moddervet meisje op afgebeeld. Ze viel op de grond, telkens opnieuw en opnieuw.
Ik deed al lang geen moeite meer om de warme tranen die zich vormden, tegen te houden. Integendeel, ik verwelkomde ze met open armen. Traag stond ik op en liep met kleine passen de leerlingenkamer uit, naar de slaapkamers. Ik liet me vallen op mijn bed, schoof de gordijnen rond mijn bed toe en sloeg uiteindelijk mijn koude handen voor mijn gezicht.
Ik wilde dat mensen me konden zien zoals ik mezelf in mijn dromen zag.
Niet een dik meisje met bril die te aardig en te lelijk en te ‘halfbloederig’ was en waarvan niemand wist waarom ze überhaupt in Zwadderich was beland.
Waarom kon niemand me zien.
Zien.
Diep in mijn waterige ogen kijken en alles begrijpen.


Een koude, doordringende schreeuw vol van verdriet was vroeg in de ochtend te horen. Badend in het zweet werd ik wakker, schreeuwde ik en bleef ik schreeuwen, tot ik besefte dat ik niet meer droomde. Langzaam ademde ik uit.
Ik lag in een warm bed met een zacht matras en staarde naar een hoog, wit plafond. Met veel moeite stond ik op en trippelde traag mijn kamer uit. Ik probeerde zo stil mogelijk te zijn, om mijn vader vooral niet te wekken. Als ik dat nog niet had gedaan tenminste. Op mijn tenen liep ik de trap af, deed ik slaapdronken mijn schoenen aan en begaf me naar het kleine tuintje achteraan ons huis.

Er groeiden wilde rozen en jasmijn tussen de stenen bij het beekje. Ik ademde traag in en uit, genietend van de heerlijke geur die ze afstonden.
Traag liet ik me zakken en ging ik zitten op het natte gras, mijn rug leunend op een oude boom en mijn knieën hoog opgetrokken zodat ik mijn armen om ze heen kon slaan. Ik liet mijn hoofd rusten op mijn armen terwijl ik zachtjes heen en weer wiegde, wanhopig proberend mezelf te troosten.
Hoe kon heel mijn wereld veranderen in een paar luttele seconden? Al mijn belangstellingen, wensen en hoop.
School zou beginnen over een week.
Ik weet het, elk normaal mens kijkt uit naar de vakantie, zelfs ik had dat gedaan. Maar ik voelde me geruisloos vallen in een grote, eindeloze put. Overal zwart. En hoe hard ik ook probeerde, ik geraakte er niet uit.
Ik wist niet wat er mis met me was, maar ik kon het gevoel niet verdringen te denken dat er iets ontbrak in mijn leven, iets cruciaal. Dat ‘iets’ moest normaal mijn dagen vullen.
Ik was het zo beu om elke avond met hoop in slaap te vallen en de volgende dag al mijn voornemens te negeren en toe te geven aan de verleiding.
Nee, niet zo’n verleiding. Hemeltje, daar zou ik niet eens op durven hopen. Nee, de verleiding om toe te geven aan de grote pessimist in mij, dat is wat ik bedoel.
Ik verloor mezelf keer op keer in mijn dromen om daarna wakker te worden in mijn nachtmerries.
Ik kon mezelf niets voorliegen, ik betekende niet veel op die vervloekte toverschool.
En dit jaar zou niet anders zijn.
Fall in love with your dreams.
Gebruikersavatar
Lieke
Potlood
Potlood
Berichten: 44
Lid geworden op: 18 mei 2008 08:02
Locatie: Robert James Hoffman Manor <3

En omdat ik in een goede bui ben, meteen hoofdstukje twee erachter ;).


H o o f d s t u k T w e e

“Hel Zou Losbreken”

Afbeelding

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Met grote ogen keek ze hysterisch naar de man voor haar. Haar eeuwige liefde. Op haar gezicht verscheen een uitdrukking van diepe walging.
“Hoe kon je –” fluisterde ze zacht.
“I-ik,” stotterde hij zenuwachtig, naar de grond starend. Hij wist dat hij fout zat, hij wist dat hij zijn ware liefde had gekwetst. En hij moest en zou het goedmaken, want hij hield van haar.
“Ik… Het was een vergissing, vergeef me, alsjeblieft, vergeef me!” riep hij ten slotte radeloos. Hij trok haar naar zich toe en drukte een passionele kus –


“Lisbeth?”
Ik zuchtte verontwaardigd toen ik vader van de trap hoorde roepen en sloot het verhaal dat ik aan het lezen was op internet met een klik van de muis.
“Ik kom,” mompelde ik. Ik stond op en liep traag slenterend naar de woonkamer. Een licht kalende man, met strenge grijze ogen die de wereld door een rechthoekig montuur bekeken, keek opgetogen op toen hij merkte dat ik er was.
“Sorry dat ik wat te laat ben. Ik moest een uur langer werken.” Vader schonk me een warme glimlach.
O nee.
Ik wist waar die glimlach voor stond.
Hij spreidde zijn armen verontschuldigend open en ik omhelsde hem, dankbaar voor de troostende seconden die we in deze houding doorbrachten. Langzaam bevrijdde ik me uit mijn vaders armen. Ik liet me neervallen op de sofa, me mentaal voorbereidend voor het gesprek dat komen ging. Weldra zou hij me vragen hoe ik me voelde.
En wat zou ik doen?
Ik zou leugens vertellen. Over mijn vele vrienden en vriendinnen die allemaal in een rijtje aan het wachten waren om me te mogen helpen als ik eventueel in de problemen zou komen te zitten. Over de fijne lessen. Over hoe ik goede resultaten zou behalen dit jaar.
Laat me niet lachen, zei het kleine stemmetje in mijn hoofd.
Een zware hand drukte op mijn schouders en probeerde me te overweldigen met schuldgevoelens. Diep in me borrelde een verstikkend gevoel, klaar om de leiding te nemen wanneer de tijd zou komen. Ik staarde met een holle blik naar de grond.
“Ben je klaar voor de start van het nieuwe schooljaar?” vroeg mijn vader vriendelijk. Hij had kleine lachrimpeltjes rond zijn ogen, merkte ik plots op.
‘Nee. Ik wil niet. Dwing me alsjeblieft niet. Ik sterf nog liever dan dat ik –’
“Natuurlijk. Ik moet wel nog de benodigdheden voor dit jaar kopen, ik denk dat ik dat zaterdag maar ga doen. En ik kan niet wachten tot het maandag is en ik terug mag gaan!” Ik plaatste vlug een uitdrukking vol naïviteit en opwinding op mijn gezicht. Mijn vader keek me liefdevol aan. Het was precies alsof hij zich in een ander wereldje bevond. Soms wilde ik hem bij zijn schouders beetnemen en door elkaar schudden. Schreeuwen dat hij zijn ogen moest openen voor de realiteit. Maar ik deed het niet.
“Ik zal je missen, meisje,” zei hij plots.
Zijn ogen doorboorden de mijne.
Alsjeblieft, smeekte ik hem vanbinnen. Alsjeblieft, laat me nog even in waan. Laat me nog eventjes wegkruipen in een donker hoekje. Laat me nog eventjes ongemoeid.
Heel even dacht ik een vlaagje van medelijden te herkennen in zijn blik. Zijn gezicht had een expressie van besef, onmiddellijk gevolgd door begrip. En daar was het dan. Het verstikkende gevoel verspreidde zich over heel mijn lichaam. Ook al besefte vader het misschien niet, met de laatste zin die hij had uitgesproken vermeerderden mijn schuldgevoelens zich bijna onmiddellijk. Deed hij het met opzet? Wilde hij dan dat ik me gebrekkig voelde?
Ik schudde mijn hoofd ontkennend. Nee, het was niet met opzet.
“Je moeder mist je ook, weet je,” fluisterde hij stil, mijn gebaar fout interpreterend. “Ook al kun je haar niet zien, ook al kun je haar niet horen. Ze is hier, bij ons.”
Mijn wangen kleurden zich rood, terwijl ik gebiologeerd staarde naar een klein deukje in de muur.
Moeder.
“Maak haar trots dit jaar.”
Ik stond hevig ademend op. Zonder een verklaring te geven trok ik me terug in mijn kamer.
Ik zette die avond geen stap meer naar buiten.
Ik was er nog niet klaar voor.
Ik was nog niet klaar mezelf over te leveren aan de meedogenloze kosmos. Hoe kon ik dat zijn terwijl mijn binnenste me bij de allerkleinste belevenis toeschreeuwde dat ik vast en zeker zou sterven van verdriet? Ik had nog een paar dagen. Gedurende die paar dagen zou ik me veilig en beschut voelen. Maar hel zou losbreken wanneer ze een poging zouden doen dit dierbaar gevoel van me af te nemen.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Het was nog vroeg toen ik de volgende dag wakker werd.
Mijn hoofd voelde loodzwaar aan terwijl ik opstond, maar ik was vastbesloten het ritueel dat ik elk jaar uitvoerde nu ook weer te verwezenlijken.
Ik koos mijn beste ganzenveer uit en plaatste de inktkoker die ik vasthield op het kastje naast mijn bed neer. Plotseling een tikkeltje enthousiast greep ik een paar vellen perkament uit de lade van het kastje. Daarna maakte ik het me comfortabel terwijl ik ging zitten op mijn bed, mijn rug ondersteund door een zacht kussen. Met de ganzenveer prikte ik lichtjes in mijn vinger, een klein wondje ontstond en vrijwel onmiddellijk verscheen er een druppeltje bloed. Tevreden liet ik het druppeltje vallen in de inktkoker. En daarna nog eentje en nog eentje. Ik schudde de inktkoker. Zó, nu had de inkt een mooiere kleur gekregen. Op de een of andere manier voelde het op deze manier veel persoonlijker aan.
Ik sloot mijn ogen, dacht diep na.
En langzaam maar zeker stroomden de woorden uit mijn ganzenveer.


Moeder,

Je bent ontgoocheld, ik voel het.
Het spijt me.
Ik mis je.
Misschien tot binnenkort,

Lisbeth.



Mijn lege ogen keken de vertrouwde kamer rond en mijn voeten leidden me naar de oude spiegel in de hoek van mijn kamer. Die had ik al sinds ik een klein meisje was.
Ik zag dat mijn ogen opgezwollen waren, en mijn wangen rood. Ik keek vlug de andere richting uit, want het deed me pijn mezelf zo te zien. Ik strekte mijn rechterarm naar voren, in mijn trillende hand het perkamenten briefje geklemd. Met mijn andere hand hield ik mijn toverstok vast.
Incendio,” murmelde ik.
Het briefje vatte vlammen. Ik tuurde in de spiegel en zag hoe de vlammen werden weerkaatst in mijn ogen. Ik probeerde te glimlachen, maar mijn spiegelbeeld staarde somber naar me terug.
Fall in love with your dreams.
x Sanne
Ex-staflid
Ex-staflid
Berichten: 1544
Lid geworden op: 26 apr 2007 17:40
Contacteer:

Ik ben er stil van...! Je omschrijft de gevoelens van Lisbeth zó mooi en zó goed :shock: :super
The quiet scares me cause it screams the truth
Gebruikersavatar
Lieke
Potlood
Potlood
Berichten: 44
Lid geworden op: 18 mei 2008 08:02
Locatie: Robert James Hoffman Manor <3

Heel erg bedankt, Sanne =D.

H o o f d s t u k D r i e

“En ik jankte als een hond in de nacht.” – Nescio

Afbeelding

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Ik wist het zeker, de tijd vorderde met opzet sneller dan dat het normaal was te doen. Als in een waas gleden de dagen voorbij. Ik reikte in gedachten uit naar het onbereikbare, met als doel de tijdspanne stil te zetten, maar zo onverbreekbaar en koppig als het was, glipte het keer op keer uit mijn handen.
Seconden werden uren, uren werden dagen, dagen volgden elkaar trouw op.

Vrolijke zonnestralen zochten zich een weg door het raam. Ik gooide met een lijzig gebaar mijn deken van me af. Wat was het warm. Zuchtend draaide ik me in mijn bed, mijn ogen dichtknijpend tegen de felle zon. Traag stond ik op, testend of mijn hoofdpijn en misselijkheid van de vorige dagen voorbij waren. Ik zette wankelend een paar stappen tot bij mijn kleerkast en toen ik merkte dat dit overmoedige gebaar geen gevolgen had, zuchtte ik lichtjes opgelucht. Toen ik me uiteindelijk had omgekleed, trachtte ik de dierbaarste bezittingen in mijn kamer terug te vinden.
Mijn dagboek, mijn tekeningen, mijn mooie witte ganzenveer en mijn favoriete inktpot, de benodigdheden voor dit jaar, een tiental romans, Dreuzelkleding, een paar gewaden. Na lang zoeken vond ik mijn stevige koffer die mij al jaren trouw was geweest en zorgvuldig borg ik er alles in.
Vader knikte naar me toen hij me in de keuken zag verschijnen, mijn lichte koffer achter me aan slepend. Zijn lichtgrijze ogen keken me bedachtzaam aan.
“Is dat alles wat je meeneemt?” vroeg hij uiteindelijk.
Ik knikte.
“Geef het dan maar aan mij, ik zal ervoor zorgen dat het bij de rest terecht komt.”
Dit keer schudde ik zachtjes maar vastbesloten mijn hoofd.
“Ik hou het liever zelf vast.”
Vader trok zijn wenkbrauwen hoog op, maar zei verder niets.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

“We zijn er.”
Ik wilde dat hij die zin niet had uitgesproken. Het klonk zo ontzettend definitief.
“Ik –”
“Ik begrijp het, vader,” onderbrak ik hem. “Ik zou ook niet willen dat je te laat zou komen op je werk. Trouwens, je kunt het perron toch niet zien. Meekomen zou zinloos zijn, vind je ook niet?”
Mijn vader knipperde even verbaasd met zijn ogen. Daarna schraapte hij zijn keel.
“Nou… Ik wilde eigenlijk –”
Ik draaide mijn hoofd lichtjes om naar links, zodat ik hem recht in zijn ogen kon kijken.
“Serieus, ik vind het niet erg,” glimlachte ik. Wat voelde die glimlach onecht. Mijn vader bestudeerde eventjes mijn gezicht en besloot blijkbaar dat hij mij geloofde.
“Goed, jij je zin.”
Ik gaf hem een knuffel - wat nogal moeilijk ging omdat we in de auto zaten, opende de autodeur en stapte uit. Ik verroerde me niet totdat ik zag dat vader de hoek om was gereden. Ik droogde mijn gezicht met mijn mouwen en keek nog een laatste keer op naar de plek waar vader was verdwenen. Langzaam hief ik een arm op. Ik zwaaide tot ik krampen in mijn arm kreeg en ik moest stoppen.
Traag registreerde ik hoe fris het wel niet was, hier in hartje Londen. Ik drukte mijn mantel wat dichter tegen me aan. De koude wind waaide tegen mijn gezicht en ik was er bijna zeker van dat ik mijn handen niet meer voelde. Een zucht ontsnapte van me en mijn adem vervormde in kleine wolkjes van damp. Met trage passen zette ik mijn weg voort, maar mijn benen wilden niet meer meewerken.
Ik beet op mijn onderlip.
Nog twee meter te gaan.
Ik grinnikte sadistisch vanbinnen toen mijn benen de laatste resterende stappen zetten en ik wist dat zelfs mijn eigen lichaam me had verraden.
Verloren staarde ik naar het reusachtige gewoel van personen. Iedereen leek druk in de weer te zijn, iedereen.
Behalve ik.
Ik slenterde traag met de mensenstroom mee, tot ik versmolt met de menigte die zich had gevormd. Even voelde ik me niet alleen, voelde ik me een deel van iets. Dat gevoel verdween al gauw toen mijn verstand mijn dromende ‘ik’ met een licht alarmerende tik op de vingers duidelijk maakte dat ik een coupé moest zoeken. Een veilige coupé. Een lege.
Een vlaag van afgunst maakte zich van meester van mijn gedachten toen ik een paar meisjes herkende van mijn jaar. Ze waren vrolijk in gesprek en complimenteerden elkaar met hun nieuwe look. Ik merkte pas dat ik aan het staren was toen een van de meisjes me opmerkte, haar vriendin porde en met een grijns naar mij wees. Beschaamd draaide ik mijn hoofd om. Uiteindelijk vond ik helemaal achteraan de trein een lege zitplaats.
De tijd speelde alweer een spelletje met me, want het landelijke landschap veranderde in een gezwinde waas in heuvels en daarna in kleine bergen. En voor ik het wist, was het verwachte moment aangebroken. Zweinstein doemde op voor ieders ogen.

Een zacht briesje speelde met mijn haar. Ik slikte even, onwillekeurig overweldigd door het landschap rondom Zweinstein. Het kasteel had nooit zo veel mijn belangstelling getrokken. Het bestond uit muren waarin mensen zichzelf opsloten. Maar het was een reusachtig gebouw van buitenaf gezien, dat was niet te ontkennen.
Iemand tikte hard tegen mijn rug.
“Aan de kant, mengeling.”
“Kijk eens aan, ze is kwaad. Vetzak is kwaad!”
De harde woorden drongen door in mijn hoofd en ik herinnerde me plots weer wat ik mezelf had beloofd. Geen tranen deze keer. Geen verdriet en pijn. Dus probeerde ik ze te laten praten en hun rake commentaar in te slikken terwijl de woorden bleven gonzen in mijn hoofd. Ik staarde naar mijn schoenen terwijl ik mijn best deed niet te laten merken dat mijn vuisten gebald waren. Het schelle geschater van de mensen rondom trok niet langer mijn aandacht. Ik verzette me niet eens toen ik op de grond werd geduwd en ik met mijn gezicht in het modder belandde. Ik was als verdoofd en ijskoud vanbinnen. Waarom zou ik nog verbaasd zijn? Had ik anders verwacht? Had ik misschien, heel misschien, zelfs durven hopen dat dit jaar zou verschillen van de vorige jaren? Een klein stemmetje in mijn hoofd schraapte beschaamd haar keel.
Ja,’ fluisterde ze beschuldigend. ‘Het is jouw schuld. Alles is jouw schuld. Want jij hebt hoop gehad. Jij hebt het recht niet.’
Ik had het recht niet.
Ik was immers niemand, ik was de persoon die ze negeerden, dag na dag. Het moeilijkste deel zou nog komen. Ik zou mijn trots voor de zoveelste keer moeten inslikken, aan de tafel van Zwadderich moeten zitten en doen alsof er niets aan de hand was terwijl ik besmeurd was met modder en slijk. Ik zou mijn schroeiende wonden die opnieuw opengekrabd waren, moeten verwaarlozen. Niemand zag het, niemand was betrokken, maar naar mijn mening lekte ik dood van binnen.
Fall in love with your dreams.
x Sanne
Ex-staflid
Ex-staflid
Berichten: 1544
Lid geworden op: 26 apr 2007 17:40
Contacteer:

Wat een rotsituatie voor Lisbeth, arm kind :cry: Ik ben fan van je verhaal, zeker weten :D
The quiet scares me cause it screams the truth
Gebruikersavatar
Lieke
Potlood
Potlood
Berichten: 44
Lid geworden op: 18 mei 2008 08:02
Locatie: Robert James Hoffman Manor <3

Sanne; heel erg bedankt ^^!

H o o f d s t u k V i e r

“Het Meisje Met De Roos”

Afbeelding

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Sloom wankelend stond ik op en veegde ik het modder van mijn gezicht.
“Maak je moeder trots dit jaar…”
Als mijn vader me nu kon zien…
Ik voelde me zó ongelofelijk nietig. Zo onbeduidend. Zo vergankelijk, futiel en breekbaar.
Ook al was ik dik, ook al was ik lelijk, ook al was ik bijziend, ook al was ik een mengeling…
Ik was nog steeds een mens.
Niemand verdiende dit.
Niemand wist hoe het voelde.
Die avond at ik zwijgzaam mee met iedereen aan de tafel van Zwadderich, net zoals ik het mezelf had voorgenomen. Af en toe wierpen er een paar jongens die schuin tegenover me aan tafel zaten, van wie ik wist dat ze ook in het zevende jaar zaten maar voor wie ik geen moeite had gedaan hun namen te memoriseren, mij gemene grijnzen toe. Ik prentte hun gezichtsuitdrukking diep in mijn geheugen, maar liet uit niets merken dat ik hen had opgemerkt. Ik staarde naar mijn lege bord.
Het viel best mee, besloot ik uiteindelijk.
Het viel best mee wanneer je hen negeerde, wanneer je accepteerde dat je toch nooit bij hen zou horen. Het viel best mee wanneer je respecteerde dat het niet ieders lotsbestemming was gelukkig te zijn in deze wereld. Sommigen moesten boeten voor daden die ze nooit hadden begaan.

De leerlingenkamer van Zwadderich was niets veranderd, merkte ik onverschillig op. Het was enorm, dat wel. De ouderwetse, eiken meubels en zwarte leren fauteuils straalden een warmte uit die vertrouwd aanvoelde en de enorme haardvuren sputterden vrolijk kleine vlammetjes in het rond.
Er waren zeven gangen, voor elk jaar eentje. In de meeste gangen en ook in de kamers hingen schilderijen van portretten van mensen die allemaal vreemden voor me waren. Af en toe, als ik aandachtig keek, leek ik de neus van een mede Zwadderaar te herkennen in het portret van een oudere man en een meisje uit het derde had dezelfde dunne lippen als de jonkvrouw die statig had geposeerd voor de schilderij in een van de gangen.
De grootste gang, bedoeld voor de zevendes, had aan weerszijden één enkele deur. Links voor de meisjes, rechts voor de jongens. In de meisjeshal waren er dit keer wel verschillende deuren die allemaal naar een slaapkamer of badkamer leidden. Ik had mijn naam op een gouden opschrift aan een eikendeur opgemerkt en las nieuwsgierig de namen van mijn kamergenoten.

Audrey Arden
Lisbeth Duvessa
Shannon Saraid


Ik opende met een trillende hand de deur en wierp schichtig een blik naar binnen terwijl ik mijn adem inhield.
Er is nog niemand.
Opgelucht durfde ik weer uit te ademen. Ik bestempelde het hemelsbed helemaal links als de mijne omdat er een grote raam langs was die uitzicht gaf aan het Verboden Bos.
Meer hoefde niet.
Er liep een klein beekje tussen de wortels van de statige bomen in het bos. Het kronkelde zo fel dat het haast leek alsof het beekje verdwaald was. Ik grinnikte, terwijl ik vanuit mijn kamer, mijn vinger verschuivend tegen het glas van de raam, de weg die het beekje aflegde, probeerde te volgen.
Ik liet me traag vallen op mijn hemelbed en zuchtte diep. Een gevoel van veiligheid trok door mijn lichaam. Ik snoof aan de kussen onder mijn hoofd. Het was zo’n bekende geur, maar toch kon ik het niet thuisbrengen. Een glimlach verscheen op mijn gezicht.
Ja, hier voelde ik me wel een beetje veilig. Slechts een beetje.
Geeuwend werd ik de volgende dag wakker. Een vreemd gevoel borrelde op in mijn buik.
Ik voelde me opgetogen.
Alleen kon ik niets bedenken wat de oorzaak hiervan zou kunnen zijn of worden.
Eerste schooldag, dat is waarom je je zo voelt. Wen er maar niet aan.
Ik dwong mezelf op te staan en keek met kleine slaapdronken oogjes rond. Plotseling zwaaide de deur van de kamer bruusk open en jong meisje van een jaar of zeventien liet haar hoofd door de opening zien. Ze had lange, goudbruine haren die een soort van slag bevatten en heldere, blauwe ogen. Met een vinnige blik knikte ze me toe.
“Ik wilde je net wakker maken,” zei ze. “Het is jouw badkamertijd, als je wilt dat niemand het inneemt, zou ik nu maar gaan.”
Ik knikte. Er viel een kleine stilte. Het meisje sloot de deur achter zich en ging zitten op het bed naast de mijne.
“Ik ben Shannon.”
‘Ik weet wie je bent, Shannon.’
“Lisbeth,” mompelde ik.
“Hebben we geen Bezweringen samen?”
Met een verbeten uitdrukking op mijn gezicht staarde ik in haar ogen en om de een of andere reden probeerde ze mijn blik te ontwijken.
‘Ja, natuurlijk hebben we Bezweringen samen maar heb jij ooit met me gesproken, Shannon? Of schaamde je je omdat je niet wilde geassocieerd worden met losers zoals mij?’
“Jup,” antwoordde ik maar. Ik besloot Shannon uit haar stille lijden te bevrijden en haastte me naar de badkamers.
“Hey, uhm, Duvess - Lisbeth?” hoorde ik haar plotseling achter me aan roepen.
Ik draaide me traag om.
“Ja?”
“Ik wilde… Nou ja… Niets.”
Ik gaapte haar eventjes verbaasd aan en knikte daarna begrijpend.
“Van hetzelfde.”
Hmm. Dat was vaag.

Aan het ontbijt kregen we onze lessenroosters toebedeeld. Ik keek op van mijn havermoutpap.
Als eerste les had ik Verweer Tegen De Zwarte Kunsten, een vak dat me altijd al had geïnteresseerd.
Niet.

“Goed, klas, wie kan me uitleggen waar de Aestimato-spreuk voor dient?”
Een meisje uit Griffoendor stak twijfelend haar hand op terwijl een paar Ravenklauwers afkeurend naar haar keken.
Professor Bewanderon, een ietwat mollige voormalige Huffelpuffer die er eigenlijk te braafjes uitzag om het vak VTDZK te mogen geven, knikte het meisje bemoedigend toe.
“Het werd vaak gebruikt door spionnen in de tijd van… V-van… In de Duistere Tijd. De spreuk zorgt ervoor dat je je mentaal kunt richten op de gevoelens van een bepaald persoon en deze als een vervormde visioen met betekenis te zien krijgt. Spionnen gebruikten het om de zwakheden van hun tegenstanders beter te kunnen begrijpen. Het is een zeer inspannende en zware spreuk en meestal houdt je er een lichte hoofdpijn aan over als de spreuk op je wordt beoefend.”
“Juist,” beaamde het bebrilde mannetje. “Het enige nadeel is dat de slachtoffer hetzelfde visioen te zien krijgt over zichzelf, over zijn eigen gevoelens. Als je een sterke geest hebt, kun je de spreuk afweren zonder een verdedigingsspreuk te hoeven gebruiken, maar dit komt maar zelden voor.”
Hij kuchte eventjes om een adempauze in te lassen voor zichzelf.
“Ik wil dat jullie vandaag de spreuk op jullie medeleerlingen uittesten. Ik begrijp dat bepaalde gevoelens liever privé blijven en daarom wil ik ook dat iedereen verspreid gaat zitten in het klaslokaal, zich concentreert op één bepaald persoon en daarna aan niemand vertelt wat hij of zij heeft gezien. Is dat goed begrepen?” De ogen van de kleine man twinkelden opwekkend. Hij zwaaide met zijn toverstokje zodat de banken verdwenen en er zachte matten verschenen. Daarna legde hij uit hoe de spreuk precies in werking ging.
“Wel, waar wachten jullie op? Begin!”
Ik sloot mijn ogen genietend. Wat een fijne les was dit. Ik hoefde niet eens te doen alsof ik aan het opletten was! Ik kon gewoon een heerlijk lesuur me zo klein mogelijk maken, doen alsof ik er niet was, hemels wegdromen en –
Opeens voelde ik me beroerd.
Iets of iemand viel mijn bewustzijn aan.
Au!
En niet zo’n beetje ook.
Ik voelde hoe een ruwe kracht mijn herinneringen aanstootte en niet de moeite nam zachtaardig te zijn. Harde schokken van pijn trokken door mijn hoofd. Was dit wel de bedoeling?
Ik opende mijn ogen en keek paniekerig in het rond om uit te vinden wie de spreuk op mij had uitgevoerd, maar niemand keek mijn richting uit.
Zou ik de professor roepen?
Nee! Dan zal iedereen denken dat je een slappeling bent.
Dat denken ze al.
En toch!
Mijn ogen prikten door de pijn, maar ik negeerde het met een wrang gezicht. Ik deed als tegenbeweging een paar slappe geestelijke afwegingspogingen, maar na een paar seconden besefte ik dat het een onbegonnen strijd was en gaf me zuchtend over.
Ach, wil je het wel weten?
Wil je het echt?


Een klein meisje keek twijfelend naar de prachtige rode rozen, groeiend aan de rozenstruik waar ze naast stond. De wind amuseerde zich door te spelen met de zwartkleurige lokken haar van het meisje, die door de zon een blauwachtige glans over zich hadden gekregen. Het meisje wist nog steeds niet wat ze moest doen. Ze had traag haar arm opgeheven en staarde als in trance naar één bepaalde roos in het bijzonder. Haar hand was er maar een centimeter van verwijderd en ze reikte steeds verder; traag, met een vreemde blik in haar ogen.
Een ander meisje kwam huppelend bij het kleine meisje staan. Haar gezicht gelijkte sprekend op die van het eerste meisje. Met grote ogen keek ze naar de hand van het meisje en daarna boorde ze haar ogen ongelovig in de bruine ogen van het eerste meisje.
“Je gaat die toch niet plukken?” vroeg ze met een hoge, kinderachtige stem.
“Waarom niet?” antwoordde het kleine meisje. Haar ogen blonken hevig en ze keek bezitterig naar de rode rozen.
“Als je ze plukt, dan sterven ze,” mompelde het tweede meisje onzeker als antwoord.
Het eerste meisje keek boos op en staarde het tweede meisje furieus aan.
“Ik wil het hebben! Het is mooi!”
“Maar…” probeerde het tweede meisje opnieuw.
“Zwijg,” zei het eerste meisje gebiedend. Er doorklonk zoveel gezag in haar stem dat het tweede meisje abrupt ophield met praten.
Het bleef een paar seconden stil, tot het eerste meisje weer opkeek van de rozen. Haar ogen versmalden zich en ze had niet langer de naïeve uitdrukking op haar gezicht dat meestal typerend is voor kinderen van haar leeftijd.
“Ik begrijp het…” fluisterde ze plotseling.
Haar gezicht was verwrongen in een pijnlijke glimlach en ze keek vol compassie naar het tweede meisje, dat zenuwachtig kringetjes tekende in het zand met haar schoen.
“Je wilt ze allemaal voor jezelf hé, dat is wat jij wilt…”
Het tweede meisje keek verschrikt op.
“Nee, natuurlijk niet! Er zijn er genoeg voor ons allemaal! Voor papa, voor mama…”
“Zwijg over mama!” schreeuwde het eerste meisje met een schrille stem.
Traag stak ze haar hand uit naar de fraaie roos die ze in het begin al had opgemerkt. Ze wilde de roos net plukken toen ze haar hand met een snelle beweging terugtrok.
“Au –” jammerde ze plotseling. Haar gezicht weerspiegelde een pijnlijke uitdrukking.
Er druppelden een paar druppels bloed van haar hand op de grond en kleurden de aarde roodbruin. Het meisje was al lang gestopt met klagen over de pijn en met een masker van nieuwsgierigheid op haar gelaat bestudeerde ze haar vinger.
“Ik had je gewaarschuwd,” merkte het tweede meisje betweterig op. “Rozen hebben doornen, die prikken je want ze willen niet dat je ze plukt.”
De donkerbruine ogen van het eerste meisje werden met deze opmerking vochtig, maar ze beet zenuwachtig op haar onderlip en stak met blinde agressie haar hand opnieuw uit.
De mooie, rode roos die ze had geplukt en nu vol glorie in haar petieterige handjes hield, gooide ze uiteindelijk op de grond. Daarna vertrappelde ze het met haar kleine schoentjes.
“Eigen schuld…” fluisterde ze.
Het tweede meisje keek bedachtzaam naar het eerste meisje en even leek het alsof ze overwoog iets te zeggen, haar mond opende zich een beetje, maar uiteindelijk sloot ze deze en schudde zachtjes haar hoofd. Ze zweeg.
Fall in love with your dreams.
x Sanne
Ex-staflid
Ex-staflid
Berichten: 1544
Lid geworden op: 26 apr 2007 17:40
Contacteer:

Prachtig vervolg, ik kan niets anders zeggen! Ik ben benieuwd of de herinnering een belangrijke rol gaat spelen :)
The quiet scares me cause it screams the truth
Gebruikersavatar
Lieke
Potlood
Potlood
Berichten: 44
Lid geworden op: 18 mei 2008 08:02
Locatie: Robert James Hoffman Manor <3

Thnx Sanne =).

H o o f d s t u k V i j f

“Een Simpele Dankjewel”

Afbeelding

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Die dag hield ik voor zoverre dat mogelijk was iedereen waar ik dezelfde lessen mee had, goed in de gaten. Ik wou weten wie die spreuk over mij had uitgesproken, ik had het recht om het te weten. Want als ik de kans zou krijgen iemand te kiezen, zou ikzelf beslist niet mezelf hebben gekozen. Wie had dat dan wel gedaan?
Niemand liet echter uit iets merken dat hij of zij onderscheidde dat ik bestond. Ik zuchtte inwendig. Misschien had ik het me wel verbeeld, misschien was ik zo wanhopig dat ik de visioen zelf had geforceerd.
Maar ik heb wel degelijk iemand gevoeld. Iemand had interesse getoond, iemand had willen begrijpen hoe ik me voelde.
Het had mij de hele dag monter gestemd.
Ik verachtte mezelf.
Sinds wanneer was ik zo wanhopig geworden dat zo’n nietig gebaar me vrolijk kon maken?
Sinds wanneer smachtte ik zo radeloos naar erkenning?
Sinds wanneer wilde ik aanvaarding?
Zelfs waardering?
Ik heb het altijd al gewild.
Hoezeer ze me ook hadden gekleineerd, gehaat, me tot het toppunt van lelijkheid hadden benoemd, grappen met me hadden uitgehaald die zelfs voor hun laag genoemd kon worden…
Ik wou het nog altijd?
Ja, ik wil.
Je kunt tegen anderen liegen, je anders voordoen.
Dat is de werkelijkheid, want er bestaat geen realiteit. Iedereen acteert in het leven, ieder is iemand anders.
En we kunnen het goed, we kunnen het verdomd goed.
Sommigen zijn er zelfs zo afschuwelijk goed in, dat ze zichzelf verliezen. Ze raken zichzelf kwijt. Langzaamaan, zonder noodsignaal, veranderen ze voor anderen in de personage die ze zo gretig naspeelden.
Weet je, het is duizenden keren simpeler dit bij jezelf te doen. Je gelooft jezelf immers moeiteloos. Blindelings, zonder aarzelen. Zo eenvoudig is het. En wanneer de wereld op een dag je ogen opent, schrik je je dood. Bijna toch.
Ik wist het uit ervaring, ik had het allemaal zelf meegemaakt. Ik was vroeger een dromer. Ik was iemand boordevol verbeeldingskracht en fantasie. Ik was een bron van energie.
Tot de wrede maatschappij ook mij wakker schudde.
Tot ik op een dag uiteindelijk uitdoofde.
Daarom moet ik niet opnieuw willen?
Daarom mocht ik niet opnieuw willen, niet nog eens.

Ik moest mezelf die avond letterlijk en figuurlijk sleuren naar de bibliotheek. Het was nog maar de eerste dag van het nieuwe schooljaar en ik had nu al bergen huiswerk opgekregen. Traag slenterde ik de eindeloze boekenrekken voorbij. Ik liet mijn vingers over de vele boeken glijden en snoof diep. Het rook hier oud en versleten. Toch vond ik het meestal prettig om in de bibliotheek te vertoeven.
Meestal.
Niet nu.
Niet wanneer ik huiswerk zou moeten maken.
Helemaal achteraan vond ik een tafeltje voor twee personen. Mijn rugzak plaatste ik op de stoel voor mij en zelf ging ik op de andere zitten. Ik boog me zuchtend over mijn versie van ‘De Vreeschwekkendste Tooverdranken’.
Ik las en bleef maar lezen, tot de lettertjes begonnen te dansen voor mijn ogen. Er leek maar geen einde aan te komen en nog steeds had ik niet gevonden wat ik zocht. Ik legde mijn hoofd vermoeid op de tafel neer. Ik zou heel eventjes uitrusten, vijf minuutjes maar. Daarna zou ik verdergaan met mijn opstel.
Ja, vijf minuutjes maar…
“Hoi. Mag ik hier komen zitten?”
Langzaam deed ik één ooglid open, zodat het leek alsof ik scheel keek. Voor me zag ik een wazig beeld van hoogstens een tweedejaars. Ze keek me verwachtingsvol aan.
Ik hief mijn hoofd op en reikte naar mijn rugzak. Zodra de stoel voor mij geleegd was, ging het meisje zitten.
“Ik heet Gitte. Jij?”
Hier had ik geen zin in, o, hier had ik geen zin in.
“Lisbeth.”
Het meisje glimlachte vriendelijk.
Waarom was ze eigenlijk hier komen zitten?
Ik besloot er niet verder over na te denken en vestigde mijn kostbare aandacht weer op het boek dat open voor me lag.
“Um, Lisbeth? Kun je me even helpen met deze vraag voor Transfiguratie? Hier staat namelijk…”
Ha! Dat was dus waarom ze hier was komen zitten. De volgende twintig minuten spendeerde ik onwillig aan het beantwoorden van haar vraag. Gitte knikte telkens en slaakte oh’s en ah’s wanneer ze iets begreep.
“Weet je,” onderbrak ze me plots. “Jij bent helemaal niet zo stom en afstotelijk als ze over je zeggen.”
Ik voelde een scherpe steek in mijn hart.
Een dankjewel was ruim genoeg geweest. Een simpele dankjewel.
Gitte was eerlijk, té eerlijk. Ik wist dat ze het niet slecht had bedoeld, maar het hielp de pijn niet echt verzachten. Ik deed het enige wat in me op kwam, ik deed wat ik altijd deed en wat ik altijd gewoon was te doen. Ik beet op mijn onderlip en probeerde al mijn leed te negeren. Ik sloot me af voor de buitenwereld.
Gitte keek me vragend aan. Ik negeerde ook haar. Er viel een stilte, een gekwelde stilte.
“Gitte! Daar ben je! Damn, ik loop je al een uur als een gek te zoeken!”
Ik keek toe terwijl Gitte zich grinnikend omdraaide.
“Ik was met mijn opstel bezig.”
“Je moet eens meekomen, mams heeft een nieuwe brief gestuurd –”
De nieuwkomer staarde mij verbaasd aan, maar ik had hem al lang herkend.
Zijn halflange kastanjebruine haren vielen een beetje voor zijn ogen. Zijn groenbruine ogen die nu krampachtig een harde en minachtende blik probeerden te onderdrukken.
Hij was een Zwadderaar, iemand uit mijn jaar.
Hij had gelachen, hij had mij ook gekleineerd en was schuldig. Hij had mij gemeen aangegrijnsd aan het eerste avondmaal gisteren.
Zou hij zich schamen voor wat hij had gedaan? Zou hij een klein beetje berouw voelen, diep in zijn hart?
Nee, natuurlijk niet.
Ik boorde mijn ogen diep in de zijne, niet aanvallend. Meer begripvol.
‘Ik haat jou.’
“Jonathan, dit is Lisbeth. Ze heeft me geholpen, ik begreep iets niet. En ze is echt aardig, ik begrijp helemaal niet waarom ik niet mocht –” Gitte stopte onmiddellijk in het midden van haar zin toen Jonathan haar waarschuwend aankeek.
O, alsjeblieft.
Bespaar me de moeite.
Alsof ik zelf niet kan raden dat ze niet met me mocht praten.
Ik vraag me wel af waarom.
Is het misschien omdat ik een mengeling ben?
Of is mijn lelijkheid besmettelijk en weet ik dat niet?

Wel?
“Sta op,” siste Jonathan gebiedend tegen Gitte.
De afkeurende en verafschuwende uitdrukking op zijn gezicht ging me niet onopgemerkt voorbij. Het maakte zijn gelaat er trouwens niet knapper op.
Het kleine meisje gehoorzaamde met een angstige blik in haar ogen en sprong overeind. Ze verzamelde verward haar boeken. Daarna spurtte ze haar oudere broer achterna, die met grote stappen voorop liep.
Ik keek hen glimlachend na.
Er was vandaag niets bijzonders gebeurd.
En ik kon de pijnlijke glimlach maar niet van mijn gezicht vegen.
Ooit, ooit zullen jullie boeten.
Ik zal nemen wat mij is afgenomen.
Ooit.
Fall in love with your dreams.
x Sanne
Ex-staflid
Ex-staflid
Berichten: 1544
Lid geworden op: 26 apr 2007 17:40
Contacteer:

Het is al redelijk oud; met dit verhaal heb ik leren schrijven, al beweer ik niet dat ik er nu iets van zou kunnen =').
Ik beweer van wel, jij hebt echt zeker weten talent :shock: :super

Ik ben er stil van! Ik zit al de hele tijd naar je prachtige banner te staren zonder iets te typen. Het is echt zó mooi. Ieder woord dat je schrijft raakt me. Echt waar, het is fantastisch. Ontzettend meeslepend, gevoelig... Prachtig!

Sorry voor mijn korte reactie, maar ik ben echt onder de indruk...
The quiet scares me cause it screams the truth
Gebruikersavatar
Alatariel
Potlood
Potlood
Berichten: 43
Lid geworden op: 14 feb 2007 13:16

Lieke!
Jij hier! =D
En Verlangen ook,
mijn drug <3

Serieus, ik kan dit verhaal over- en overlezen, en ik blijf maar nieuwe dingen ontdekken waardoor ik van mijn stoel geblazen wordt.
Je schrijfstijl is ook wel veranderd. Dat valt op als je dit leest en dan meteen erna je hoofdstuk weetikveelhoevel. Ik zeg niet dat dit slecht is - verre van - maar je ziet toch wel dat je... ik weet niet, meer vertrouwen in het schrijven hebt nu? Dit is maar een vage gok, dus sla me niet.
And all the poetry in the world
Finally makes sense to me.
Gebruikersavatar
Bellenblaas.x
Potlood
Potlood
Berichten: 97
Lid geworden op: 02 apr 2008 09:41

Waaaaaaaaaaaaaaaaaaaaaauw! :sweet
Vet mooi verhaal!
Hoofdstuk 5; helemaal top! Echt geweldig hoe je schreef over dat iedereen zich anders voor doet en sommigen mensen er echt helemaal in opgaan, dat is zó erg de waarheid! Echt heel mooi geschreven! Je hebt een nieuwe fan! ^^ Ben echt benieuwd naar de rest! En dat terwijl ik niet zo van HP hou.. (A)
Post snel weer een stuk!
Just close your eyes and keep your mind wide open
Gebruikersavatar
Lieke
Potlood
Potlood
Berichten: 44
Lid geworden op: 18 mei 2008 08:02
Locatie: Robert James Hoffman Manor <3

*Huppelt topic binnen*
Dit stukje heeft even op zich laten wachten, ik had het verschrikkelijk druk =).
Dankjulliewel; Sanne en Belleblaas ^^. Lien, dudine, tuurlijk begrijp ik wat je bedoelt. Zo denk ik er trouwens ook over =D.


H o o f d s t u k Z e s

“Excuses Voor Het Ongemak”

Afbeelding

I’m coming up only
to hold you under
I’m coming up only
to show you wrong


Band of Horses – Funeral


- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
“Denk je dat mijn haar zo goed zit?” vroeg Audrey onzeker aan Shannon. Ik rolde geïrriteerd met mijn ogen. God, wat kon dat mens overdrijven.
“Nou, het begint precies weer een beetje te krullen van beneden,” merkte Shannon grijnzend op. Audrey zuchtte dramatisch.
“Al dat spreukwerk is dus voor niets geweest.”
Ik vroeg me af, ik vroeg me dus echt af, wat meisjes zo belangrijk vonden aan hun uiterlijk. Of waarom ze vroegen of hun pijnlijk glanzend en oogverblindend haar goed zat.
Natuurlijk deden niet alle meisjes dat, maar ik bedoelde dan ook de ‘meisjes meisjes’. De meisjes die met hun verstand op nul handelden. De meisjes die hordes jongens achter hun aan hadden lopen. Oh, kijk eens aan, ik had mijn eigen vraag weer zelf beantwoord. Wat niet zo moeilijk te verwezenlijken is als je niemand hebt om je diepste geheimen aan toe te vertrouwen. Niemand om je hart te luchten. Of ja, niemand in het bijzonder.
Het was vrijdagavond.
Ik zat op mijn bed ongestoord een roman te lezen, eentje dat ging over onbereikbare liefde, daar las ik graag over. Tot een paniekerig stel meisjes die gedreven werden door hormonen de kamer binnen stormden en zich zonder verdere uitleg rumoerig begonnen op te maken voor een of andere fuif in de leerlingenkamer van Zwadderich. Ze zuchtten en pochten en kuchten en ze bezorgden me een behoorlijke hoofdpijn. En, kun-je-het-geloven-ze-waren-nu-al-vier-uur-bezig, ze waren nog altijd niet klaar.
Maar ik vertikte het om op te staan.
Ik kon niet naar de leerlingenkamer omdat ik niet uitgenodigd was op de fuif.
Duh.
Ik kon niet naar de bibliotheek omdat die ondertussen al wel gesloten zou zijn.
Logisch.
En ik wou weten hoe het verhaal af zou lopen.
Uiteraard.
Dus ik probeerde hen te negeren en me te concentreren op mijn boek.
Formoselior!” Audrey sprak de spreuk uit op haar haren en was het effect aan het bewonderen in de spiegel. Ik gaf het niet graag toe, maar volgens mij hoefde Audrey zich geen zorgen te maken over haar uiterlijk. Ze had halflange kastanjebruine haren die haar groene ogen goed deden uitkomen. Ze had een natuurlijke schoonheid en ik was zichtbaar niet de enige die dat opmerkte, dat bewezen haar vele mannelijke aanbidders die haar verafgoodden wel voor mij. Wat zou ik er niet voor over hebben om er één dagje maar zoals haar uit te zien.
Ik zou er alles voor over hebben.
Helaas zou ik daar alleen maar van kunnen dromen.
“Dus we zijn klaar om te gaan?” hoorde ik Shannon vragen.
“Let’s go!” giechelde Audrey.
Net voor ze de deur achter zich dichtdeden, draaide Audrey zich met een plotselinge ingeving om.
“Duvessa,” mompelde ze met een harde ondertoon in haar stem om mijn aandacht te trekken.
Ik hief mijn hoofd op.
Audrey had haar toverstok op mijn hart gericht, maar ik had niets te vrezen. Het was zo’n beetje dé kenmerk voor Zwadderaars omdat ze niemand vertrouwden behalve zichzelf, egoïstische schepsels dat ze – we - waren. Het was om aan te duiden dat ze meenden wat ze zouden zeggen, want de helft van de tijd bedoelden ze iets anders dan dat ze verklaarden aan de rest.
Zwadse psychologie, whuaha.
Heel verwarrend allemaal, ik begreep er amper iets van.
“Geen woord over waar we naar toe zijn als iemand het vraagt.”
Ik zweeg, maar keek Audrey nog steeds aan. Het bleef stil voor een paar seconden.
‘Kom op, zeg het.
Ik weet dat je het wil.
Je zegt het.
Nu.’

Audrey klakte ongeduldig met haar tong.
“Begrepen, mengeling?”
Dat is natuurlijk waar ik op heb gewacht alvorens een antwoord te geven. Niet.
“Begrepen,” bevestigde ik zonder emotie in mijn stem. Audrey liet te hard merken dat ze opgelucht was. Arm kind. En dan nog stoer lopen te doen.
Ik bleef achter.
Voor de zoveelste keer in mijn leven.
Ik bleef alleen achter.
Voor de zoveelste keer een uiterst kwellende ontgoocheling in mijn hart.
Ik wierp het boek dat ik nu krampachtig in mijn handen had geklemd, op de grond.
‘Negeer…’ hoorde ik het vertrouwde stemmetje in mijn hoofd me bemoedigend toefluisteren.
Kom op.
Wie hield ik voor de gek?
Ik kon het niet.
Ik kon het echt niet meer aan.
Ik zou me overgeven en overleveren aan hun.
‘Hier, doe wat je wilt met mijn lichaam en geest. Ik ben er toch niets meer mee, dankzij jou,’ zou ik zeggen.
Het was bijna genoeg geweest.
Ik greep het klein beetje hoop dat ik nog had vast, ik greep het vast alsof mijn leven er van af hing. En ik weigerde voorlopig het los te laten.


- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Ik zette de kraan van het bad open en de badkuip vulde zich al snel met warm water. Ik zorgde er voor dat ik mijn toverstok langs de badkuip had liggen. Het was een gewoonte worden, ik had het altijd al gedaan. Voor de zekerheid. Voor de veiligheid. Daarna stapte ik de badkuip binnen en voelde ik me voor het eerst sinds een lange tijd tot rust komen. Al mijn zorgen leken weg te vloeien met het warme water en ik wilde dat dit hemels gevoel voor altijd zou blijven duren. Mijn spieren ontspanden zich volledig. Ik vergat al mijn bezorgdheid, ik vergat al mijn timiditeit. Ik kon mezelf zijn hier, ik zou niet hoeven te doen alsof.
Rust.
Al was het maar voor eventjes, het voelde verrukkelijk.
Plots hoorde ik het geluid van een openende deur.
“Alohomora.”
Dat had ik me net verbeeld. Toch?
Zeg alsjeblieft dat ik me dat heb verbeeld, zeg het. Alsjeblieft.
Mijn hart probeerde moeizaam te blijven kloppen.
Had ik de deur niet op slot gedaan?
Ik deed geforceerd mijn ogen open.
Duf registreerde ik dat alle jongens van het zevende jaar aan de deur stonden.
Nee!
Dit kan op dit moment niet gebeuren. Zo diep kunnen ze toch niet zinken?

Traag schudde ik ontkennend mijn hoofd.
Nee. Nee, nee!
Ik voelde hoe een vloedgolf van emoties me probeerde te overweldigen. Nog even en ik zou er in verdrinken. Hoe durfde ik, hoe durfde ik eventjes te ontspannen. Dit was allemaal mijn schuld. Ik hapte naar adem.
Blijven ademen. Blijven ademen.
Ik graaide met plotselinge beweging naar mijn toverstok. Mijn knokkels zagen wit.
Expelliarmus!” zei een jongensstem.
Mijn toverstok vloog uit mijn hand.
Het was alsof de muren langzaam dichterbij kwamen.
Wacht…
De kamer leek in te krimpen.
Hou op…
De kamer draaide rond.
Stop…
Een zachte zucht ontsnapte van me.
Ik gaf me over aan de duisternis. Het voelde goed.
“Vetzak!”
“Hey, wacht eens, waar is vetzak?”
Maar ik kon het niet. Ik kon mezelf niet achterlaten, niet in deze situatie. Ik keerde toegewijd terug. Loom werd ik me bewust van de situatie en ik hield een hand sloom bedekkend voor me. Mijn tijd innemend, ik had toch niets meer te verliezen, zette ik met mijn ander hand mijn bril op die ik eventjes had afgezet. Ik herkende Jonathan tussen de jongens. De situatie waarin ik me bevond was zo krankzinnig, zo bezopen, zo… zo niet reëel. Alles vloeide door elkaar. Ik wou bijna glimlachen en vragen hoe het met hem ging, zo ondersteboven voelde ik me.
“We waren hier toch voor mengeling? Ze is er blijkbaar niet.”
“Zwijg, we mogen de dame zich niet laten vervelen, dat is onbeleefd, gozer.”
“Hey, wacht eens. Ik heb haar nog nooit gezien hier. Zit ze wel in Zwadderich?”
Hola! En wie ben jij, señorita?”
Het duurde eventjes voor ik besefte dat de laatste vraag naar mij was gericht. Ik wist niet wie ze had gesteld dus ik bleef Jonathan strak aanstaren. Hij voelde zich schijnbaar niet op zijn gemak.
Waarom niet?
Wacht eens. Mengeling, dat was ik. Wat bedoelden ze eigenlijk met ‘ze is er blijkbaar niet’?
Ik keek vragend naar Jonathan, terwijl de rest van het gezelschap gapend naar mij keek.
“Sorry,” mompelde de jongeman opeens.
W-wat?
Bloosde hij zojuist?
Dit was te absurd voor woorden. Ik had Jonathan nog nooit zien blozen als het ging om een meisje, laat staan… mij. Hij wendde zijn blik gauw naar de grond en gebaarde dat de rest van de jongens dat ook moest doen.
“Vergeef ons. W-we zochten naar iemand anders. Sorry voor het… het storen en zo.”
En voor ik iets terug kon antwoorden, al zou ik eigenlijk niet weten wát, hoorde ik de deur terug dichtgaan. Versuft sloot ik weer mijn ogen.
Niet panikeren.
Ik wreef vermoeid met mijn handen over mijn ogen. Daarna sloeg ik een paar keer in mijn gezicht.
Kom op, Lisbeth.
Word wakker meisje.
Word wakker.

Wat was er in hemelsnaam net gebeurd?
Fall in love with your dreams.
Gebruikersavatar
Gisela
Potlood
Potlood
Berichten: 97
Lid geworden op: 27 dec 2007 12:52
Locatie: antwerpen

Tof tof tof! ik kan al zo'n beetje raden wat er is gebeurt.
I like life. It's something to do - Ronnie Shakes
x Sanne
Ex-staflid
Ex-staflid
Berichten: 1544
Lid geworden op: 26 apr 2007 17:40
Contacteer:

Wauw!! :liefde Wederom prachtig! Jij hebt talent :super
The quiet scares me cause it screams the truth
Gebruikersavatar
Bellenblaas.x
Potlood
Potlood
Berichten: 97
Lid geworden op: 02 apr 2008 09:41

Oeee, wat een spannend stukje!
Hoe kom je trouwens aan die geweldige mooi afbeeldingen?
Laat ons niet te lang in spanning! ^^
Just close your eyes and keep your mind wide open
Gebruikersavatar
Lieke
Potlood
Potlood
Berichten: 44
Lid geworden op: 18 mei 2008 08:02
Locatie: Robert James Hoffman Manor <3

Bedankt, alledrie! Bellenblaas, ik sla gewoonweg alle mooie foto's die ik tegenkom op internet op, dus ik zoek niet bepaald op één enkele site ^^.
Goed, persoonlijk vind ik dit hoofdstukje wat minder, maar hier komtie... =)


H o o f d s t u k Z e v e n

“Onbegrensde Krankzinnigheid”

Afbeelding

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Ik voelde gêne, schaamte.
En ik moest uiteindelijk uit dat bekende gevoel kracht putten om op te kunnen staan uit de badkuip. Mijn hoofd bonkte zwaar, wat ik volledig negeerde. Met een handdoek bedekkend rond mijn lijf geklemd, opende ik de deur naar mijn slaapkamer.

“Ik vroeg wat,” merkte ik bedeesd op.
Stilte.
“Ik zei, wanneer zullen jullie klaar zijn? Ik wilde vandaag nog een bad nemen,” herhaalde ik mijn vraag.
Shannon keek me met een vernielzuchtige uitdrukking op haar gezicht aan.
“We zijn klaar wanneer we klaar zijn, Duvessa.”
Ik herinnerde me plotseling hoe ze me de eerste dag van school met mijn voornaam had aangesproken. En ik had gedacht dat ze misschien niet zou zijn als de anderen, dat ze misschien nog zou meevallen. Maar dat was niet het geval. Ze was net zo als de rest, mogelijk zelfs erger.
“En ik wil niet dat je ons nog een keer aanspreekt,” grijnsde Audrey. “Je verdient het niet.”
Ik dwong mezelf tot een pijnlijke glimlach en negeerde de zoveelste deuk toegeworpen op mijn trots.
“Goed, maar wanneer zullen jullie klaar zijn?” vroeg ik nog eens.
Shannon zuchtte verveeld.
“Binnen een paar uurtjes,” mompelde ze uiteindelijk. “En laat ons nu met rust. Sommigen onder ons hebben een leven.”


Ik plaatste me traag aan de ouderwetse opmaaktafel in de hoek van de kamer. Mijn natte haren plakten op mijn gezicht, dus ik streek ze weg.
Zij hadden het verteld aan de jongens.
Zij hadden verteld dat ik een bad zou nemen.
Omdat ik tegen hen had gesproken, hen had geïrriteerd?
Mijn ogen prikten onaangenaam.
Ik kon alles aan, alles.
Maar dit ging te ver.
Overdrijven was ook een vak.
Ik had dit niet verdiend.
Met een leeg gevoel vanbinnen veegde ik mijn warme tranen weg. Zij verdienden geen tranen. Ik wilde geen tranen meer verspillen. Maar ik voelde, nee, ik wist het zeker, dat het dit keer anders was. Ik huilde niet omdat ik verdriet had. Ik huilde van razernij. Diep binnenin kookte ik van woede, van onbegrensde krankzinnigheid. Assen diep begraven in mijn hart begonnen te smeulen en een indrukwekkende vuur ontstond in mijn lichaam. Ik liep naar het midden van de vuurzee in mijn bewustzijn en trok me angstvallig terug. De vlammen laaiden hoog op rondom mij, meters hoog. Ik had angst, ontzag voor het nieuwe obscure, voor het vreemde onontdekte gevoel in mijn binnenste, voor het onbetreden wezen van mijn bestaan dat toch zo bekend aanvoelde. Ik voelde me ontwaken uit een bodemloze droom en samen met dit trok een vreselijke leed door heel mijn lijf. En zo abrupt als de onverklaarbare gewaarwording was gekomen, verdween het weer.
Ik staarde kalm in de spiegel.
Twee donkerbruine ogen staarden met een ijzige blik terug. Deze blik sneed door heel mijn lichaam. Het was zo gevoelloos, zo zonder emotie, dat ik er een akelig gevoel bij kreeg. Toch zou niemand kunnen ontkennen dat deze koude blik respect afdwong.
Ik kon opmerkelijk helder nadenken. Mijn gedachten dwaalden verdwaasd in het rond, tot ik weer aan het voorval van vanavond moest denken.

“…Vetzak…”
“…Hey, wacht eens, waar is vetzak…”
“…We waren hier toch voor mengeling? Ze is er blijkbaar niet…”
“…Zwijg, we mogen de dame zich niet laten vervelen, dat is onbeleefd, gozer…”
“…Hey, wacht eens. Ik heb haar nog nooit gezien hier. Zit ze wel in Zwadderich…”
“…Hola! En wie ben jij, señorita…”
“…Sorry…”
“…Vergeef ons. W-we zochten naar iemand anders. Sorry voor het… het storen en zo…”


Ze hadden inderdaad naar mij gezocht en ik kon er niet aan denken wat er gebeurd zou zijn als ze mij hadden gevonden.
Wacht eens.
Ik was toch gewoon daar geweest? Ze hadden mij toch gevonden?
Ik pijnigde mijn hersenen om de gebeurtenissen opnieuw te laten afspelen in mijn hoofd. Ik begreep het niet. Ik begreep het echt niet.

“…Hola! En wie ben jij, señorita…”

Niemand die goed bij zijn verstand was, zou deze zin tegen mij durven uitspreken. Dat hoorde gewoon niet zo te zijn. Dat was een feit, net zoals één plus één twee was. Ze hadden mij blijkbaar niet gezien als mijzelf, hoe vaag dat ook was.
Wie hadden ze dan gezien?
Was ik niet ik geweest?
Alle vaagheid op een stokje! Wat was ik aan het denken? Natuurlijk was ik ‘ik’. Voor de zekerheid wierp ik een blik op de spiegel. Ik zag mezelf. Logisch.
Ik jammerde.
Alsof alles wat ze tot nu toe gedaan hadden niet genoeg was geweest, hadden ze me een hoofdpijn bezorgd, erger dan de vorige. Het was waarschijnlijk weer een ziekelijk spelletje dat ze hadden bedacht om mij te jennen. Het was hen gelukt, want ik was oprecht verbluft. Wat konden ze goed acteren. Wat kon Jonathan goed acteren. Hij had gebloosd op commando, touché voor hem. Het had zo echt geleken. Dat zou ik niet zo snel kunnen. Ik begreep alleen niet de bedoeling van heel het treurspelletje. Waarom veinzen dat ze iemand anders zagen in mijn plaats? Ik bedoel, ik nam aan dat ik genoeg materie gaf tot treiteren.
Ik zuchtte gefrustreerd.
Ik wilde me niet eens inbeelden wat de volgende dag voor me in petto zou hebben.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Ik opende mijn ogen en riskeerde het om even naar het bed van Shannon te kijken.
Leeg.
Ik wierp daarna gehaast een blik op de slaapplaats van Audrey.
Onbezet.
Uiteindelijk gooide ik het zachte donsdeken van me af en stond op. Al mijn spieren protesteerden problematisch. Ik voelde me zo uitgeput en ik wist niet eens waarom. Ik strompelde een paar stappen vooruit, gevaarlijk naar links en rechts bengelend.
‘Je gaat me toch niet zeggen dat je bent vergeten hoe je recht moet lopen op je benen?’ zei het sarcastische stemmetje in mijn hoofd spottend.
Ik smakte met heel mijn lichaam hard tegen de vloer.
What the…?
Oke, bewegen was voor mij moeilijker dan voor anderen, maar dit was gewoon extreem. Mijn lichaam wilde gewoon niet meewerken. Had iemand een nieuwe spreuk op mij uitgeprobeerd? Ik verbeet de pijn en uiteindelijk slaagde ik erin op te staan. Een paar seconden bleef ik zo staan, in dezelfde houding, zonder me te verroeren, zonder te ademen. Toen ik er uiteindelijk van overtuigd was dat ik mezelf weer in de hand zou hebben, begaf ik me naar beneden om te ontbijten.
Ik bleef staan voor de ingang van de Grote Zaal. Ik zette een kleine stap vooruit en moest al mijn vastberadenheid gebruiken om niet terug te rennen naar mijn slaapkamer, mezelf in een bolletje op te rollen op mijn bed en te verdrinken in mijn zelfmedelijden.
Ik schuifelde nog een stapje naar voren.
Ik probeerde me geestelijk voor te bereiden voor wat komen ging, voor zoverre dat mogelijk was.
Zouden ze me uitlachen?
Het uitproesten op het moment dat ik de zaal binnentrad?
Verbeten zette ik de laatste stap.
Ik kneep mijn ogen lichtjes dicht toen de deuren openzwaaiden, klaar om alles te negeren, alle opmerkingen links te laten liggen die naar me toe geslingerd zouden worden, klaar om de sarrende stemmen te uit te schakelen in mijn hoofd.
Maar er gebeurde niets.
Ik knipperde verbaasd met mijn ogen en staarde naar de tafel van Zwadderich waar iedereen zwijgzaam aan het ontbijten was.
Z-ze deden niets?
Ze keken niet eens mijn richting uit?
Fall in love with your dreams.
Jill
Puntenslijper
Puntenslijper
Berichten: 11
Lid geworden op: 18 mei 2008 09:38

Oeh ik ken dit verhaal ^^
Ik vind het echt zo goed en mooi beschreven!
Je kan zo goed meeleven met Lisbeth ^^
Dus ik ga maar heel lief zijn en zeggen wat ík nu denk:
We want more! :super
Gebruikersavatar
Gisela
Potlood
Potlood
Berichten: 97
Lid geworden op: 27 dec 2007 12:52
Locatie: antwerpen

o ja more, ik wil weten wat er nu echt aan de gang is.
I like life. It's something to do - Ronnie Shakes
x Sanne
Ex-staflid
Ex-staflid
Berichten: 1544
Lid geworden op: 26 apr 2007 17:40
Contacteer:

More more more :liefde

Prachtig! Echt respect voor jou dat je dit zo op papier krijgt :super
The quiet scares me cause it screams the truth
Gebruikersavatar
Gisela
Potlood
Potlood
Berichten: 97
Lid geworden op: 27 dec 2007 12:52
Locatie: antwerpen

eigenlijk had ik nooit gedacht om gedachten schuin te typen. Hmm I like it. Ik gebruikte meestal alleen dacht hij/zij/ik enzo erachter.
Mss gebruik ik deze methode ook wel.
I like life. It's something to do - Ronnie Shakes
Gebruikersavatar
Bellenblaas.x
Potlood
Potlood
Berichten: 97
Lid geworden op: 02 apr 2008 09:41

Je laat ons wel lang in spanning..
Just close your eyes and keep your mind wide open
Gebruikersavatar
Lieke
Potlood
Potlood
Berichten: 44
Lid geworden op: 18 mei 2008 08:02
Locatie: Robert James Hoffman Manor <3

Heel erg bedankt, allemaal! Ja, ik weet het, dit stukje heeft een beetje op zich laten wachten, maar ik had het echt ontzettend druk =). Anyway, veel leesplezier =D!

H o o f d s t u k A c h t

“Een Staalharde Pantser”

Afbeelding

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -


Ik zuchtte stil, er op lettend dat niemand aan tafel het zou horen. Het was een opgeluchte zucht geweest. Het was precies hoe ik me voelde.
Bij het zien van Audrey en Shannon had ik de impuls gehad hen daar, aan tafel, terwijl ze vrolijk aan het ratelen waren over alles en nog wat, te overweldigen met de ergste vloeken die ik uit mijn toverstok kon oproepen. Ik wilde dat ze spijt zouden hebben van wat ze me hadden gelapt. En de rest. Al de jongens van het zevende jaar. Zij moesten ook boeten. Met een gepijnigde blik keek ik naar mijn ontbijtgranen. Jonathan. Hij ook. Het was niet omdat ik toevallig zijn naam kende, dat hij niet zou moeten opdraaien voor zijn fouten.
Ik voelde me beter.
Ik wist niet hoe, ik wist niet waarom, ik wist alleen dat ik een kracht door mijn aderen voelde vloeien die vóór gisteren niet had bestaan.
Gisteren.
Gisteren riep verschillende vraagtekens op.
Hoewel ik revanche wilde nemen –
Is dat niet een beetje overdreven?
Ik dacht na.
Ik dacht na over alles.
Alles wat ik tot nu toe had meegemaakt.
En ik wist dat ik niet zou kunnen overdrijven. Niets wat ik kon doen, zou hun daden kunnen overtreffen.
Hoewel ik revanche wilde nemen, op eender welk manier ook –
“Duvessa, ik vroeg jou wat.”
Shannon keek me koel aan. Haar helderblauwe ogen stonden op onweer.
“Ik zei,” zei ze kil, “ik vroeg jou wat.”
O jee.
Wat had ik nu weer gedaan?

Ik keek op, maar ik antwoordde niet en dat was een fonkelnieuw gebeuren. Even voelde ik me trots op mezelf. De nietige sensatie van behaalde triomf verdween al gauw toen Audrey zich op een of ander manier in de onplezierige monoloog van Shannon mengde.
“Oke, Duvessa. Weet je nog, gisteren, dat ik zei dat je niet tegen ons mocht praten?”
Haar smoel stond me niet aan.
Een bitter gevoel maakte zich van mij meester.
Ze denkt dat ik niet met hen praat omdat ik niet van hen tegen hen mag praten.
Was dat zo?
Dat is niet zo.
Ik praat niet omdat ik niet wil praten.

“Nou, ik geef je nu toestemming,” verklaarde Audrey met een plagerige stem, “om met Shannon en mij te praten. Dit geldt echter maar voor vijf minuten,” voegde ze er haastig aan toe, alsof ze duidelijk wilde dat hier geen misverstand in mocht bestaan. Er klonk gelach van de buren aan tafel.
Fuck you, Audrey.
“Ik vroeg of je gisteren een vriendin op ons kamer op bezoek had,” zei Shannon.
Vaagheid heerst.
Ik schudde na een paar seconden ontkennend mijn hoofd.
“Hmm... Vreemd,” mompelde ze.
Inderdaad, vreemd. Vreemde vraag.
“Anyway,” zei Audrey weer, “vanaf nu mag je geen vriendinnen – of vrienden – binnenlaten in ons slaapkamer zonder dat wij daar iets van weten.” Ze kuchte eventjes, tevreden met zichzelf. Haar ogen versmalden zich.
“Begrepen?” vroeg ze luid.
Wat zou er gebeuren als ik gewoon weer weigerde te reageren?
Plotseling voelde ik een toverstok krachtig in mijn rug porren.
Zwadderaars en hun verdomde teamspirit.
Audrey knikte bemoedigend naar de jongen die naast mij zat en die nu hard met zijn toverstok in mijn rug duwde.
“Begrepen?” herhaalde ze met een flauwe grijns op haar gezicht.
Ik begreep het.
Nou, ze hoefden zich nergens zorgen over te maken.
Ik had namelijk geen vriendinnen.
Of vrienden.
Of zo.
Ha!
En zij maar denken dat ze mij kwetsten met hun merkwaardige regel die opgedoken was uit het niets. Ik grimaste tegen niemand in het bijzonder terwijl ik opstond van tafel.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Ze streelde liefdevol mijn haren, steeds in hetzelfde ritme.
Hemels.
Ik voelde me tot rust komen. Wat had ik dit gevoel gemist. Ik rolde me op in een bolletje, met mijn hoofd comfortabel geplaatst op het zachte been van moeder.
“Mama, waar was je?” vroeg ik met een piepstemmetje. Ik schrok van mijn eigen stem, van hoe onvolwassen en kinderlijk deze had geklonken. “Ik was je kwijt. Ik was ongerust.”
Op het mooie gelaat van de jonge vrouw verscheen langzaamaan een glimlach. Haar ogen echter, weerspiegelden de droefheid zelve.
“Wees maar niet ongerust, Liesje,” fluisterde ze. “Ik zal altijd bij jou zijn.”
Ze staarde afwezig voor zich uit.
Ik genoot van elk moment dat ik samen met haar kon doorbrengen. Maar toch, toch moest mijn bevattingsvermogen het moment weer bederven.

Moeder is allang dood.
Ik voelde mijn klein lichaampje plotseling schokken, schokken van verdriet. Ik snikte hard.
Ik droom. Droom ik?
Ik stond langzaam op van de warme zetel, alle tijd innemend, het moment van de waarheid uitstellend. Lang keek ik mijn moeder in haar honingkleurige ogen, lang boorden mijn ogen zich in de hare, op zoek naar oprechtheid, op zoek naar een greintje zekerheid, een greintje beslistheid. Daar zou ik tevreden mee zijn geweest. Maar nee, het was niet voor mij weggelegd de pad der gelukkigen te bewandelen. Mijn moeder wendde traag haar blik af.
Ik wist het.
De pijn die ik toen voelde, de paniek in mijn lijf, er waren geen woorden die dit konden beschrijven. Het werd zwart voor mijn ogen. Net op het moment dat ik dacht dat ik het geluk in het leven terug had hervonden, net op dat moment, nam een onbekende kracht het weer van me af en voelde ik me meer verloren dan ik me ooit had gevoeld.
“Je kunt je niet eeuwig verschuilen, Liesje,” hoorde ik in de verte de geruststellende stem van moeder. “Je bent op de goede weg. Op het einde van je zoektocht, zul je jezelf hervonden hebben. Geef nooit op. Zoek. Vind.” Haar stem stierf langzaam af. Ik opende mijn ogen en zag een aarzeling in de hare. Ik reikte mijn kleine kinderhand naar haar uit, maar op de een of ander manier dreef moeder steeds verder van me weg. Ik strekte mijn arm nu volledig uit.
Pak me vast.
Laat me niet los.
Laat me nooit meer los.
Laat me hier niet achter.
Neem me mee, neem me alsjeblieft met je mee.
Moeder schudde stilletjes haar hoofd. “Nee, Liesje,” zei ze teder. “Tijd om los te laten.”
Ze trok zich terug, ze trok zich steeds verder terug.
Ik smeekte zoals ik nog nooit had gesmeekt in mijn leven.
“Ze is zoek,” mompelde moeder onrustig, mijn armzalige pogingen tot contact negerend. Ze maakte een meer geagiteerde indruk naarmate ze mee werd gevoerd door het obscure dat haar langzaamaan deed vervagen.
“Vind haar terug. Laat haar niet meer langer in het duister, laat warmte haar eindelijk omhelzen. Ze verdient het niet, ze verdient de straffen niet die ze zichzelf oplegt. Vind jezelf…” Haar stem klonk leeg, hol, ontroostbaar.
Ik was verblind door mijn tranen. Ik snikte ongecontroleerd.
Ik liet alles los.
Ik voelde me licht, alsof ik elk moment door het kleinste briesje omver geblazen zou kunnen worden.
Ik liet het los.
En ik zuchtte. Ik zuchtte bevrijd.


Ik opende bedroefd mijn ogen. De wind blies zachtjes troostend in mijn gezicht. Ik veegde mijn tranen weg met mijn hand.
Ik hield abrupt op in de beweging toen ik merkte dat –
Ligt het aan mij of is mijn hand kleiner?
Ik staarde geschrokken naar mijn petieterige vingers.
Ik droom nog steeds.
Ik sloot mijn ogen en toen ik deze weer opende, waren mijn vingers terug normaal.
Ik had me te veel laten meeslepen door mijn droom, bedacht ik. Er was geen andere verklaring voor.
Het zonlicht werd weerspiegeld op de koele wateren van de meer. Er weerklonken lachende en gierende stemmen uit de verte. Ontspannen leunde ik wat meer tegen de boom achter me. Ik was in slaap gevallen, besefte ik suf. Niet dat ik dat erg vond. Vanwaar ik zat, verscholen achter grote struiken, zou toch niemand me gezien kunnen hebben.
Het was zaterdag, ik had geen huiswerk want ik had alles voor de komende drie dagen al afgewerkt en ik had voorlopig niets om me echt zorgen over te maken. Ik glimlachte. Ik zou een brief naar vader schrijven en daarna een goed boek lezen, want daar had ik nou eens helemaal zin in.
Een klein meisje in de verte keek me onderzoekend aan toen ik plotseling uit de struiken verscheen. Het was Gitte, besefte ik. Ik wendde mijn blik vlug af. Ik wilde niet dat het arme meisje weer ruzie zou hebben met haar verachtelijke broer omwille van mij. Ik zag uit mijn ooghoeken dat ze haar arm in een opwelling had opgeheven om naar me te zwaaien, maar deze vertwijfelend terug liet zakken.
Het raakte me niet meer, niets kon me meer echt kwetsen vanaf nu. Ik had immers alles al verloren, niets meer te verliezen. Zo kwam het dat ik die dag een staalharde pantser rond mijn hart plaatste en een ondoordringbare ommuring rond mijn bewustzijn.
De zon scheen aangenaam op mijn gezicht en verwarmde me vanbinnen terwijl ik traag slenterde naar het kasteel. Ik had alle tijd van de wereld.
Fall in love with your dreams.
Gebruikersavatar
Bellenblaas.x
Potlood
Potlood
Berichten: 97
Lid geworden op: 02 apr 2008 09:41

Je houdt het heel goed spannend!
Just close your eyes and keep your mind wide open
Gebruikersavatar
Gisela
Potlood
Potlood
Berichten: 97
Lid geworden op: 27 dec 2007 12:52
Locatie: antwerpen

dit is echt wel een goed verhaal!
I like life. It's something to do - Ronnie Shakes
x Sanne
Ex-staflid
Ex-staflid
Berichten: 1544
Lid geworden op: 26 apr 2007 17:40
Contacteer:

Zo mooi omschreven, echt super! Ik doe het je niet na :super
The quiet scares me cause it screams the truth
Gebruikersavatar
Lieke
Potlood
Potlood
Berichten: 44
Lid geworden op: 18 mei 2008 08:02
Locatie: Robert James Hoffman Manor <3

Thnx! :liefde
Hier het volgende stukje al. Ik post dit even terwijl ik ff een pauze neem met leren voor mijn examens. Urgh =').


H o o f d s t u k N e g e n

“De Slang Siste Snerend”

Afbeelding

Look for the girl with the broken smile
Ask her if she wants to stay a while
And she will be loved
She will be loved

- Maroon 5

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Vader,

Alles gaat goed hier. Bedankt voor je vorige brief.
Wat leuk dat je gepromoveerd bent op werk! (Ook als dit betekent dat je voortaan nóg langere uren moet werken…)
Ik heb redelijke resultaten behaald op de proefwerken tot nu toe, geen zorgen.
De dagen gaan snel voorbij en ik heb tonnen plezier met mijn vrienden!
Binnenkort mogen we naar Zweinsveld. Ik zal een magisch geschenkje voor je kopen, beloofd.

Hou je goed,
Lisbeth.



Zware grijze wolken in de lucht deden me telkens opnieuw een diepe zucht slaken. De zon was dieprood en koud en leek zijn glans verloren te hebben. De dagen bleven dreutelen met voorbijgaan, speciaal om mij te irriteren. De lessen verliepen in een waas.
Ik voelde me niet meer schuldig. Niet voor de leugens die ik vertelde tegen mijn vader in mijn brieven en niet voor de onwaarheden die ik vertelde tegen mezelf.
Ik vroeg me elke dag meer en meer af hoe lang een mens het zou kunnen volhouden zonder sociaal contact. De leerlingen uit mijn afdeling leken me meer te mijden dan ooit, maar het verschil was dat het me niets meer uitmaakte. Ze deden maar.
Wie gaf er om?
Mijn hart van steen gaf geen kik meer, ik voelde niet langer een steek van ergernis en verlangen wanneer ik een smoorverliefd stelletje zag. Je moet immers niet hopen op dingen die jou nooit zullen overkomen.
Wie gaf er om?
Ik dronk elke dag verschillende toverdranken in die ik zelf had gebrouwen om me te beschermen tegen afschuwelijke nachtmerries waarin ik elke keer stierf van verdriet. Om me te beschermen tegen mezelf, tegen mijn pessimistische kant.
Wie gaf er om?
Het was het enigste wat me in leven hield.
Maar ik accepteerde alles. Ik aanvaardde de duidelijke afwijzingen, want ik wist dat ik ooit wraak zou nemen.
Wie gaf er om?
Mijn leven bestond uit verdriet en pijn, uit verduren en dulden, uit afzondering en isolering, uit eenzaamheid en teruggetrokkenheid. Af en toe een klein lichtje dat werd omsingeld door duisternis, duisternis die het lichtje probeerde te verstikken in het donker. Sluw was zij, vast een trouwe Zwadderaar, haar plannen langzaam in werking zettend. Zij verjoeg immers al het hoopvolle in mij zodat zij alle ruimte had voor zichzelf. Ik vocht niet langer tegen haar, ik verwelkomde haar in mijn lichaam.
Oh, wie gaf er om…
Ik gaf er niet meer om, maar het vlammetje in me leefde nog. Het leefde nog, het was niet gedoofd.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

“En als laatste…” zuchtte professor Anderling vermoeid, terwijl ze zich probeerde te herinneren wat ze had willen zeggen. Het was altijd moeilijk om een klas gevuld met Griffoendors en Zwadderaars in toom te houden. En waarschijnlijk werd ze langzamerhand een beetje te oud voor lesgeven. Ze was een oude vrouw met een streng gezicht en een uitzonderlijk dominant karakter. Vele rimpels sierden haar gezicht en verraadden haar leeftijd. Haar priemende ogen keken altijd bars en autoritair en lieten leerlingen geen moment met rust.
“Als laatste schrijven jullie een opstel van twee rollen perkament waarin je de verschillende stappen van het worden van een Faunaut beschrijft. Indienen tegen volgende les,” vervolgde professor Anderling.
Vele kreunen van verontwaardiging klonken op met samen met deze mededeling.
“Tut tut, altijd een positieve houding hebben. Vergeet niet, herhaal je lessen elke dag, zodat je het makkelijker hebt bij de P.U.I.S.T. – examens op het einde van dit jaar.”
De bel ging en iedereen was opgelucht. De leerlingen verzamelden hun boeken, ingewikkelde notities en ganzenveren bij elkaar en haastte zich naar de volgende les.
“Mevrouw Duvessa, kan ik u even onder vier ogen spreken?” vroeg professor Anderling, net op het moment dat ik uit het klaslokaal wilde gaan. Ik draaide me om, lichtjes geschrokken door deze vraag.
“Ja, natuurlijk, professor,” mompelde ik onmiddellijk.
Professor Anderling leidde me naar haar kantoortje door een deurtje achterin het klaslokaal. Het was erg netjes, merkte ik op. Boeken stonden op alfabetische volgorde in de boekenrekken en vele rollen perkament lagen ordelijk gerangschikt op haar bureau.
“Wilt u misschien iets drinken, mevrouw Duvessa?” vroeg Anderling, terwijl ze naar een stoel voor haar bureau wees, ten teken dat ik mocht plaatsnemen. Ik ging zitten en schudde mijn hoofd. Nieuwsgierig naar wat de professor zou zeggen, keek ik haar verwachtingsvol in de ogen.
“Mevrouw Duvessa, u weet dat u voor het vak Transfiguratie de beste leerlinge van uw jaar bent,” zei Anderling, haar strenge ogen verzachtten een beetje en ze keek me fier aan.
Dat was zo. Maar dat gold dan ook alleen maar voor Transfiguratie, van de rest van de vakken begreep ik even weinig als de rest dat deed. Ik knikte dus van ja.
“Ik wil dat u bijles geeft aan iemand van uw jaar,” zei Anderling prompt. “De leerling in kwestie heeft wat persoonlijke problemen meegemaakt in het begin van het jaar en heeft daardoor het vak een beetje verwaarloost de laatste weken. U weet hoe dat gaat bij Transfiguratie; als je de trein mist, is het deksels moeilijk om deze terug in te halen. En ik wil persoonlijk dat elke leerling die mijn klassen volgt, uiteindelijk zijn of haar P.U.I.S.T. voor het vak behaalt.”
Ik?
Bijles geven?
…Ik?

Ik onderdrukte mijn verwarde gevoelens en knikte weer begrijpend.
“Wie is ze?” vroeg ik benieuwd.
“Het is geen ‘zij’, mevrouw Duvessa, het is een ‘hij’. En u hebt geluk, jullie zitten in dezelfde afdeling. Kent u Gawlik?”
Ik schudde mijn hoofd.
“Gawlik. Jonathan Gawlik,” verduidelijkte Anderling.
Ja, die ken ik.
Ik kon de grijns die plotseling op mijn gezicht verscheen maar niet bedwingen.
Yeah right. Alsof Jonathan dat ooit zou accepteren. Hij zou liever zijn eigen leven beëindigen dan dit alles aanvaarden.
“Weet hij al iets over de regelingen?” vroeg ik geïnteresseerd.
“Nee, ik hoopte dat u dat aan hem zou melden,” zei Anderling. Haar ogen keken me nieuwsgierig aan, zich afvragend waarom ik maar moeilijk mijn lach in kon houden.

Met een triomfantelijk gevoel haastte ik me naar mijn volgende les. Ik overhandigde het briefje dat Anderling in mijn handen had gedrukt aan de professor en ging vlug zitten. Een paar leerlingen keken verveeld omdat ik was komen opdagen. Maar ik kon alleen maar grinniken in mezelf.
De jongen die al jaren mijn leven zuur heeft gemaakt samen met zijn vrienden.
Diezelfde jongen.
Hij.
Hij heeft mijn hulp nodig.

En het beste was dat hij het moest accepteren; hij had niet echt een keuze, wilde hij slagen.
De Zwadderaar in mij grijnsde sluw, eindelijk lichtjes zegevierend.

Nadat de lessen waren afgelopen voor die dag, ging ik voor de eerste keer sinds weken niet onmiddellijk naar de slaapvertrekken om me op te sluiten voor de buitenwereld. Ik ging zitten op een zwartleren fauteuil in de leerlingenkamer en staarde afwezig in het gezellig wakkerend haardvuur dat donkere schaduwen schiep die over de muren dwaalden.
In het begin had het een prachtig voorstel van Anderling geleken, maar nu ik er bij nadacht leek het toch niet meer zo aantrekkelijk als een paar uur geleden.
Jonathan zou mijn gezelschap moeten leren voorduren, akkoord.
Maar gold datzelfde ook niet voor mij?
En waar moest ik in Merlijns naam de moed vinden om hem aan te spreken waar iedereen bij stond?
Na het accident in de badkamer had ik een week lang elke vrije adempauze dat ik had in de bibliotheek doorgebracht, omdat het voorval zich steeds weer in mijn hoofd afspeelde wanneer ik iemand uit mijn jaar zag. Ik was ook nijdig omdat ik het gewoon niet begreep. Ik begreep niet waarom er na de ondernemingen van de jongens geen plagerijen hadden gevolgd. Ze deden alsof het nooit had plaatsgevonden. Ik werd er elke dag venijniger van omdat het voelde alsof er elk moment een orkaan kon losbreken en ik uitzichtloos aan het afwachten was tot dat zou gebeuren.
Plotseling twijfelde ik er aan of ik Jonathan eigenlijk wel durfde vertellen over wat Anderling had verteld. Hij zou me vast en zeker vervloeken en daarna gaan pochen bij zijn vrienden om mij uit te lachen. Omdat ik had gedacht dat hij ooit ook maar één seconde langer bij mij zou doorbrengen dan het minst noodzakelijke.
Ik zie het al helemaal voor me.
Maar alweer voelde ik alles botsen tegen de bescherming die ik rond mezelf had geplaatst. Ik praatte me een uur lang dapperheid en flinkheid in en toen Jonathan uiteindelijk in de leerlingenkamer verscheen, vergezeld door zijn hatelijke vriendengroepje, was ik er klaar voor.
Ik liep met grote passen naar hem toe, nog voor hij goed en wel binnen de leerlingenkamer was. Ik merkte dat iedereen plots zijn of haar aandacht op mij vestigde, omdat het namelijk veel interessanter was om naar een fiasco te kijken en mensen uit te lachen, dan huiswerk maken. Jonathan stopte abrupt in het midden van zijn zin en keek met een fronsend gezicht mijn richting uit. Ik stond minstens een meter van hem af en vroeg me verwonderd af waarom ik nog niet was vervloekt door de eerste beste idioot met een serieus gebrek aan humor.
Ik schraapte mijn keel.
Je kunt het, meisje.
Je kunt tegen iemand in het openbaar praten terwijl iedereen gretig het gesprek probeert te volgen en alle negatieve aandacht op jou is gefixeerd op het moment.

Leve het sarcastische stemmetje in mijn hoofd.
“Jona – Gawlik, kan ik je even spreken?” vroeg ik. “…Alleen?”
Verdomme.
Mijn stem had schril en onzeker geklonken.
Onmiddellijk klonken er loeiende geluiden op, opnieuw, van idioten zonder gevoel voor humor.
Ze denken vast dat ik hem mijn eeuwige passionele liefde ga verklaren.
Ik negeerde ze want ik was erger gewend, maar daar had Jonathan het moeilijker mee, merkte ik aandachtig op. Hij bloosde furieus en hield zijn masker van kalmheid met veel moeite op zijn gezicht.
Oh, de schaamte.
De schaamte die hij op dit moment moest voelen. Ik voelde werkelijk met hem mee. Ik bedoel, publiekelijk aangesproken worden door de Lelijkheidprinses zelve, kon zijn geduchte reputatie dat wel aan?
Ik verwachtte half en half dat hij me ofwel zou negeren, of dat hij me af zou kraken. Ik durfde hem en niemand die naast hem stond, aan te kijken en had al mijn aandacht gevestigd op mijn voeten. Toen ik na een paar seconden van doodse stilte mijn hoofd verwachtend ophief, had Jonathan zijn arm agressief geheven en gebaarde venijnig naar zijn vrienden.
“Zwijg eens eventjes, stelletje idioten,” siste hij vinnig. Zijn groene ogen met bruine spikkeltjes versmalden zich onaangenaam. Hij streek onhandig een pluk donkerbruin haar uit zijn gezicht en staarde me aan.
“Ik luister,” zei hij luid. Iedereen gaapte hem aan, alsof hij zojuist iemand had vermoord met een Onvergeeflijke Vloek. Ik wist niet wat ik ervan moest denken.
Doodse stilte in de leerlingenkamer.
“Grapje,” fluisterde hij daarna vals. “Waarom zou ik luisteren naar een mengeling, laat staan naar jou, Duvessa?”
Kalmeer, Lisbeth.
De Zwadderaars durfden terug adem te halen na de grote shock en de meesten keken schamper mijn richting uit.
Gewoon blijven ademen.
“En ik zou ook niet naar je luisteren, ook al had je geen modder door je aders stromen. Ik luister namelijk alleen naar het andere geslacht als deze mij wat uitzicht biedt en op zijn minst een beetje interesseert,” ging Jonathan verder terwijl hij onverschillig zijn schouders ophaalde.
Adem in, adem uit.
Ik voelde het, ik voelde gewoon hoe mijn wangen dieprood werden. Toch kon ik nog merkwaardig helder nadenken, wat uitzonderlijk was. Normaal gezien panikeerde ik altijd. Waarom had ik ook alweer getracht met hem te converseren?
Het was voor zijn eigen goed, stomme idioot dat hij was.
Nou, dan niet.
Hij kon het op zijn buik gaan schrijven.
Geen bijles.
Punt.
Ondanks alles, alle vernederingen en gekke bekken trekkende mensen, knikte ik hartelijk naar Jonathan en zijn vrienden. Ik zag hoe Jonathan verbaasd naar mij keek.
Hij had me willen beledigen?
Hij wilde dat ik in tranen zou uitbarsten?
Ik zou hem moeten teleurstellen. Hij zou met veel beter moeten komen om dát effect nog te kunnen bereiken, want ik had namelijk meer dramatische dingen in mijn leven meegemaakt die wat meer inhielden dan alleen maar een rake opmerking op mijn rampzalige figuur.
Waarvan ik trouwens zelf ook wel van wist dat het fataal was.
Hij vertelde oud nieuws.
“Het spijt me,” fluisterde ik glimlachend. “Het spijt me dat ik je uitzicht heb geruïneerd.”
In zijn ogen bemerkte ik een blik gevuld met woede, terwijl zijn vrienden achterdochtig probeerden te achterhalen waarom ik helemaal niet beledigd leek te zijn.
Fall in love with your dreams.
x Sanne
Ex-staflid
Ex-staflid
Berichten: 1544
Lid geworden op: 26 apr 2007 17:40
Contacteer:

Die schuingedrukte stukjes ertussen maken het echt heleemaal af, prachtig! :shock:
The quiet scares me cause it screams the truth
biiancaa
Puntenslijper
Puntenslijper
Berichten: 9
Lid geworden op: 17 mei 2007 21:30

een mooi verhaal
het gaat de goede kant op met haar of niet?
het praten Over wij is nu echt afgelopen;;
Gebruikersavatar
Lieke
Potlood
Potlood
Berichten: 44
Lid geworden op: 18 mei 2008 08:02
Locatie: Robert James Hoffman Manor <3

-Oef, weer ff geleden dat ik nog heb gepost... Ik had het zo verschrikkelijk druk, met examens etc. Maar nu heb ik vakantie! Dus ik zal wel goed door kunnen posten. Omdat jullie zo lang hebben moeten wachten, zal ik meteen een paar hoofdstukjes achter elkaar posten ^^.

H o o f d s t u k T i e n

“Tik Tak”

Afbeelding

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Wat moet ik doen?
Ik wist niet echt wat te doen.
Ik bleef daar maar gewoontjes staan voor hén, in het openbaar. Zo kwetsbaar, oh, zo kwetsbaar. Daarna brachten mijn benen me op automatische piloot terug naar de zetel dicht bij het haardvuur en voelde ik me terug tot rust komen.
Na een paar minuten hield het staren op, het hield eindelijk op.
Ik wilde zo graag mijn handen voor mijn gezicht slaan van gêne.
Niet doen, iedereen zal zien dat je zwak bent.
Maar dat wisten ze al van mij, dus waarom nog doen alsof het me iets kon schelen?
‘Het kan je niets schelen, ik weet het wel, je geeft er niet om, echt niet,’ probeerde het stemmetje in mijn hoofd mij te sussen. ‘Maar doe het toch maar niet.’
Vervloekt zij het beetje gevoel voor logica dat ik bezit.
Toch luisterde ik, ik gehoorzaamde want het was de enige vorm van zelfverzekerdheid dat ik nog had.
Mijn ijskoude hart.
Want hoewel ik me sterk had gehouden terwijl ik in het middelpunt van aandacht had gestaan, voelde ik me alles behalve dát.
Excuseer, maar zó snel kan een mens niet veranderen. Het gaat beetje bij beetje en ook ik leerde eindelijk, hetzij angstaanjagend traag, mijn reflexen – die meestal inhielden dat ik meisjesachtig gillend en met een hysterische blik in mijn ogen weg moest rennen van de moeilijkheden in het leven – te negeren.
Het was altijd redelijk stil in de leerlingenkamer, want Zwadderaars wisten van elkaar dat ze zich niet moesten proberen in te laten met de problemen van d’ander. Hemeltje, nee, ze hadden zelf wel genoeg problemen, in gedachten houdend dat de ouders van het merendeel ex-dooddoeners waren en ze al een overdosis van drama en pijn te verwerken hadden gekregen in hun kindertijd. Maar vandaag ging het beetje gefluister en gelach dat toch altijd aanwezig was, mij totaal voorbij.
Ik wist niet waarop ik wachtte, ik wist alleen dat ik niet naar mijn slaapkamer wou gaan. Daar zou ik me opnieuw alleen voelen en dat wilde ik niet meer, niet opnieuw. Hoewel er hier niemand tegen me praatte, waren er toch nog mensen om me heen. Mensen die me minachtten. Maar het bleven mensen en het hielp me. Het hielp me in orde en normaal voelen, al was het maar voor eventjes.
De leerlingen dwaalden per bosjes van twee of drie af naar hun kamers.
De klok boven het haardvuur dat nu bijna gedoofd was en een serieuze inspanning deed om toch maar te blijven branden, tikte vervelend bij elke seconde. Het weerklonk steeds luider en luider naarmate de leerlingenkamer leger en leger werd.
Tik.
Stilte.
Tik.
Ik bleef alleen over in de leerlingenkamer.
Tik.
Ik zuchtte gefrustreerd.
Tik.
Ik wou net opstaan om te gaan slapen – ik kon mijn oogleden maar met moeite openhouden – toen ik voetstappen achter me hoorde.
Tak?
Ik bleef bevroren zitten, verroerde me niet, stopte met ademhalen.
Iemand plofte naast me neer. Ik draaide langzaam mijn hoofd opzij naar rechts. Het haardvuur gaf net genoeg licht af, net genoeg om zijn gezicht te herkennen.
Gawlik.
Ik voelde plotselinge razernij naar mijn hoofd stijgen.
Misschien…
Misschien kon ik hem wel aan nu hij alleen was?
Zou ik hem vervloeken?
K-kon ik?

Maar ik deed het niet, want ik was te nieuwsgierig naar waarom Jonathan uiteindelijk toch was komen opdagen en er zelf voor had gekozen in mijn gezelschap te verkeren.
“Vertel. Wat was er zo belangrijk dat je het riskeerde vervloekt te worden door al mijn vrienden?” vroeg Jonathan plots bars.
Ik merkte onbewust de donkere wallen onder zijn ogen op. Hij zag er moe uit. Ontzettend moe. Het leek wel alsof hij een masker van zijn gezicht had verwijderd. Zijn groene ogen keken me wanstaltig aan.
“Staar me niet zo aan, dikkop! Vertel!”
Ik grinnikte lichtjes omdat ik hem had geïrriteerd en hij blijkbaar echt wilde weten wat ik hem had willen zeggen.
“Anderling,” zei ik simpeltjes. “Ze wil dat je bijles krijgt. Transfiguratie.” Mijn stem klonk dit keer wat stabieler, merkte ik trots op en ik was er ook in geslaagd mijn zinnen zo kort mogelijk te maken.
Hij streek gefrustreerd een hand door zijn kastanjebruine haren.
“En jij gaat me bijles geven?”
Zijn stem had niet schamper geklonken, niet beschuldigend, niet verachtend en helemaal niet hatelijk.
In tegendeel, het klonk een beetje – zou het kunnen? – een beetje kwetsbaar en ongewapend.
Ik knikte, maar was niet zeker of hij het zag. Het was immers donker. Ik staarde bedwelmd in de haard. Ik keek eventjes opzij, zag dat Jonathan hetzelfde deed. Hij had een norse uitdrukking op zijn gezicht, maar keek begrijpend.
Waarom zwijgt hij?
Waarom zegt hij niet dat hij nooit zou aanvaarden dat hij les zou krijgen van een mengeling?
Waarom laat hij zijn schouders hangen, kijkt hij niet zo arrogant als hij altijd doet?
Waarom zegt hij niet dat ik op moet rotten?

“Ik ga maar,” mompelde ik wrang. Hij was het misschien vergeten, de woorden die hij een paar uur geleden op mij had gespuugd, maar ik niet. Integendeel, ik herinnerde me elk detail nog. Elke beledigende seconde.
“Ik zou namelijk niet willen dat je permanent verblind werd omdat je te lang naar me keek.”

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

De volgende dag had Anderling gevraagd wat de reactie van Gawlik was geweest. En ik had niets verteld, niets over de vernedering. Ik had alleen gemompeld dat hij heel erg blij was met mijn hulp en uitkeek naar onze lessen samen. Anderling had me met een merkwaardige blik die ik niet meteen had kunnen thuisbrengen in haar ogen aangekeken. Nou ja, ik was niet erg goed in liegen. Ik liet mijn schouders lichtjes hangen. Anderling was wijs, wijzer dan ik had gedacht. Want ze had gezwegen, hoewel ik voelde dat ze iets bemoedigend had willen zeggen. Ze had geweten dat het soms beter is om gewoon te zwijgen.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Ik kneep mijn ogen dicht.
Kon mijn dag nog slechter verlopen zijn?
Urgh, ik kreeg niet eens de kans om in slaap te vallen, dankzij Shannon en Audrey. Ze dachten dat ik allang in dromenland verkeerde.
Het land der nachtmerries, bestaat die ook?
Wat dus niet het geval was.
Hoe kon ik, wanneer ze al uren aan het roddelen waren over van alles en nog wat?
Ik was te weetgraag om niet te luisteren en hoewel het een wanhopig gebaar was, luistervinkte ik dus naar wat ze elkaar te vertellen hadden. Ze wisten veel over leerlingen. Erg veel. Soms té veel.
Ik opende een van mijn ogen lichtjes, zodat ik een vervaagd beeld van Shannon kon zien. Ze had haar armen over elkaar geslagen en leunde met haar rug op haar kussen. Audrey zat in kleermakerszit aan haar voeteinde op hetzelfde bed.
“Ik zweer je, de manier waarop ik voel dat hij naar me kijkt…” zei Audrey met een dromerige blik in haar ogen. Shannon keek chagrijnig naar haar vriendin.
“Hij kijkt niet naar jou, hij kijkt naar geen enkel meisje de laatste tijd. Hij staart alleen maar met lege ogen in het rond. Net als zijn vriend, Gawlik. Ze verkeren al in die vage toestand sinds het begin van het schooljaar, die twee,” zei ze hoofdschuddend.
“Mmmh,” mompelde Audrey gekwetst. “Jij weet niet waar je het over hebt. Hij praat wel degelijk tegen me.”
“Hij praat tegen je,” herhaalde Shannon schamper.
Audrey schoot haar vriendin een dreigende blik toe.
“Ja, als hij iets niet begrijpt van Toverdranken… Of als hij roddels wil weten over iemand, roddels die hij nodig heeft. En we praten ook soms over hem en zijn vrienden en zo,” besloot Audrey.
Shannon had een hand over haar mond gedrukt en veinsde een geshockeerde uitdrukking op haar gezicht.
“Wel wel, ook over hem en zijn vrienden zeg je?”
“Uhuh,” Audrey grijnsde naar zijn vriendin. Afwachtend. Kalm.
Een paar seconden bleef het stil.
Ik merkte dat ik mijn adem nu al een poosje inhield.
En plotseling graaide Shannon naar haar kussen en gooide het naar Audrey.
“Aargh, waar wacht je op? Zeg het, nu! En grijns niet zo maniakaal, jij vuile slet!”
Audrey leek helemaal niet gekwetst door het woordgebruik van Shannon.
“Maar hij wil eigenlijk dat ik het aan niemand –” Audrey stopte in het midden van haar zin en keek met grote ogen naar het tweede kussen dat dreigde haar kant op te vliegen.
“Oke, djeez, ik zal het vertellen,” zei ze vlug.
Mijn neus jeukte. Zo verschrikkelijk.
“Hij vertelde me bijvoorbeeld dat Gawlik geaccepteerd heeft om bijles te krijgen voor Transfiguratie door –” en ze knikte vlug mijn richting uit, “door mengeling,” zei ze met grote groene ogen die vol walging naar mijn bed staarden.
Mijn ogen begonnen te tranen, ik kon het nu niet langer tegenhouden.
“Iewl!” riep Shannon uit.
Zo’n jeuk!
Maar ik mocht niet…
Audrey bracht een vinger waarschuwend naar haar mond en maakte een sissend geluid. Shannon haalde slechts haar schouders op.
“Maar zeg eens,” grijnsde ze weer. “Hij heeft dit allemaal tegen jou verteld? Persoonlijk? Onder vier ogen?”
Audrey zuchtte geïrriteerd.
“Nou, um, misschien niet zo erg persoonlijk,” murmelde ze in één adem.
Ik mocht niet…
“Biecht op en u zult vergeven worden voor uw leugens,” Shannon keek haar vriendin streng aan.
Ik mocht niet…
“Tsk, oké dan. Ik hoorde hem praten met Gawlik en ik heb hen – een soort van – afgeluisterd. Die oren van Tovertweelings Topfopshop zijn donders handig."
“…Hatsjoe!”
Beide vriendinnen vielen geschrokken van het bed af. Audrey keek vlug naar links en rechts, zichzelf verzekerend dat niemand haar had gezien, terwijl Shannon met een verdachte blik naar mijn bed keek. Ik kneep snel mijn ogen toe en slipte terug in mijn rol van het slapende meisje. Ik voelde dat ze nu beiden voor mijn bed stonden.
“Hey, um, Audrey?” vroeg Shannon onzeker.
“Ja?”
“Zie jij wat ik zie?”
“Uhuh, I think so.”
“Oh, um, oké,” hoorde ik Shannon opgelucht zeggen. “Dussehm… Waarom in hemelsnaam heeft Duvessa plotseling groen haar?”
Huh?

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Stomme trutten.
Ik wist het wel.
Zie je wel, ik had helemaal geen groen haar.
Ofwel waren ze gewoon blind, ofwel wisten ze dat ik wakker was en ik niet zou kunnen slapen omdat ik zou denken dat iemand ervoor had gezorgd dat mijn haren er groen uitzagen.
Ik staarde gefixeerd in de spiegel en besefte weer eens dat ik haatte hoe ik eruit zag. Mijn haar, daar ging ik niet eens over beginnen. En ik zou ook geen poging doen het in model te krijgen, dat had ik jaren geleden al opgegeven. Trouwens, wat zou het in hemelsnaam uitmaken of mijn haar er goed uitzag? Niemand zou het toch merken, met mijn lichaam dat ieders uitzicht verpestte. Ik mocht mezelf niet eens, geen wonder dat anderen dat ook niet deden.
Een getik op het venster deed me ontwaken uit mijn trance. Ik keek traag op en zag een klein grijsbruin uiltje tegen het raam botsen. Ik haastte me om het dingetje binnen te laten. Ik zocht naar een paar uilenvelletjes als beloning maar ik vond niets dat ik de uil kon geven.
O nee.
Zelfs een klein uiltje kon teleurgesteld naar mij kijken.

Ik bevrijdde de brief dat aan de linkerpoot van het arrogante dingetje was gebonden.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Wij willen jou helpen met de assistentie die jij nodig hebt.
Maar wij hebben de hoop dat je ooit je hart zal luchten.
En dat je ooit jezelf laat zien.
En tot die tijd wacht we, we wachten geduldig totdat jij eindelijk jezelf kan zijn.
Weldra is het tijd.

T. der T.


- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Ik was niet geamuseerd.
Helemaal niet.
Wat voor een grapjas dacht dat het grappig was om een zodanig vage brief te zenden?
Oh, nou. Ha. Ha.
Ik frommelde boos het stukje perkament op tot een klein bolletje en smeet het onder mijn bed. Daarna slenterde ik naar beneden voor het ontbijt, want ik kon mijn knorrende maag niet langer verwaarlozen.
Fall in love with your dreams.
Gebruikersavatar
Lieke
Potlood
Potlood
Berichten: 44
Lid geworden op: 18 mei 2008 08:02
Locatie: Robert James Hoffman Manor <3

-
H o o f d s t u k E l f

“Pijnlijke Afwachting”

Afbeelding

Secrets kept,
Secrets told,
Secrets kept that may unfold.


- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Ik wachtte ongeduldig.
Uitzonderlijk verveeld kraste ik een paar zinloze strepen met mijn ganzenveer op de donkere houten tafel. Ik had twee bureaus tegen elkaar geschoven en er twee stoelen rond geplaatst. Ik wierp een blik op de klok. Ik zuchtte en stond aarzelend op. Net op dat moment opende iemand de deur van het verlaten klaslokaal waar ik me op dit moment in bevond.
Hij is uiteindelijk toch komen opdagen?
Ik staarde hem een paar seconden afwegend aan, voor ik me weer traag liet zakken op mijn stoel, die ongewild protesterende geluiden maakte door het gewicht.
Hij had zijn Zwerkbal uniform nog aan, zijn gezicht en handen waren modderig en het puntje van zijn neus zag er lichtjes roze uit. Ik weigerde als eerste iets te zeggen, aangezien hij degene was die een uur te laat was. Ik wist niet eens waarom ik in hemelsnaam was blijven wachten op hem.
Ik negeerde hem. Of, beter gezegd, ik probeerde.
Over absurde situaties gesproken.
Hij bleef onzeker voor het tafeltje staan.
‘Ga dan zitten, idioot.’
“Hey,” mompelde Jonathan, voor hij zich neerzette op de stoel voor de mijne. Ik keek voor de zoveelste keer op de klok.
62 minuten. Zo lang heb ik op hem gewacht, omdat ik een goedgelovige naïeveling ben.
“Um, ik weet dat ik een beetje te laat ben…”
‘Stop. Ik hoef je uitvluchten niet te horen. Ik begrijp waarom je liever overal anders zou willen zijn dan hier, echt.’
Ik knikte lichtjes. Zou hij zich excuseren? Algauw merkte ik dat hij dat niet van plan was. Hij had zijn handen nonchalant in zijn zakken gestoken, ondersteunde met zijn linkerhand zijn hoofd en schetste over het algemeen het beeld van een zeer verveeld iemand. De stilte werd voor mij steeds ondraaglijker. Ik besloot de knoop door te hakken.
“Ik moet eerst weten hoe ver je gevorderd bent met Transfiguratie voor we verder kunnen,” zei ik. Ik liet mijn ogen dwalen over de boeken voor me op tafel, over mijn ganzenveer, over mijn handen… maar ik weigerde op te kijken.
“Ja, dat begrijp ik.”
“Dus ik heb een paar opdrachten voor je,” ik schoof hem een perkamenten rol voor. “Deze vragen moet je invullen, daarna zal ik het resultaat beoordelen.”
Ik durfde eindelijk terug in zijn ogen te kijken. Hij keek vol ongeloof naar het perkament.
“Je bent serieus?” vroeg hij met een spottende stem. “Waarom kun je niet gewoon testen hoe slecht ik ben in Transfiguratie in praktijk?”
Ik keek hem boos aan, maar daar leek hij zicht niets van aan te trekken. In zijn ogen merkte ik iets op wat ik voordien niet had opgemerkt. Ik had het mis. Hij droeg wel degelijk afkeer en nijd in zijn hart jegens mij, ik kon het gewoon aflezen. Precies achter de plek onder de gemene flikkering in zijn groenbruine ogen. Dat maakte hem net zoals de rest.
“Omdat ik op deze manier preciezere resultaten kan aflezen.”
‘Omdat je 62 minuten te laat bent en omdat ik jou net zo hard haat als jij mij.’

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Het was toen, de eerste keer dat we samen kwamen voor Gawliks eerste les, dat ik het gevoel kreeg dat we een afspraak maakten zonder woorden te gebruiken. Binnen de muren van het klaslokaal was ik degene die lesgaf en hij degene die bijleerde en een klein beetje moeite deed om op te letten. Buiten de muren waren we vijanden, tegenstanders. Was hij van de tegenpartij.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Terwijl professor Bewanderon een uitzonderlijk complexe spreuk probeerde uit te leggen die inhield dat je een magische barrière plaatste over de bron van je magie, zodat duistere tovenaars niet van je krachten af konden tappen, werkten mijn hersenen met plezier overuren om me bezig te houden met een stroom van gedachten.
Het was een foute zet geweest.
Ik had zo’n verschrikkelijke spijt, zo’n ontzettend wroeging omdat ik Anderlings aanbod zo gedachteloos had geaccepteerd.
De meeste vakken verliepen zoals normaal. Ik begreep steeds minder en minder van de leerstof. En in de tijd dat ik mijn tijd gebruikt zou kunnen hebben om mezelf uit mijn sleur te halen, probeerde ik Gawlik wat bij te leren over de grondbeginselen van Transfiguratie.
Ook dat ging niet zoals gepland. Goed zijn in iets, betekende niet meteen dat je ook kon uitleggen wáárom je precies die specifieke stokbeweging, of karakteristiek gedachte, of tekenende spreuk moest gebruiken. Daar was ik al snel genoeg achter gekomen.
Zo kwam het dat ik radeloos probeerde mijn lessen op voorhand voor te bereiden, wilde ik niet voor schut staan voor Jonathan, probeerde ten minste iets meer dan niets te kunnen begrijpen van de rest van mijn vakken en mijn best deed ondertussen niet het loodje te leggen door alle spanning dat er momenteel heerste tussen mij en de andere Zwadderaars.
Jawel, het lot was een twistzieke gedaante. Een week geleden zouden mijn afdelingsgenoten me genegeerd hebben, ontkend hebben dat ze wisten wie, of beter gezegd, wat ik was. Echter nu, waren de tijden volledig gekeerd.
Zwadderaars hielden van verstoppertje spelen, had ik al snel begrepen. Achter elke standbeeld, in elke donkere verlaten gang, eigenlijk een beetje overal sinds de geheime gangen niet echt geheim waren voor de Zwadderaars, school er gevaar. Het was geen vreemd voorval meer voor anderen wanneer ze mij naar de ziekenzaal zagen hollen tussen twee lessen door omdat een pijnlijke vloek mij had geraakt. Het ergste was dat ik had gezworen tegen mezelf dat ik het me niet zou laten beïnvloeden, zoals ik mezelf er keer op keer op verwees. Maar wie hield ik voor de gek? Mijn acties waren nog steeds passief, ik deed nog steeds niets om mezelf te beschermen.
“Mevrouw Duvessa, misschien kunt u mijn vraag beantwoorden?” Ik zag het mollige mannetje dat professor Bewanderon voorstelde, verwachtingsvol naar mij kijken.
Huh, wat?
Stilte.
Professor Bewanderon zuchtte, duidelijk diep teleurgesteld.
Stom Hufpufje dat hij was.
“Meneer Zaikaro, kunt u mevrouw Duvessa helpen door het antwoord te geven?”

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Ik nam het geopende boek dat op tafel lag weer in mijn handen. Na een paar pagina’s teruggebladerd te hebben, vond ik het antwoord dat ik had gezocht. Ik las de hele bladzijde opnieuw en werkte verder aan mijn opstel, terwijl ik me meer en meer verveelde zodat mijn aandacht wegebde. Ik had al mijn vastberadenheid nodig om het perkament dat mijn opstel moest voorstellen niet in stukken te scheuren. Het was vrijdag en ik zat hier huiswerk te maken. Damnit.
Mijn nekhaartjes gingen plotseling overeind staan. Een akelig gevoel kroop over me heen.
Iemand kijkt naar je.
Ik probeerde zo onopvallend mogelijk naar links, rechts, voor en achter me te gluren om te weten te komen wie het was dat mijn concentratie verstoorde. Het was laat en de bibliotheek was verlaten op een paar Ravenklauwers en mij na. Het weinige licht aanwezig creëerde imposante schaduwen die boekenrekken moesten voorstellen, over de stenen vloer. Ik probeerde het beangstigende gevoel van me af te schudden. Onzin. Niemand keek naar mij. Ik wachtte af, hopend dat het gevoel nu snel voorbij zou gaan. Ik begon me lichtjes nerveus te voelen, maar ik begreep niet waarom. Nadat een paar slome minuten verstreken waren en ik onrustig heel de bibliotheek had gescand met mijn ogen, besloot ik dat het genoeg was geweest voor vandaag. De rest van het opstel zou ik morgen wel vervolledigen. Ik had trouwens het extra huiswerk van professor Bewanderon echt zo niet verdiend. In tegenstelling tot wat hij had beweerd, had ik wel degelijk opgelet. Echt.
Ik geloof mezelf niet eens.
Ik propte alles geagiteerd in mijn rugzak, streek mijn gewaad terug goed en liep met grote passen de bibliotheek uit. Het was bijna tien uur, dus veel kans op het zien van medeleerlingen zou ik niet hebben.
Ik bleef abrupt staan.
Had ik net iemand horen grinniken?
Hemel, ik begon echt paranoïde te worden. Maar dat had ik eigenlijk wel van mezelf verwacht.
Dat ik gek zou worden?
Concentreer, Lisbeth, concentreer.
Na een paar minuten gedwaald te hebben door de gangen, bleef ik opnieuw twijfelend staan.
‘Iemand kijkt naar je’, waarschuwden mijn voorgevoelens me nog eens. Het was ook zo donker, ik kon geen steek zien.
Lumos,” mompelde ik opgejaagd. Een vaag lichtje glom aan het puntje van mijn toverstok. Ik luisterde aandachtig of ik wat hoorde. Het gevoel dat iemand naar me staarde was erger geworden, want nu had ik ook nog de illusie dat iemand mij aan het volgen was.
Ik strekte mijn rechterarm uit en maakte langzaam een draai rond mezelf heen, zodat ik een beetje inzicht kreeg op de gang waarin ik me bevond door het licht, afkomstig van mijn toverstok.
Zie je wel.
Niemand.
Ik zat me druk te maken om niets.
Ik had net terug een paar stappen vooruit gezet toen ik dit keer wel degelijk zeker was dat ik voetstap had gehoord achter me. Opnieuw stopte ik, terwijl mijn reflexen schreeuwden dat ik weg moest rennen.
Weg, weg. Weg!
Ik haalde jachtig adem. Mijn lichaam reageerde niet langer op mijn wil, want ik was blijven staan als een standbeeld en kon me niet verroeren van de zenuwen.
Weg, weg. Weg!
Stilte.
Weg, weg. Weg!
“Toon jezelf!” riep ik met een onvaste stem tegen het duister. Mijn handen voelden klam en zweterig aan. Mijn ogen flitsten rusteloos van links naar rechts.
“Denk je dat dit grappig is?”
Geen antwoord.
“Dat is het allesbehalve!”
Geen reactie.
“Je bent laf! Ik ben hier de Zwadderaar!” schreeuwde ik snerpend. Ik kon het niet meer aan, ik zou bijna in tranen uitbarsten van frustratie.
“Toon jezelf!” riep ik nog een laatste keer.
Stilte.
Onverdraaglijke stilte.
Daarna afwachting.
Pijnlijke afwachting.
Fall in love with your dreams.
Gebruikersavatar
Lieke
Potlood
Potlood
Berichten: 44
Lid geworden op: 18 mei 2008 08:02
Locatie: Robert James Hoffman Manor <3

-
H o o f d s t u k T w a a l f

“Ondankbare Voldoening”

Afbeelding

Bang, bang
He shot me down
Bang, bang
I hit the ground
Bang, bang
That awful sound,
Bang bang,
My baby shot me down.


- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

“Dag, Lisbeth,” hoorde ik een zachte stem achter me prevelen. Ik draaide me in een ruk om en hief mijn toverstok hoog op, zodat ik het gezicht van de spreker kon zien.
“Audrey?” fluisterde ik. “W-wat doe jij hier?”
Ik voelde dat een golf van opluchting zich over heel mijn lichaam verspreidde. Audrey was mijn kamergenote, ik kende haar al een maand. Goed, ze was niet altijd even vriendelijk – ik beet zenuwachtig op mijn lip – maar ze had me tot nu toe niet echt iets aangedaan. Toch?
Op haar gezicht verscheen een grijns.
“Wat ik hier doe? Bedoel je niet,” ze keek even achter zich, “wat wij hier doen?”
Na haar woorden stapten er nog meer gedaantes uit het duistere.
“Hoi, Duvessa.”
“Dag, mengeling.”
“Hallo, modderbloedje.”
Mijn maag maakte een zenuwachtige draai. Op een of andere manier wist ik diep vanbinnen dat dit niet echt een toevallige ontmoeting was. Ik zag dat Shannon aan de rechterkant van Audrey was gaan staan. Jonathan nam zijn plaats aan haar linkerkant. Verder waren er nog zeven mensen die ik wel van ziens kende, maar nog nooit tegen had gesproken. Sommigen waren in hun slaapkleren, anderen hadden hun schoolgewaden nog aan.
Bijna de helft van het zevende jaar stond voor me, hun toverstokken op mij gericht, maar ik voelde geen paniek. Ik had op deze samenkomst gewacht, al jaren lang. Ik had altijd al geweten dat deze dag zou komen.
En nu, nu was het tijd.
Ik deed geen stap achteruit.
Ik mocht niet.
“Ik kon het niet helpen, maar ik heb net gehoord dat je jezelf een Zwadderaar noemde?” zei Shannon. Haar helderblauwe ogen priemden walgend in de mijne.
“Hoe durf je!” zei een zwartharige jongen naast Jonathan luid.
“Onze afdeling heeft nog nooit een mengeling geaccepteerd. Je maakt Zwadderich ten schande. Je bent een smet op ons blazoen.”
“De sorteerhoed deelde me in in Zwadderich,” mompelde ik koel. “Ik heb niet bepaald kunnen kiezen, of wel? Ik zou nooit voor jullie afdeling hebben gekozen als ik vrij had mogen beslissen, geloof me maar.”
Geschokte uitdrukkingen op ieders gezicht.
“Ondankbaar wicht!” zei Jonathan woedend. “Onze afdeling heeft je al voor bijna zeven jaar onderdak geboden, ondanks –”
Ik liet een luid gegrinnik horen, diep vanuit mijn keel.
“Jullie hebben ervoor gezorgd dat ik mezelf haat. Dat ik elke keer als ik in de spiegel kijk, mijn ogen moet afwenden. Jullie hebben me jarenlang beledigingen toegeworpen. Er gaat geen dag voorbij zonder dat ik jullie woorden tegen mezelf herhaal, omdat het een gewoonte is geworden, omdat het vertrouwd aanvoelt. Omdat ik me dan pas compleet voel. Ik ben constant op uitkijk, omdat ik gereed moet zijn als jullie aanvallen. Dit noem ik niet echt onderdak bieden,” zei ik koortsig. “Ik kan niet slapen omdat het duister dan mijn lichaam overneemt en nachtmerries over wat jullie volgende zet kan zijn mijn hoofd vullen. Als ik me gelukkig voel, duurt het niet lang voor ik me schuldig begin te voelen.”
Er viel een onaangename stilte.
Ik keek iedereen voor een paar seconden aan. De meesten hadden een triomfantelijke uitdrukking op hun gezicht, anderen keken woedend.
“Het is je verdiende loon,” antwoordde Jonathan nijdig.
“Weet je, ik vind dat je gelijk hebt,” knikte ik, alsof daar geen twijfel over bestond. “Ik verdien alles wat jullie me aandoen, echt.”
Jonathan zette een stap vooruit, in zijn ogen een giftige blik.
“Spot niet met wat ik zeg,” fluisterde hij. Hij hief zijn arm op, zijn toverstok op mijn hoofd richtend. “Als ik wil, kan ik je doen smeken om vergiffenis.”
Ik was ontgoocheld in hem, zo zwaar ontgoocheld dat het pijn deed.
Ik besefte opnieuw hoe goed hij was in het doen alsof. Al onze lessen had hij niets laten merken van zijn haat, had ik zelfs durven beweren dat hij zich vriendelijk gedroeg. Maar ik had alleen zijn wrok meer en meer aangewakkerd, besefte ik nu.
Hij had mij gebruikt.
“Doe het dan!” zei ik plotseling luid. Mijn pantser, die ik zo nauwkeurig rond mijn hart had geplaatst, hoorde ik kletterend op de grond vallen. Ze hadden het doorprikt, het zat zo vol gaten dat er geen sprake meer kon zijn van een pantser. “Kom op, vermoord me dan!”
“Er zijn ergere dingen dat de dood.”
“We willen dat je pijn lijdt.”
Ik schaterde het plotseling uit. Iedereen bleef merkwaardig kalm, de zwartharige jongen die eerder had gesproken krabde gespannen aan zijn wang. Ik veegde met de rug van mijn hand mijn lachtranen uit mijn ooghoeken weg.
“Oh, jullie denken dat ik niet weet wat pijn is?” vroeg ik glimlachend. “Vertel me dan eens, staan jullie ook elke dag op met het gevoel dat dit misschien wel de laatste kan zijn?”
“Zwijg,” commandeerde Audrey, letterlijk trillend van ingehouden woede. “We hebben je echt veel te lang getolereerd. Crucio.”
Een helse pijn verspreidde zich door mijn lichaam. Mijn spieren begonnen samen te trekken op de meest vreemde manieren. Mijn organen werden samengeperst, daarna uit elkaar getrokken, daarna opnieuw tegen elkaar aangedrukt. Mijn ogen rolden ongecontroleerd in hun kas. Ik liet me op mijn knieën vallen.
Mijn lijf stond in brand.
Ik stond in brand.
Maar ik gaf geen kik, ik schreeuwde het niet uit van de pijn, ik hield mijn mond.
Mijn kaken stonden stevig vastgeklemd.
Jammer genoeg was dit alles niets, niets vergeleken met de pijn die ik voelde, diep binnenin.
Ik had geen pijn.
Nee.
Ik had spijt.
Spijt omdat ik mijn leven zo had laten vergiftigen door mensen die me niet konden uitstaan.
Waren we niet allemaal mensen?
Was ik dan zo weinig waard?
Na een dertigtal seconden liet Audrey haar toverstok vermoeid zakken. Haar kastanjebruine haren waren warrig verspreid over haar schouders, in haar ogen een verwilderde blik, zweetdruppels op haar voorhoofd. Ik zag dat Shannon haar stevig aan haar arm vasthield en haar ondersteunde, omdat heel haar lichaam trilde.
“Als je een Onvergeeflijke Vloek gebruikt, moet je er het hart voor hebben,” zei ik beheerst terwijl ik opstond. “Kom op, jullie kunnen wel beter.”
Ik had geen idee wat ik aan het doen was, ik wist alleen dat ik al mijn remmingen had losgelaten.
Dit keer had ik niets en dan ook echt niets meer te verliezen.
Wat een absurde situatie, dacht ik bij mezelf. Hier staan we dan, een handvol tieners. Gezellig te kletsen over mijn gevoelens en mijn bloed.

“Kom op,” fluisterde ik opnieuw toen niemand reageerde. Ik proefde een metaalachtige smaak in mijn mond. Waarschijnlijk door het bloed van mijn lip waar ik op had gebeten. Ik spuugde met een plotselinge opwelling in Jonathans gezicht.
“Zo, je bent besmet,” grinnikte ik maniakaal. “Hoe voelt het? Besmeurd zijn met mijn bloed?”
Jonathan veegde traag het speeksel vermengd met bloed van zijn gezicht. Er was geen emotie af te lezen van zijn gezicht.
Ik had er genoeg van.
Opnieuw voelde ik een oneindige vuur zich verspreiden door mijn lichaam.
“Moet ik kruipen onder jullie voeten voor ik het verdien te sterven?”
Ik spuugde opnieuw, dit keer in het gezicht van Shannon.
“Vermoord me dan, stelletje idioten! Durven jullie niet meer af te maken wat jullie begonnen zijn? Voel je plotseling angst? Vrees je een modderbloedje?” schreeuwde ik gefrustreerd.
Mijn wangen brandden.
Niet door schaamte, maar door razernij. Door het bloed dat naar mijn hoofd pompte.
Ik voelde me lichtjes draaierig. Ik liet mijn schouders zakken met een luide snik.
Ik viel op mijn knieën, hief mijn armen op.
“Ik geef me over,” spatte ik. “Kijk, ik geef me over.”
Een paar leerlingen deden een paar stappen achteruit. Ze hadden een geschokte uitdrukking op hun gezicht. Ik voelde triomf.
Dus ik was erin geslaagd hen te verbazen?
Dat was dan ook een eerste keer.
“We gaan je niet vermoorden,” zei Jonathan plots bruusk. “Sta op.”
Ik beet op mijn lip, waardoor deze nog meer ging bloeden.
“Dwing me,” grijnsde ik. “Dwing me om op te staan.”
Wat moest ik er gestoord uitzien op het moment.
Ik keek hem diep in zijn bruingroene ogen aan. Hij had een blik in zijn ogen die ik niet meteen kon thuisbrengen. Plotseling stak hij een hand naar me uit. Ik keek er verontwaardig naar en ik was niet de enige.
“Wat moet dit voorstellen, Gawlik?” zei ik kwakkelig. “Je mag niet meer terugkrabbelen, vuile Zwadderaar.”
Ik sloot mijn ogen en zag dat het duisternis me glimlachend en bemoedigend toeknikte.
“Ik krabbel niet terug!” zei Jonathan boos. “Sta op en vecht op een eerlijke manier tegen ons!”
Ik rolde verwoed met mijn ogen.
“Tien tegen één, zelfs een kind weet dat dat niet eerlijk is. Mijn leven is nooit eerlijk geweest, Jonathan,” zei ik op een toon die als vriendelijk beschouwd zou kunnen worden. “Hier zit ik dan op mijn knieën. Mijn armen opgeheven in de lucht. Ik ben klaar om alles op te geven. Waarom aarzelen jullie? Is dit niet een droom die uitkomt?”
“Genoeg,” zei Jonathan fel. “Je hebt een kans gekregen. Je hebt deze geweigerd.”
Hij richtte zijn toverstok hoog op, precies op de plek waar ooit mijn klein hartje een plaatsje voor zichzelf had gehad.
Precies op de plek waar ik ooit iets had gevoeld.
Precies op de inhoudsloze rikketik.
Precies op de brandende leegte binnenin.
Precies dáár.
Ik glunderde van genoegen.

Het stukje gedicht dat zal volgen, is geschreven door rising-goddess, en je kunt het terugvinden op deviantart.com. Ik vond het echt supergoed passen bij dit hoofdstuk, vandaar dat ik het hier even met bronvermelding heb gezet :).

I can feel you.
As the knife plunges through my arm
Blood will pour onto the unclean
Lock me to the ground
To sleep with the unworthy

Your hatred could devour you
Instead your eyes consume me with a stare
Look deep inside and wrench it out
While I lie here, immune to you.

They crawl beneath your feet
They are the ground you walk on
They are your sun, moon and sky
The stars burning in your eyes.

Do you want me to crawl there too?
Stare up at you at flinch
Grotesque and repulsive are but two words
Take my eyes
I don't want to see

I will sleep here now
Surrender to the will of you
And all that is pure
Will shed their skin
And let the blood pour from their veins
As you feed on it like wine
Until there is nothing left.
Fall in love with your dreams.
Gebruikersavatar
Lieke
Potlood
Potlood
Berichten: 44
Lid geworden op: 18 mei 2008 08:02
Locatie: Robert James Hoffman Manor <3

-
H o o f d s t u k D e r t i e n

“Nederigheid”

Afbeelding

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
“Sectumsempra!”
De vloek trof zijn begeerde bestemming. Ik liet me achterover vallen.
Ik was gescheurd, ik lekte.
Ik liet mijn bloed vrij ronddwalen, ik liet mijn bloed het vreemde gebied buiten mijn eigen lichaam verkennen. Het was verlegen in het begin. Ik hoorde hoe het zich een weg zocht door het duister. Ik gniffelde zachtjes. De druppeltjes die op de koude stenen vloer drupten, waren zo… zo lachwekkend.
Drup, drup.
Drup.

Ik moedigde zwijgend het gebeuren aan. Ik hoestte stilletjes. Mijn keel deed zeer. Ik voelde me licht in het hoofd.
Na een tijdje begon het rode vocht rijkelijker te vloeien uit mijn lichaam. Het geluid van stromende watervallen vulde mijn oren, oorverdovend klaterend in de stilte die zich als een sluier om me heen had gevormd. Met een hels geraas doorsneed het de kalmte. Mijn adem werd steeds rasperiger. Ik voelde hoe een onzichtbare mes in de afgronden van mijn ziel kraste, steeds dieper en dieper de zere plek open kerfde.
Ik sloot mijn ogen. Een zucht ontsnapte van mijn lippen.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Het weer was grauw. De aarde was nog nat van het regen dat was gevallen, een tijdje geleden. De zon liet voor enkele seconden iets van zich zien en verwarmde een klein zwartharig meisje met haar stralen. Rond het meisje, dat hoogstens een jaar of tien kon zijn, stond een groepje mensen. Ze droegen stuk voor stuk zwarte gewaden, op hun gezicht een uitdrukking vol verdriet en medelijden. Het meisje begreep niet waarom.
“Papa, papa, wat gebeurt er?” vroeg ze zachtjes fluisterend, bang om de stilte te verbreken.
Een man van in de dertig kneep waarschuwend in haar rechterhand en maande haar tot stilte. Hij keek met al zijn aandacht naar een steen, dat boven de grond uitstak. Het meisje staarde nu ook aandachtig naar het opschrift op de grafsteen voor haar, zich verwonderd afvragend wat er zo speciaal was aan de steen en waarom het iedereen blijkbaar ongelukkig scheen te stemmen.


Marian Glammer – Duvessa
Vrouw van David Duvessa en zorgzame moeder
1971-2003
"Liefde is het vermogen het gelijke bij het ongelijke waar te nemen"


- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Ik blies traag mijn adem uit door mijn neus.
Hoe lang zou ik hier nu al liggen?
Waarom kon ik niet gewoon sterven?
Waarom moest ik eerst onnodig lijden, terwijl mijn lichaam in een rampzalige hoopje opengesneden lag op de koude vloer?
Waarom, o, waarom, dwong ik mezelf nog helder na te denken in deze situatie?

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Het meisje keek met een misprijzende blik naar de schreeuwende, lachende kinderen die aan het spelen waren in het park. Hun vrolijkheid werkte afstotelijk bij haar. Ze mochten niet gelukkig zijn als zij dat ook niet mocht. Ze voelde plots een lichte duw in haar rug. Loom draaide ze zich om. Haar vader keek haar bemoedigend aan.
“Waarom ga je niet spelen met de anderen, meisje?” vroeg hij met ogen die glinsterden in het zonlicht. Het meisje keek naar haar voeten. Traag balde ze haar vuisten.
Waarom ging ze niet?
Ze wist het antwoord zelf niet. Ze wist alleen dat ze de aanwezigheid van anderen op dit moment niet zou kunnen verdragen. Uit ervaring wist ze dat ze niet in de buurt van haar leeftijdsgenoten mocht komen als ze zich verdrietig of boos voelde. Dan gebeurden er immers merkwaardige dingen. Dingen die ongewoon waren en dus niet normaal.
Zij.
Zij was niet normaal.


- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Ik bad tot alle goden waar ik ooit in mijn leven van had gehoord, ik bad dat ze medelijden met mij zouden hebben.
Ik smeekte hen, ik smeekte hen mij te bevrijden van mijn lijden.
Maar ze waren ongehoorzaam.
Had ik anders verwacht?

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Het meisje met de zwarte haren glom van trots. Ze overhandigde de immense hoed op haar hoofd aan de professor die naast haar stond en die het hoed een minuutje eerder op haar hoofd had gezet. Waarom keek die oude vrouw haar vol compassie aan?
Ze stond op van het krukje en liep met kleine stapjes naar de tafel van Zwadderich, waar ze zojuist in was gedeeld. Ze kon haar vreugde maar met moeilijkheid verbergen. Een grote glimlach was af te lezen op haar gezicht. Het meisje stond plotseling ontsteld stil, terwijl er nog een meter afstand was tussen haar en de tafel. De onbekende gezichten keken haar venijnig aan. Waarom deden ze dat?
Zij waren toch net zoals haar?
Zij was hier toch… toch normaal?


- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Ik sloot mijn ogen duf, rillend van de kou die de stenen vloer waar ik op lag met zich mee gaf.
Ik had geen kracht meer, ik was alleen nog maar een leeg omhulsel.
Ik schreeuwde geluidloos om hulp. In mijn hoofd krijste ik van teleurstelling toen er niets gebeurde, maar van mijn bevroren en gebarsten lippen was geen geluidje te horen. Als ik had kunnen bewegen, zou ik mijn haren uit mijn hoofd hebben getrokken uit radeloosheid.
Mijn naïef hart bleef verblind vertrouwen op een steun dat gauw zou arriveren. Ik hield het stevig vast, klaar om het op te vangen op het moment dat het zou scheuren in miljoenen aparte stukjes.
Want ik wist beter dan mijn hart.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

De kamer was donker. Het enige licht kwam van de kaarsjes die op een klein taartje waren geplaatst op tafel. Het meisje staarde er futloos naar. Een lichtjes kalende man stond aan haar zij en keek om de paar seconden op zijn horloge.
“Weet je zeker dat je vrienden zullen komen, meisje?”
Het meisje knikte lusteloos.
“Hmm. Misschien kunnen ze de weg gewoon niet vinden. Ja, dat zal het zijn,” zei de man troostend tegen het kindje.
Het meisje glimlachte stilletjes om de pogingen van haar vader haar op te beuren. Ze haalde diep adem en blies toen de kaarsjes uit.


- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -


Ik voelde amper nog iets. Een donkere, immens zware deken lag over mij heen, verstikte me. Mijn zintuigen namen bijna geen prikkels meer waar.
Het gevoel dat ik steeds dieper en dieper viel in een eindeloze put.
Dus dit was hoe doodgaan aanvoelde.
Grijs.
Overal grijs.
Ik merkte niet de voetstappen die rond mij weerklonken.
Ik hoorde niet de paniekerige fluisteringen van een stem die ik niet kende.
Ik voelde niet de sterke armen die mij opraapten van de grond en mij stevig vasthielden, alsof zij mij nooit meer los zouden laten.
Ik hoorde niet de stem die mompelde dat alles goed zou komen.
Ik wist alleen dat ik nu veilig was.
Een heerlijke warmte verspreidde zich over mijn lichaam, overweldigde me met haar nederigheid. Ik huilde van geluk.
Fall in love with your dreams.
Gebruikersavatar
Lieke
Potlood
Potlood
Berichten: 44
Lid geworden op: 18 mei 2008 08:02
Locatie: Robert James Hoffman Manor <3

-
H o o f d s t u k V e e r t i e n

“De Hardnekkige Deur”

Afbeelding

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Ik siste van de pijn toen ik plotseling een vlakke hand niet zo zacht tegen mijn gezicht voelde slaan.
Dat was goed, toch?
Dat betekende dat ik nog kon voelen. Ik was niet dood.
“Dude, hoe moet ik je verwondingen genezen als jij ze steeds weer verbergt!” zei een stem kwaad. Alweer een klap tegen mijn gezicht. Ik hapte naar lucht.
“Hou – er – mee – op,” commandeerde dezelfde stem eisend. “Je bent veilig, je hoeft ze niet te verbergen!”
Mijn ogen begonnen te prikken. Zelfs halfdood kon ik iemand ergeren. Terwijl ik niet eens wist waarom. Ik probeerde mijn ogen te openen, maar het lukte me niet. Ik probeerde mijn lichaam te bewegen, maar ook deze poging mislukte. En ik was vermoeid, zo vermoeid.
Zo kwam het dat ik blindelings weer terug kon slippen in mijn eigen grijze realiteit en ik me compleet afsloot voor alles wat zich buiten deze universum afspeelde.
Ik voelde me beschut. Ik had hier niets om over na te denken, niets waar ik mij zorgen om hoefde te maken, niets.
Ik was ik.
Voor de rest was er niets.
Voor mij was dat voldoende.
Voor de eerste keer in heel mijn leven, was ik genoeg voor mezelf.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

“Hoe lang ligt ze hier al?” zei de vrouwenstem koel.
“Bijna twee weken ondertussen.”
“Ze is niet één keer wakker geworden uit haar coma?”
“Nee. Toen ik haar net had gevonden, hoorde ik haar kreunen van de pijn terwijl ik haar wonden aan het verzorgen was. Sindsdien slaapt ze. Geen teken van leven, behalve dat ze ademhaalt en soms zucht,” antwoordde de stem die plotseling een vlaag van herkenning met zich meebracht voor mij.
“En wat zei die ene vriendin van jou, die Heler?”
“Het zijn allemaal een stelletje idioten, daar bij St-Hollisto. Echt. Gelukkig heb ik haar daar niet naartoe gebracht. Liya zei dat ze niet wist wat er scheelde. Lichamelijk zijn er geen problemen meer, volgens haar. Ze zei – wat zei ze ook alweer – dat het meisje precies zelf niet wou ontwaken uit haar toestand.”
“Ik vrees ervoor,” zuchtte de vrouwenstem dromerig. “Ik vrees dat ze te laat wakker zal worden, te laat zal genezen. De inwijding moet zo snel mogelijk vervolledigd worden. Anders zal ze geen nut meer hebben, niet voor zichzelf, voor niemand. Gebundelde macht is nog te doen. Losse, rauwe magie, dat kunnen onze bedrieglijke lichamen niet aan. Net zoals de hare het niet zal accepteren. Het zal zichzelf verwoesten, het zal haar doen lijden. Het zal haar folteren, van binnenin aan haar knagen. Het is een kwelling die niemand zou moeten verduren.”


- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Ik was wakker, ik hoorde, ik luisterde.
Maar ik begreep het niet, ik kon het niet begrijpen.
Ik was nieuwsgierig. Razend nieuwsgierig.
Ik wou dat ook zij wisten dat ik wakker was. Ik wou het luidop schreeuwen, maar mijn keel protesteerde. Ik knipperde hevig met mijn ogen, aangezien dat het enige was wat ik kon doen omdat de rest van mijn lichaam weigerde mijn bevelen op te volgen. Maar de twee onbekende stemmen, de vreemdelingen zonder gezicht merkten het niet. Ze zagen mijn wanhopige pogingen tot herleven niet, net zoals ik hen niet kon zien.
Een overheersende kilte maakte zich meester van mijn geest, verspreidde zijn tentakels over mijn wezen. Net voor ik mezelf naar de grijze leegte van veiligheid dreef om te ontsnappen aan de ongevoelig tastende handen, net op het moment dat ik besefte dat ik mijn strijd aan het verliezen was, net op het moment dat ik me in evenwicht voelde balanceren tussen leven en dood, wist ik dat ik ooit terug zou keren.
Dus ik nam geen afscheid, het hoefde niet. Ik had mijn doel op aarde nog niet vervuld.
Ik zou terugkeren.
Wanneer?
Dat was een vraag waar ik geen antwoord op kon geven.
Niet op dit moment.
Niet nu.
De stemmen stierven weg toen ik dit alles besefte, maar ik hoopte dat ik ze snel weer zou kunnen horen. Ik hoopte het echt.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Ik trok mijn neus walgend op. De stank was niet te verdragen. Langzaam opende ik mijn ogen. Een pijnscheut trok door mijn hoofd.
Zo veel kleuren, te fel, te fel…
Ik was vastberaden, ik probeerde opnieuw. En dit keer lukte het beter, was de pijn te verdragen. Ik ging rechtop zitten. Alles was wazig. Mijn omgeving, mijn gedachten, mijn gevoelens… Ik reikte uit gewoonte met mijn rechterhand uit naar mijn bril, maar ik vond het niet. Ik zocht naar mijn toverstok. Nergens te bekennen.
Langzaam maar zeker liet ik mijn angst mijn bewegingen controleren. Ik ging rechtop zitten en keek met een snelle, schichtige blik in het rond.
Ik bevond me in een kleine kamer, de meest rommelige en stinkende kamer die ik ooit van mijn leven had gezien. Ik zat op een kleine bed. Naast mijn bed was er een kleine bruine sofa, voor de sofa een televisie. De andere hoek van de kamer was ingericht als een keukentje. De muren waren donkerblauw geverfd. Al bij al was de plaats vrij sober ingericht en er was een enkele raam.
Ik keek met vermoeide ogen naar buiten. Het raam bood uitzicht op een smalle, slecht verlichte staat. Er waren een paar winkels, maar aan hun etalages te zien, waren ze niet echt meer actief de laatste tijd. Eén enkele lantaarnpaal torende hoog boven de huisjes en gaf een zwakke licht af aan de hele buurt.
Ik herkende niets en voelde de paniek naar mijn hoofd stijgen.
Waar ben ik?
Er waren twee deuren in de kamer waar ik me bevond, merkte ik plots op. Voor ik wist wat ik deed, was ik naar de eerste deur gestrompeld en had ik deze al geopend. Het verschafte toegang tot een minuscule badkamer. Ik sloot de deur teleurgesteld met een harde klap dicht. Dit keer probeerde ik de tweede deur te openen. Het lukte me niet, het zat op slot. Ik bonkte hard met heel mijn lichaamsgewicht tegen de deur, maar het gaf niet mee. Ik probeerde een haarspeldje te vinden om de deur te openen door te frunniken aan het slot, zoals ik al meerdere keren acteurs in dreuzelfilms had zien doen, maar ik vond er geen. Hemel, ik probeerde zelfs magie zonder toverstok uit te voeren, hoewel ik wist dat mijn poging ten dode was opgeschreven. Ik kraste met mijn nagels in het hout, uit pure frustratie. Uiteindelijk staarde ik woest naar de deur en probeerde ik het met pure wilskracht te dwingen om open te gaan.
Ik liet mijn schouders hangen toen ik na een tijdje doorhad dat de deur geen kik gaf en liet me traag afglijden van de deur, zodat ik hard op mijn achterste belandde op de grond, in een zittende positie. Ik verwikkelde mijn handen in mijn haar en boog me voorover.
Waar ben ik?
Ik jammerde.
Wie heeft me opgesloten?
Ik schreeuwde.
Is het dezelfde persoon die mijn leven heeft gered?
Ik krijste.
Niemand hoorde me.
Vragen spookten rond in mijn hoofd, mij plagend met hun aanwezigheid, mij kwellend met de invloed die ze op me hadden.
Vragen, vragen, vragen…
Zo veel vragen.
Maar geen antwoorden. Geen oplossingen. Nergens.
Ik zou gek worden als ik dat al niet was, ik wist het zeker.
Er biggelde één enkele warme traan van mijn wang en spatte in kleinere druppeltjes toen het contact maakte met de harde vloer. Al mijn herinneringen kwamen geleidelijk aan terug. Alle gebeurtenissen. Daarna hield ik me niet meer in. Ik weende, traag in het begin, maar naarmate de uren verstreken werd mijn hartverscheurende gesnik steeds hysterischer.
Fall in love with your dreams.
Gebruikersavatar
Gisela
Potlood
Potlood
Berichten: 97
Lid geworden op: 27 dec 2007 12:52
Locatie: antwerpen

nog nog nog!!
I like life. It's something to do - Ronnie Shakes
Gebruikersavatar
Lieke
Potlood
Potlood
Berichten: 44
Lid geworden op: 18 mei 2008 08:02
Locatie: Robert James Hoffman Manor <3

Dankje =)!

H o o f d s t u k V i j f t i e n

“Wanneer Ik Val”

Afbeelding

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Ik staarde met een holle blik in het rond. Ik had geen flauw idee waar ik was, laat staan waarom ik hier was en het ergste was dat ik heel dringend naar de toilet moest maar ik niet wou opstaan omdat ik me in een soort van trance bevond. Maar ik was terug kalm.
Ik had geen zin om terug te keren naar de werkelijkheid, om terug na te denken. Ik zou hier wel kunnen zitten voor eeuwig. Niets doen. Gewoon voor me uitstaren. Alles negeren.
Helaas dacht mijn lichaam er anders over.
Shit.
Ik stond met een plotselinge beweging op en wankelde even, voor ik de badkamerdeur achter me sloot en de deur op slot deed.
Voor het geval dat.
Ik had moeite met niet gillen toen ik mezelf in de spiegel in de badkamer zag. Hevig ademend zette ik een paar stappen naar de grote, lichtjes aangewasemde spiegel toe. Mijn haren zagen er gewoonweg afgrijselijk uit, ik had een oud gewaad aan en met een plotselinge ingeving begreep ik waarom het zo stonk in de kamer. Ik trok een grimas.
Ik stonk.
Verwonderd vroeg ik me af hoe lang ik in dat verdomde bed had gelegen.
Mijn aandacht gleed kritisch verder over mijn gezicht. Ik hief verdoofd een vinger op en liet het over de dikke, rode litteken op mijn gezicht glijden, beginnend van mijn gezicht, zich een weg zoekend rond mijn nek. Ik hief met trillende handen mijn gewaad op.
Het stopte net boven mijn navel. Ik voelde een golf van verdriet over me heen spoelen. Ik huiverde.
Ik was niet dom.
Ik wist wat ik had moeten doorstaan.
Ik was teruggekeerd van de dood.
Eigenlijk zou ik dankbaar moeten zijn, dankbaar voor alles en iedereen. Maar ik kon mijn ogen niet scheuren van de litteken, ik leek wel gehypnotiseerd.
Was dit wat ik elke dag in de spiegel zou zien?
Voor de rest van mij leven?
Het rauwe vlees, nog half ontstoken, nog half genezend, fascineerde me. En ik voelde plotseling dat ik het aanvaardde.
Ik was gebrandmerkt.
Het litteken mocht er dan zo veel als een schandvlek uitzien als het wou, een reusachtige smet op mijn lichaam, maar ik voelde geen haat in me opborrelen toen ik het zag. Het maakte een deel van mij uit, vanaf nu. Vroeger had het zich verscholen binnenin, ver weg, het was verstopt geweest. Nu was het afleesbaar voor iedereen die de tijd zou nemen te kijken. Dat was het enige verschil.
Ik zou hen dankbaar moeten zijn.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Ik ging stilletjes liggen op het bed en staarde maar wat voor me uit. Het was buiten licht geworden en weer donker. Ik voelde me slaperig, maar met het beetje zelfdiscipline waarvan ik niet wist dat ik het in me had, probeerde ik wakker te blijven. En het lukte, het lukte vrij goed eigenlijk. Ik was blij dat ik dit had besloten, want niet veel later hoorde ik iemand het slot aan de deur frummelen. De deur die ik maar niet open had gekregen, besliste blijkbaar dat het tijd was om open te gaan. Ik kneep mijn ogen dicht en probeerde niet te bewegen. Ik had doorheen de jaren mijn rol van ‘het slapende meisje’ geperfectioneerd. Als de vreemdeling me zo zou zien liggen, zou hij of zij vast denken dat ik nog niet wakker was –
“Urgh, please, doe maar niet alsof,” hoorde ik een stem verveeld zeggen.
Ik knipperde lichtjes verbaasd. Was het dan zo duidelijk geweest? Ik ging gehaast rechtop zitten, zodat ik een goed zicht kreeg op de indringer.
Hij had brede schouders. Zijn bleke gezicht contrasteerde fel met zijn zwart, piekerig haar. Een gevoel van herkenning spoelde over mij heen en ik keek hem geschokt aan. Een waas van herinneringen flitsten voor mijn oogleden. Ik sloot mijn ogen in plotselinge paniek.

“…Hola! En wie ben jij, señorita…”

“Hallo, modderbloedje.”

“Hoe durf je!” zei een zwartharige jongen naast Jonathan luid.

“Er zijn ergere dingen dat de dood.”
“We willen dat je pijn lijdt.”
Ik schaterde het plotseling uit. Iedereen bleef merkwaardig kalm, de zwartharige jongen die eerder had gesproken krabde gespannen aan zijn wang.
“Mevrouw Duvessa, misschien kunt u mijn vraag beantwoorden?” Ik zag het mollige mannetje dat professor Bewanderon voorstelde, verwachtingsvol naar mij kijken.
Huh, wat?
Stilte.
Professor Bewanderon zuchtte, duidelijk diep teleurgesteld.
Stom Hufpufje dat hij was.
“Meneer Zaikaro, kunt u mevrouw Duvessa helpen door het antwoord te geven?”
[/size]

Hoe durft hij
Ik twijfelde er niet aan. Hij moest me gered hebben.
“Wat doe jij hier?” vroeg ik beschuldigend met een bibberende stem. Ik wist dat het een stomme vraag was, maar momenteel was ik niet echt in staat helder na te denken. Ik wist niet wat ik moesten verwachten, ik wist niet hoe ik me moest voelen.
Zaikaro.
De beste vriend van Jonathan.
Damnit, speelde hij een spelletje met mij?
“Wat doe ik hier?” antwoordde hij geamuseerd. “Wel, je zit op dit moment zo’n beetje op mijn bed, in mijn huis.”
Ik stond zo vlug ik kon, op. En ik viel op de grond. Met een warme blos op mijn wangen stond ik terug op, zijn zachte gegrinnik negerend. Ik draaide me om en zette een paar stappen naar hem toe. Ik staarde in zijn donkere ogen, die door het licht dat viel uit het raam leken te glinsteren. Even voelde ik me vrij van al mijn zorgen, de grote brok in mijn keel verkleinde een beetje.
“Waarom heb je me gered?” fluisterde ik. “Waarom heb je me niet gewoon laten sterven?”
“Het was mijn plicht,” antwoordde hij, mijn blik ontwijkend. “Kijk, ik kan het op dit moment niet uitleggen, maar –”
Ik sloeg hem in het gezicht. Krachtig. Zijn blik verhardde. Mijn hand liet een rode afdruk achter op zijn gezicht.
“Oké, dat had ik verdiend, denk ik,” zei hij na een korte stilte, terwijl hij een pijnlijke gezicht trok en onbewust met zijn hand zijn gloeiende wang vasthield.
Ik liet een gefrustreerde schreeuw ontsnappen.
“Verdorie! Wat bedoel je, je kunt het niet uitleggen? Waarom…? En jij –” ik wees nijdig met een vinger naar hem, “jij… W… Hoe…?”
“Juist ja,” zei hij terwijl hij met zijn ogen draaide. “Lisbeth, laat me even uitpraten hier.”
“Oh, nu is het opeens Lisbeth?” Mijn ogen versmalden zich. “Wat is er gebeurd met Duvessa? Met modderbloedje? Met… met señorita?”
Zaikaro zuchtte en liet zijn schouders lichtjes zakken. Daarna plofte hij op de zetel neer en ondersteunde zijn hoofd met zijn handen. Het leek wel alsof hij spijt had.
Of hoofdpijn?
Dit was zo’n onkarakteristieke gebaar van hem dat ik mij voelde kalmeren.
“Je kunt niet verwachten dat ik geen vragen stel,” zei ik gefrustreerd. “Hoe zou jij je voelen? Je wordt wakker op een onbekende plaats en plotseling wordt je overspoeld door enge herinneringen. Maar je probeert jezelf te sussen, ‘het was allemaal een slechte droom’, fluister je jezelf toe.”
Ik voelde me duizelig, maar ik wist dat ik nog niet uitgepraat ben. Ik beet grimmig door.
“Hoe zou jij je voelen als een van je vijanden, die heeft geholpen met een poging jou te vermoorden, ineens voor je neus staat en jij begrijpt dat hij degene is die jou uiteindelijk weer heeft gered? Ik bedoel…” Ik zwaaide gealarmeerd mijn handen voor mijn gezicht en probeerde de paniekscheuten te negeren.
Mijn lichaam trilde oncontroleerbaar. Na eventjes getwijfeld te hebben, ging ik naast hem zitten, hoewel mijn verstand schreeuwde dat ik dat niet moest doen.
Ik voelde me ontgoocheld.
Misschien…
Misschien had ik gehoopt dat iemand anders me gered zou hebben, iemand die werkelijk om mij had gegeven. Iemand van wie ik zeker zou kunnen weten dat het iets had uitgemaakt voor hem of voor haar of ik op dat moment deze eenzame, koude wereld had verlaten.
Een stilte viel tussen ons in. Ik wilde nog zo veel vragen stellen, maar na een snelle blik geworpen te hebben op Zaikaro, hield ik mezelf in. Hij zag er net zo vermoeid uit als ik me voelde.
“Ik heb je gered,” begon hij zachtjes, “ja, oké, dat ontken ik niet. Maar er zitten geen kwade bedoelingen achter, Lisbeth. Ik had mijn redenen, je zult het begrijpen. Je moet me geloven.”
Ik beet op mijn lip. Hoe kon hij dat van mij verwachten? Na al die jaren, al die slechte herinneringen waarin hij ook deel had genomen, waarin hij ook een rol in speelde?
“Ik ben niet wie je denkt dat ik ben,” klonk zijn zware stem uitgeput.
In een flits voelde ik weer de boosheid naar mijn hoofd stijgen.
“Jawel hoor. Dat ben je wel. Je bent Zaikaro. Emmanuele Zaikaro,” spatte ik walgend uit. “Puurbloed. Italiaan. Gefortuneerd. Beste vriend van Gawlik. Modderbloedjes-hater. Ware Zwadderaar, zou ik zo zeggen.”
Dit leverde me een vernietigende blik op.
“Juist. Als jij het zoveel keer beter weet, zal ik maar zwijgen, ja?”
Ik beet op mijn tong en voelde me machteloos en verloren in een strijd tussen mijn nieuwsgierigheid en mijn zware teleurstelling.
Ik was levensmoe.
Ik was gevangen en waar ik ook keek, er was nergens een uitgang. Wat voor kwaad kon het om eventjes naar hem te luisteren, zijn zwakke motieven aan te horen?
“Ga verder,” zei ik uiteindelijk stilletjes.
Ik zag een twijfelende blik in zijn ogen, vermengd met iets anders. Ik wist niet wat het was. Ik had het nog nooit eerder gezien. En het maakte me zenuwachtig. Radeloos voelde ik hoe mijn vragen zich verdriedubbelden. Mijn hart pijnigde mijn borstkas door sneller te pompen dan het echt nodig was. Blijkbaar was dit alles aan mijn gezicht af te lezen, want hij schudde plots begrijpend zijn hoofd.
“De rest is voor later. Sluit je ogen.”
“W..wat?”
“Sluit je ogen,” herhaalde Zaikaro langzaam.
Ik deed wat me was verteld, al kon ik niet thuisbrengen waarom. Iets in zijn stem dwong me. Ik zag hem eventjes glimlachen. Daarna zag ik niets meer. Ik hoorde dat hij dichterbij schoof.
En ik voelde met een pang in mijn hart hoe graag ik naar iemand verlangde die zijn sterke armen om me heen kon slaan.
Als een baken van zekerheid.
Veiligheid.
Iemand die mij alles kon doen vergeten, alles wat ik had moeten doorstaan in mijn kort leventje tot nu toe.
Alsof hij precies had geraden wat ik dacht, voelde ik hoe Zaikaro mij stevig omhelsde. Het was een vriendelijk gebaar, zonder verdere bijbedoelingen.
“Rustig maar, Lisbeth,” hoorde ik hem troostend fluisteren. “Je bent hier veilig. Ik ga je niets doen. Probeer een beetje te kalmeren.”
Ik liet een zachte zucht ontsnappen.
“Het is voorbij. Het feit dat je hier bent is het bewijs. Ze kunnen je hier niets doen,” lispelde hij.
Hoe graag ik hem wilde geloven, hoe graag ik naar eender welk soort van houvast smachtte, hoe graag ik eventjes de zware last van mijn schouders wilde schudden, dat wist alleen ik. Ik drukte mijn brandende wangen op zijn schouder, op zoek naar troost. Een heerlijke gewaarwording schoot door mijn aderen. Ik ademde hevig in en uit en begon daarna lichtjes te snikken.
Hij liet mij los en zocht mijn ogen om mijn reactie te kunnen zien.
Hij was praktisch een vreemde voor me. Waarom had ik dan het gevoel dat hij het begreep? Dat hij alles begreep?
Oh, waarom, waarom toch…
Hij had geen idee.
Hij kon het niet begrijpen en zou dat ook nooit.
Hij zou nooit weten hoe veel zijn simpele gebaar voor mij had betekend.
Ik voelde hoe mijn mondhoeken lichtjes omhoog krulden en een kleine glimlach verscheen op mijn gezicht.
Het was een verdrietige glimlach.
Iemand anders zou het misschien niet opgemerkt hebben, maar ik voelde dat hij, op een of andere manier, dat wel had gedaan.

Laat me niet vallen, zoals zij deden
Laat me niet huilen, zoals zij deden
Laat me niet achter, zoals zij deden
Laat me niet alleen, zoals zij deden
Houd me vast,
Houd me vast zoals ik mijn hoop vasthoud
Houd me vast zoals ik me aan mijn dromen vastklamp
Verlaat me niet
Laat me niet achter
Vang me
Wanneer ik besef
Wanneer het tot me doordringt
Wanneer ik schreeuw
Wanneer ik val
Fall in love with your dreams.
x Sanne
Ex-staflid
Ex-staflid
Berichten: 1544
Lid geworden op: 26 apr 2007 17:40
Contacteer:

Ik heb alleen nog maar hoofdstuk tien gelezen en dat is zoals altijd weer erg goed :liefde Je weet echt heel goed sfeer te creëeren en daardoor wordt het verhaal erg levendig. Top :super
The quiet scares me cause it screams the truth
Gebruikersavatar
Lieke
Potlood
Potlood
Berichten: 44
Lid geworden op: 18 mei 2008 08:02
Locatie: Robert James Hoffman Manor <3

Thnx =).

H o o f d s t u k Z e s t i e n

“Tel Tot Tien”


Afbeelding

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Ik werd wakker met het gevoel dat ik de hele wereld aankon die dag.
Slaperig opende ik mijn oogjes en merkte op dat ik op de zetel had geslapen vannacht en dat er een deken over me heen was gelegd.
Zaikaro lag in zijn eigen bed te slapen, één been uit het bed bungelend. Ik grinnikte lichtjes toen ik hem hoorde snurken, maar plotseling sloeg de absurditeit van de situatie als een klap tegen mijn gezicht.
Ik kon me niet veel meer herinneren van gisterenavond, alleen dat Zaikaro aardiger was geweest tegen mij en had gezegd dat ‘hij niet was wie ik dacht dat hij wel was’.
Juist.
Dit verklaarde helemaal niet waarom hij mij hier in dit klein appartementje had opgesloten…
Ik voelde me plotseling een idioot omdat ik gisteren niet meer weerstand had geboden. Ik was zwak geweest, ik had hem laten zien dat ik weerloos was, dat zij hadden gewonnen, werkelijk gewonnen. Ik had niemand gehad om troost bij te zoeken en net op het moment dat ik dat had begrepen, was hij komen opdagen met zijn stomme, uitzonderlijk vage verklaringen en ik was meteen in zijn armen gesprongen.
Goed zo, Lisbeth. Goed zo, meisje.
Oh, ze zouden me zo uitlachen wanneer ik terugkeerde naar Zweinstein, wanneer Zaikaro alles vertelde aan hen.
Ik stond op van de zetel. Het was nog donker buiten.
Proberend zo weinig mogelijk geluid te maken om Zaikaro vooral niet wakker te maken, ging ik de badkamer binnen, deed de deur op slot, ontdeed me van mijn vuile gewaad en stapte de douche binnen. Het warme water had een kalmerend effect op mij, dat had het altijd. Eventjes werden al mijn zorgen verdoofd en mijn geweten gesust. Ik voelde me weer rein nadat ik mijn haren minstens vijf keer had gewassen en mijn armen tegen dan zo moe waren dat ik ze amper nog op kon heffen. Ik stapte rillend uit de douche en vloekte binnensmonds omdat ik geen andere kleding kon vinden dan het vuile gewaad dat in een hoopje op de vloer lag. Ik zuchtte. Nou. Er was geen andere oplossing aangezien ik nog steeds niet wist waar mijn toverstok naartoe was. Met mijn neus dichtgeknepen, trok ik het vieze gewaad weer aan.
Geweldig, echt.
Ik droogde mijn haren met een handdoek die ik had gevonden na eventjes in een van de vele kastjes geneusd te hebben. En mijn blik viel plotseling, net als gisteren, op mijn spiegelbeeld. Ik stopte midden in mijn beweging en mijn aandacht ging weer naar het litteken dat mijn gezicht sierde. Maar er waren andere, kleinere veranderingen in mijn uiterlijk, zo klein dat ik ze gisteren, in mijn haast, niet had opgemerkt. Mijn gezicht zag er lichtjes dunner uit en mijn gewaad was niet meer zo gespannen als – de laatste keer dat ik in de spiegel had gekeken toen ik op Zweinstein was. Het zag er niet meer uit alsof het elk moment zou kunnen barsten.
Hoe lang had ik niets gegeten?
Ik zette mijn avontuurlijke expeditie verder door het volgende uur achter elke hoek van de woonkamer – of, nou ja, noem het wat je wilt – te zoeken naar mijn toverstok. Geen resultaat. Uiteindelijk moest ik mijn poging opgeven.
En toen ik, lichtjes zwetend van de geleverde inspanning, op de zetel ging zitten, bombardeerden mijn hersenen me plots met een geniale ingeving.
Wat deed ik hier nog eigenlijk?
Zaikaro sliep nog.
Ik kon weg, ik kon ontsnappen!
Misschien zou ik terug naar mijn vader kunnen gaan en de rest van het jaar daar doorbrengen. Ik zou ergens wel een haard en een beetje brandstof kunnen vinden om daar te geraken. Ik zou zeggen dat ze Zweinstein hadden gesloten als verklaring. Alles was beter dan hier te wachten op mijn doodvonnis, right?
Ik sloop stilletjes naar de deur die ik gisteren niet open had gekregen en duwde de klink naar beneden. Een gevoel van triomf vulde me toen de deur een lichtjes krakend geluid maakte en openging.
“Duvessa. Blijf waar je bent,” mompelde Zaikaro gebiedend.
Betrapt.
“Wie ben jij dat je denkt te kunnen zeggen wat ik wel of niet moet doen?” zei ik bits tegen Emmanuele. “Ik ga en jij gaat me niet tegenhouden.”
Plotseling ging de deur die een paar seconden eerder moeiteloos open was gaan, met veel onnodig gekraak, toe. Niet eerlijk dat hij een toverstok had en ik niet. Ik zuchtte, mijn rug nog steeds gedraaid naar Zaikaro.
“Laat me gaan,” mompelde ik.
“Nee.”
“Laat me gaan,” herhaalde ik.
“Nee.”
Stilte.
“Waarom niet?” schreeuwde ik gefrustreerd.
Ik draaide me om en staarde woedend naar het hoopje tovenaar op het bed. Oh, als mijn blik dodelijk was geweest, was hij al lang aan een pijnlijke dood gestorven. Met een lijzig gebaar gooide Zaikaro het deken van zich af.
“Vertel me eens, Lisbeth, waar je naartoe wilt gaan als je buiten die deur stapt?”
Zijn donkere ogen keken me serieus aan en dat maakte het moeilijker om boos te blijven.
“Naar papa,” fluisterde ik.
“Wat? Ik hoorde je niet.”
“Naar mijn vader!” zei ik dit keer luider.
“Juist,” knikte hij begrijpend. “Nou, dat is helaas geen optie.”
Ik zweeg, wachtte op een verklaring. Toen die niet kwam, zuchtte ik opnieuw.
“En waarom niet?”
Hmpft, ik wilde die kalme uitdrukking met een klap van zijn gezicht vegen.
Zaikaro zweeg eventjes en stond toen op. Hij had alleen maar een versleten joggingbroek aan, dat hij duidelijk als pyjama had gebruikt. Ik kon er niets aan doen, ik bloosde lichtjes toen ik hem zo zag. Hij bukte zich over zijn nachtkastje, schoof een lade open en rommelde er met één hand in. Zijn ogen waren half dicht – blijkbaar was hij nog steeds slaperig en zijn haar zag er heel erg verwaaid uit. Eigenlijk was het best grappig om hem zo te zien. De kleine grijns op mijn gezicht verdween zo gauw als die verschenen was toen ik hem geïrriteerd naar mij zag ogen. Hij stond traag op, in zijn handen een stukje perkament. Het leek wel alsof hij zo veel mogelijk tijd wilde rekken. Ik registreerde langzaam dat hij het perkament inmiddels in mijn handen had gedrukt en me verwachtingsvol aankeek. Ik boog me over het uitgeknipte stukje perkament.


- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
LEERLINGE OP ZWEINSTEIN PLEEGT ZELFMOORD

Zweinsteins Hogeschool voor Hekserij en Hocus-Pocus heeft weer een grote schande toegevoegd aan zijn geschiedenis.
Op de nacht van 9 november meldden twee leerlingen van het huis Zwadderich aan hun afdelingshoofd dat ze op het bed van hun kamergenote, Lisbeth Duvessa, een afscheidsbriefje hadden gevonden. De meisjes verkeerden duidelijk in shocktoestand en hun afdelingshoofd moest hen eerst verschillende kalmeringstoverdranken toedienen voor ze er in slaagden iets zinnigs uit te brengen.
In het briefje stond, vertelt Audrey Arden, duidelijk neerslachtig over de recente gebeurtenissen, aan onze verslaggever, dat Duvessa haar leven beu was en dat ze afscheid nam van haar leven op deze wereld.
“Ik begrijp niet waarom ze niet gewoon naar ons is gestapt met haar problemen,” zegt Arden verdrietig. “Ik bedoel, wij zijn haar vriendinnen, we deelden dit jaar eenzelfde kamer.”
Haar vriendin en tevens ook kamergenote, Shannon Saraid, knikt beamend.
“Ik ben zelfs een paar keer naar haar toe gestapt, ik heb haar gevraagd wat scheelde. Maar ze was altijd al een soort van… tja… teruggetrokken. Ze kon soms hele dagen alleen op onze kamer zitten, dan sloot ze zichzelf op en wij mochten niet binnen van haar. Ik weet niet, ze zag er altijd depressief en neerslachtig uit, hoewel wij nooit begrepen waarom.”
In de brief stond, zo zegt Arden, dat Duvessa naar het Verboden Bos zou gaan, ‘om daar uiteindelijk de daad te plegen' en dat ze niet wilde dat er iemand achter haar aan kwam. Niet echt slim van het meisje, aangezien het Ministerie er nu niet zeker van kan zijn wat er met het lichaam is gebeurd. Het lichaam is niet teruggevonden, maar het Ministerie wees erop dat er in het Verboden Bos veel duistere wezens leven en dat er veel gebeurd zou kunnen zijn met het corps.
Toch heeft het Ministerie een team van onderzoekers gestuurd om op zoek te gaan naar het lichaam, zonder resultaat. De vader van het meisje is ingelicht over de gebeurtenissen en moest bij het horen van het nieuws naar St-Holisto worden gebracht omdat hij in lichte shocktoestand verkeerde.
Het huis Zwadderich treurt om het tragische verlies van de Zwadderaar.

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -


Ik zag mezelf ongelukkig in het rond staren op de bewegende zwartwitfoto naast het artikel. Ik wist niet meer hoe ik moest reageren, ik –
Hoe konden ze?
Eerst de Bloedspreuk over mij uitspreken en daarna doen alsof ze onschuldig waren?

“De hoeveelste november is het vandaag?”
“De tweeëntwintigste.”
Ik voelde Zaikaro’s bezorgde blik op mijn gezicht branden, maar ik staarde nog steeds naar het artikel. En ik werd kwader en kwader en meer en meer opgefokt, tot ik voelde dat mijn hoofd wel kon exploderen.
“Dus ik ben al bijna drie weken d-dood?”
Mijn handen trilden terwijl ik het perkament vasthield alsof heel mijn leven ervan afhing.
“Duvessa – Lisbeth, kalmeer,” hoorde ik Emmanuele in de verte zeggen.
“Maar ik begrijp het, ja. Ja, natuurlijk. Natuurlijk konden ze niet zeggen: ‘hé, ze heeft geen zelfmoord gepleegd. Eigenlijk deden wij een poging haar te vermoorden’, toch? Toch? Dat konden ze niet zeggen, toch?”
Ik scheurde het artikel agressief in twee.
Daarna in vier.
En ik bleef het scheuren totdat de stukjes zo klein waren dat ik ze niet meer aan stukken kon rijten.
Ik wierp alle overblijfsels van het perkament naar Zaikaro.
“Kalmeer, zeg je?” fluisterde ik.
Ik keek hem aan, zag dat hij niet naar mijn ogen keek maar verontrust zijn aandacht op mijn haren had gevestigd. Ik duwde hem met al mijn kracht tegen zijn schouders.
Dat had hij niet zien aankomen.
Kalmeer, Lisbeth? Hoe kun je dat – Aargh!” brulde ik fel.
Ik haalde dit keer uit naar zijn maag, maar hij deed nog steeds geen poging om zich te verweren. Hij botste hard met zijn rug tegen de muur. Maar ik bleef hem aanvallen, slaan zo hard ik kon. En hij gaf nog steeds geen kik.
Ik haalde uit met mijn rechtervuist, daarna met mijn linker, weer met mijn rechter…
Steeds opnieuw.
En opnieuw en opnieuw…
Na een paar minuten voelde ik dat ik uitgeput begon te geraken.
“Klaar?” hijgde Emmanuele.
Ik probeerde op adem te komen en knikte. Ik bracht mijn hand naar mijn hoofd om deze te ondersteunen.
“Nou, je begrijpt nu vast waarom je niet naar buiten mag gaan. Iedereen, inclusief de Zwads, denkt dat je dood bent.”
Ik knikte weer lichtjes, terwijl ik de sterretjes die ik voor mijn ogen zag zorgvuldig probeerde te negeren. Met een plof lieten mijn knieën het van zich weten en viel ik op de grond. Ik leunde vermoeid met mijn hoofd tegen de harde muur.
Ik sloot mijn ogen en voelde hoe Emmanuele naast mij ging zitten. Mijn wangen brandden nog steeds door al de opwinding en ik voelde mijn bloed nog steeds in een ongewoon tempo door mijn lichaam pompen.
“En nu…?” vroeg ik met een rasperige stem, verbaasd dat ik in deze toestand iets over mijn lippen kon krijgen.
Als hij maar niet denkt dat ik mijn dagen voortaan in dit kleine appartement zal doorbrengen, voor altijd.
Ik opende mijn ogen voor een paar seconden, genoeg om te zien dat Zaikaro weer zwijgend en zo kalm als altijd naar mijn haar zat te staren.
Hij irriteerde mij.
Mateloos.
Wat was er zo interessant aan mijn haar?
Ik hoestte plotseling ongecontroleerd. Zaikaro wachtte tot mijn hoestbui voorbij was voor hij antwoord gaf.
“En nu…” zei hij beheerst, “en nu zorg je ervoor dat je tot tien kunt tellen zonder je duizelig te voelen. En dan zien we wel verder.”
Ik voelde mijn ogen prikken, maar dit keer verschenen er geen tranen. Ze waren simpelweg op, ik had geen tranen meer over.
Ik wiegde zachtjes op en neer.
“Een…” fluisterde ik. “Twee… drie…”
Ik hoestte weer lichtjes. Ik proefde een metaalachtige smaak op mijn tong en het maakte mij zwaar misselijk. Ik zweeg, terwijl ik, ogen gesloten, luisterde naar de kalmerende en regelmatige ademhaling van Zaikaro. Ik paste mijn opsomming aan, aan zijn ademhalingsritme.
“Vier… Vijf… Zes. Zeven… Acht,” prevelde ik stilletjes.
Ik stopte, ik moest.
Zaikaro zei niets, wachtte weer geduldig af tot ik mijn opdracht voltooide. Ik voelde mijn hand branden, voelde dat hij deze vasthield. Hij kneep er lichtjes in.
“Negen…” pufte ik.
Ik voelde mij meer en meer kalmeren.
Wat zij hadden gedaan was onverbiddelijk. Zij hadden mijn leven van me afgenomen, zij hadden mijn vader, de enige man die mij dierbaar was in het leven, pijn laten doorstaan, ondraaglijke pijn.
Zij hadden zo veel gedaan.
Zij hadden alles gedaan wat ze niet zouden hadden moeten doen.
Ik glimlachte.
Hun poging was zo erg mislukt, meer hadden ze niet kunnen falen.
Ik leefde nog.
Ik leefde nog en ik had voortaan nog maar één intentie in het leven.
Het was zo duidelijk.
Ik kon het aflezen achter mijn oogleden, het antwoord, oh zo helder. Ik kon het voelen in mijn hart, het was wat het nog steeds vol overtuiging deed slaan. Het was de reden dát ik nog leefde.
Wraak nemen van diegenen die van mijn leven een hel hadden gemaakt.
“Tien.”
Mijn ogen openden zich met een plotseling hervonden kracht. Hoewel mijn hartslag redelijk vertraagd was, voelde ik dezelfde onrust in mijn lichaam die ik ook had gevoeld na het badkamerincident op Zweinstein. Energie die zich opstapelde, jeukte om bevrijd te worden.
Hoe?
Hoe moest ik deze energie vrijlaten?

Ik rukte mijn hand los uit die van Emmanuele en strompelde over mijn gewaad in mijn haast om recht te staan. Opgejaagd trok ik Zaikaro ook omhoog aan zijn arm.
Ik was geagiteerd, ik stond op het punt iets te doen, maar…
Maar wat precies?
Ik stond in vuur, heel mijn lichaam kookte van ingehouden kracht. Ik had geen angst, zoals de vorige keer. Ik voelde hoe mijn haar knetterde van de magie die zich bleef verzamelen in de lucht rondom mij. Even voelde het goed en voelde ik me voldaan, ik voelde me machtig. Maar toen begon de withete pijn zich op te stapelen in mijn buik.
Het moest eruit…
Hoe…

Mijn maag deed zo’n… zo’n…
Happend naar adem gebaarde ik naar Emmanuele.
Ik boog voorover.
“H..help me,” bracht ik kreunend uit.
Fall in love with your dreams.
Gebruikersavatar
Lieke
Potlood
Potlood
Berichten: 44
Lid geworden op: 18 mei 2008 08:02
Locatie: Robert James Hoffman Manor <3

-

H o o f d s t u k Z e v e n t i e n

“Mutrana”

Afbeelding

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -
Twee handen grepen me als in een reflex stevig vast aan mijn schouders en schudden me door elkaar zodat ik me misselijk begon te voelen.
“Kun je al verschijnselen?” hoorde ik Zaikaro in de verte vragen.
Zijn stem klonk onvast. Ik schudde met een pijnlijke uitdrukking op mijn gezicht mijn hoofd. Mijn kaken waren op elkaar geklemd omdat ik vreesde dat ik het anders zou uitschreeuwen van de pijn.
“Houd me dan goed vast,” mompelde Zaikaro vervolgens in mijn oor. Blind tastend vond ik met een hand zijn arm en kneep er met al mijn kracht in, maar als hij hierdoor pijn leed, liet hij dat duidelijk niet aan mij merken. Ik zou het toch niet kunnen zien als hij dat wel had gedaan. Ik zag op het moment alleen maar witte sterretjes voor mij ogen, helder dansend, mijn zicht hinderend.
Ik probeerde langzaam lucht in te ademen, maar ik kon niet – mijn nagels begroeven zich diep in de arm van Zaikaro, mijn ogen begonnen te tranen…
Alles, alles draaide rond…
Ik wist het, ik had hem niet mogen vertrouwen.
En plots werd de lucht rondom mij kouder en kon ik terug ademen. Ik merkte pas hoe opgelucht ik hierdoor was toen de pijn die ik in mijn maag had gevoeld, bijna verdubbeld, zo leek het, terugkeerde en ik realiseerde dat ik hem vergeten was voor eventjes. Van de wind die mijn gezicht deed schroeien, leidde ik instinctief af dat we ons ergens buiten bevonden. De hemel was inktzwart. Ik knipperde even met mijn ogen tot ze gewend waren aan het donker. Een flauw licht, afkomstig van de lantaarn die hoog boven ons uit torende en tevens de enige lantaarn in het steegje was, bescheen het getinte gezicht van Zaikaro met een zacht gouden gloed. Ik boog met een plotselinge ruk weer dubbel. Opnieuw kreeg ik een pijnscheut te verduren, dit keer niet alleen in mijn maag. Het leek zich te verspreiden, traag in te werken, mijn lichaam vanbinnen te vergiftigen.
Zo’n pijn, zo’n pijn…
Het voelde verkeerd aan.
“Losse, rauwe magie, dat kunnen onze bedrieglijke lichamen niet aan. Net zoals de hare het niet zal accepteren. Het zal zichzelf verwoesten, het zal haar doen lijden…”
Mijn eigen lichaam voelde aan als dat van een vreemde. Er bevond zich iets vreemds in mijn lichaam, een vreemde energie die daar eigenlijk niet thuishoorde…
“Het zal haar folteren, van binnenin aan haar knagen…”
Ik leunde op het eerste beste object voor steun, wat in dit geval Zaikaro bleek te zijn.
“Wel, ik veronderstel dat het wel meeviel voor een eerste keer bijverschijnselen, niet waar?”
Zo’n pijn, zo’n pijn…
Onbegrijpelijke woorden, woorden die niet bestonden, begonnen te vloeien uit mijn mond toen ik probeerde te antwoorden. Ik voelde mijn ogen ongecontroleerd rollen in hun kassen. De ernst van de situatie scheen terug door te dringen tot Zaikaro, toen hij mijn rechterarm over zijn schouder legde en me ondersteunde. Hij zette grote stevige passen vooruit, ik kon amper volgen met zijn tempo.
“Nog even,” zei hij bemoedigend met een lage stem. Ik beet op mijn onderlip, haalde de nog niet zo oude wonde open die onmiddellijk weer begon te bloeden. De pijn verzachtte een beetje. Ik besefte plotseling dat Zaikaro was gestopt met wandelen en we ons nu voor een donkerbruine, bijna zwarte deur bevonden. Ik keek met tranende ogen omhoog. De deur behoorde toe aan een kleine flatgebouw.
Zaikaro klopte drie keer aan.
Bonk bonk bonk.
Ik voelde elke klop echoën in mijn hoofd. Een paar seconden bleef het geruisloos. Het was alsof de straat zelf zijn adem inhield.
“Wachtwoord?” klonk een fluisterende stem toen van achter de deur.
“Regenboog. Doe open,” gebood Zaikaro.
Een jong meisje liet haar gezicht zien van achter de deur. Ik kreeg op dat moment geen kans haar beter te bekijken, want Zaikaro duwde haar ruw met zijn vrije hand aan de kant.
“Waar is je leider, Mutrana?”
Het meisje keek met geschrokken ogen naar Zaikaro.
Wat, in hemelsnaam, is een Mutrana?
Mijn hart stond op het punt het te begeven toen ik haar per ongeluk recht in haar ogen keek. De haartjes in mijn nek gingen overeind staan.
De pupillen van het meisje waren kleurloos.
Compleet wit.
Het was rechtuit…griezelig, vooral omdat ze toch de indruk gaf iets te kunnen zien. Haar haren, zo zwart als de nacht, contrasteerden fel met haar bleke huid. Haar gezicht was zo symmetrisch als maar kon zijn. Ze zag er onnatuurlijk uit. Ik kreeg meteen de drang om weg te kijken.
“Ze zit op het moment in een belangrijke vergadering –”
Haar hoge stem had de intonatie van een klein kind en had een vreemd accent. Ik scheurde mijn aandacht eindelijk van haar weg en draaide mijn hoofd verafschuwd weg van haar gezicht.
“Ga haar dan halen,” zei Zaikaro, terwijl hij achteloos een wuivend gebaar maakte naar het meisje, alsof hij haar probeerde weg te schuiven.
Het viel me op dat hij gebiedend had geklonken, maar het meisje scheen niet echt verbaasd te zijn om de toon die hij aansloeg. Uit haar gedrag zou ik durven zeggen dat ze zich zelfs een beetje onderdanig gedroeg. Het meisje schuifelde met een knikje gedwee een paar kleine pasjes achteruit maar in plaats van Zaikaro te onmiddellijk gehoorzamen, keek ze nu met vernieuwde belangstelling naar mij. Ik kon haar nieuwsgierige blik, haar merkwaardige – met gebrek aan een beter woord – ogen niet verdragen. Protest borrelde in mij op, diep in mijn wezen. Ik wou haar weg, zo ver mogelijk verwijderd van mij.
En toen, net op dat moment, besliste mijn lichaam dat het er genoeg van had. Mijn benen lieten me voor de zoveelste keer in de steek en ik vervloekte mezelf omdat ik niet krachtiger was dan dat.
Volstrekt normaal. Je bent net ontwaakt uit een coma.
Vanzelfsprekend.

Als Zaikaro me niet stevig vastgeklemd had gehouden, was ik nu als een pudding in elkaar gezakt. Ik smakte, voor de verandering, niet op de grond.
Een verademing, echt.
Mijn bewustzijn verloor echter algauw zijn belangstelling voor het heden en besloot op zichzelf weg te dwalen naar ver, ver weg…

- - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - - -

Een schaduw viel over mijn gezicht.
Ik wist dat ik ooit mijn ogen zou moeten openen, maar op dit moment kon ik me daar niet toe brengen. Ik wou niet langer kijken. Ik wou geen vrolijke kleuren meer zien, mij plagend door hun blijmoedigheid. Genoeg, ik had er genoeg van. Ik wou niet langer ruiken, geuren opsnuiven die mijn gedachten deden afdwalen naar stoffige herinneringen, begraven diep in mijn geheugen. Ik wou niet langer proeven de smaken die mijn verhemelte zouden kunnen behagen.
Niets.
Ik wou niets.
Mijn leven was een puinhoop. Het was onzin.
Een groot kluwen van onzin, aan elkaar verweven op een onjuiste manier.
Het zou zo simpel zijn om alles op te geven. Om niet langer na te denken over alles wat mij bezig hield, al die onbelangrijke dingen die voor anderen onbelangrijk bleven maar voor mij belangrijk waren, dingen die bij anderen natuurlijk gingen maar er bij mij gemaakt uitkwamen.
“Je bent wakker, doe niet alsof.”
Ik slaakte een diepe zucht en opende mijn ogen.
En wie of wat zag ik voor mij?
Emanuelle.
Zaikaro Emanuelle.
Natuurlijk, natuurlijk.
Hij liet mij niet echt met rust de laatste tijd, of wel?
En nog steeds wist ik niet waarom.
Ik wist nog steeds niet waarom dat joch niet op Zweinstein zat.
Ik wist nog steeds niet waarom hij me had gered, waarom hij mij naar zijn appartementje had gebracht.
En verdomme, ik wist niet waarom we nu waren waar we nu eigenlijk waren.
Maakte het eigenlijk nog iets uit?
Voilà, daar kwam de hoofdpijn weer binnenhuppelen.
“Ga weg,” zei ik zacht. Of ik het tegen mijn plotselinge hoofdpijn, die mij de laatste tijd niet met rust liet, had, of tegen Zaikaro, dat wist ik zelf niet.
Misschien had ik het tegen iedereen.
Alles.
Waarom, oh, waarom kon alles en iedereen me niet gewoon met rust laten.
Ik trok de witte deken die over mij was gelegd over mijn hoofd.
Nog zoiets.
Hoe kwam die deken daar?
Het bed maakte een krakend geluid toen Zaikaro aan de rechterkant ging zitten.
Ik ging plotseling geschrokken overeind zitten – oh, ik hoopte dat we niet waren waar ik dacht dat dat puurbloedje mij naartoe had gebracht…
“Nee,” klonk de stem van Zaikaro geamuseerd. “Nee, je zit niet op Zweinstein. Slaapkop.”
Hij zei ‘slaapkop’. Hij zei niet ‘mengeling’.
Maar hij zei het wel op de toon waarmee hij jou vroeger beledigde.
Ach, vroeger…

Juist ja.
Ik bedankte mijn hersenen vriendelijk voor deze informatie. Ik bedoel, wat kon het hen schelen dat mijn hoofd op exploderen stond, als zij maar mijn schedel konden vullen met geleuter.
Langzaam voelde ik me terug kalmeren.
Goed.
Dat was goed, dat we niet weer op Zweinstein zaten.
M…maar waar waren we nu dan?
Ik besloot mijn gedachten luidop te herhalen.
“Wel,” grijnsde Zaikaro, “Je bevindt je in het hoofdkwartier van de T der T’s, ergens in een achterbuurtje in New York.”
T der T…
Waarom kwam dat mij zo bekend voor?
Ik had het ooit ergens gelezen. In een boek of zo.
In het handboek van Geschiedenis van de Toverkunst, misschien?
Ergens, opperde ik. Ergens.
Maar waar?
Ik kon het net niet vaststellen.
“T…t?” bracht ik slaperig uit.
“Ja, je weet wel. Heb je geen brief ontvangen?” Zaikaro keek lichtjes verontwaardigd. “Normaal gezien zou je een mededeling moeten hebben ontvangen.”
“J..ja, brief, ja…”
Ik wou terug slapen. Ik wou slapen en voor een lange tijd niet wakker worden. Alles wat Zaikaro had gezegd en nog zou zeggen, alles, ik zou het negeren, want ik zou immers terug in slaap vallen…
“Kleed je om en zorg dat je binnen een half uur beneden in de eetkamer bent voor het ontbijt,” vervolgde Emanuelle.
Bij het zien van mijn halfverbaasd halfnieuwsgierig gezicht, voor de helft verborgen achter het deken, grijnsde hij weer alleen maar duister. Wat was dat toch met Zwadderaars en die vuile grijnzen die aan hun gezicht leken vastgelijmd met een permanente plakbezwering?
Ik voelde iemand mijn deken van mij aftrekken. Zaikaro gniffelde lichtjes en ik kon me wel al voorstellen waarom. Normaal zag ik er al erg uit, echt. Maar ’s morgens, als dat mogelijk was, zag ik er nog erger uit. Vooral wanneer ik slaperig was en mijn haar alle kanten uitstak. Ik keek hem vernietigend aan.
“Lamemerus.”
“Nee.”
“Laatmemerust.”
“Nope.”
“Alsjeblieft?”
“Haha, erhm. Nee.”
Ik zuchtte weer diep. Het bed kraakte onheilspellend toen ik opstond. Ik keek zijdelings naar Zaikaro en wierp hem een boze blik toe.
“Waaromnie?”
“Omdat, Duvessaatje, je hier al drie dagen ligt te liggen. En de vorige keer dat je lag te liggen, had je twee weken gelegen. Ik ben bang dat je de volgende keer gewoon niet wakker zal worden.”
Hmm, interessant.
Iemand moest me toch eens zo snel mogelijk uitleggen hoe ik hoe ik dat voor elkaar had gekregen zonder uit te hongeren.
Ontbijt, mm…
In die paar dagen dat ik met hem had doorgebracht, had ik geconstateerd dat hij snugger was. Hij, Zaikaro, zijne Italiaanse puurbloedheid, was slimmer dan dat hij anderen had laten merken op Zweinstein.
Zijn ogen keken op een of ander manier…verstandig op de wereld neer. Voor zoverre dat mogelijk was voor een persoon zoals hij. Soms kreeg ik de indruk dat hij eigenlijk meer bedoelde met zijn ogen, meer dan hij wilde. Zijn blik was uitgeput, alsof hij al ik-weet-niet-hoe-veel dingen had meegemaakt. Naar mijn weten was hij zo oud als mij, misschien een paar maanden ouder.
Ik wist niet wat ik ervan moest denken, ik wist ook niet hoe ik plots op zo’n absurd idee was gekomen, maar ik wist wel dat het waar was.
Ik keek onverschillig de kamer rond. Het was een kleine kamer, maar je zou wel kunnen zeggen dat er een knusse sfeer heerste. Het bed – waar ik drie dagen op had gelegen – was precies in het midden van de ruimte geplaatst. Rechts stond een grote ordinaire kledingskast, daarnaast een houten kaptafel met geschilderde gouden versieringen boven de spiegel. Aan de linkerkant van het bed stond de boekenkast er behoorlijk ongelukkig bij, met al de uitpuilende boeken die de indruk gaven op elk moment op de grond te kunnen vallen.
“Ik lig hier al drie dagen?” vroeg ik om het gesprek op gang te houden.
“Je lichaam moest herstellen na… Na een bepaalde…,” Zaikaro zweeg even en zocht naar zijn woorden, “een bepaald voorval. Bij mij duurde het veel langer. Ik gok zelfs op een volle acht dagen.”
Aha. Oké.
Ik liet mijn blik over zijn zwarte, gerafelde t-shirt glijden – ha! En dát noemde zich een een welgestelde puurbloed – en plots bemerkte ik vier strepen, vier parallelle lijntjes, op zijn arm. Kleine genezende wondjes.
“Heb ik dat gedaan?” Ik wees nadrukkelijk met mijn vinger naar zijn arm.
Zaikaro keek even verwonderd naar zijn arm, alsof hij de wondjes nu pas zag.
“Hmm… Inderdaad.”
“Oh,” bracht ik glimlachend uit. “Oh, wauw.”
Ik keek Zaikaro weer aan en bestudeerde zijn ogen.
“Ik ben in het hoofdkwartier van de t…t-ding?”
“T der T,” Zaikaro boog zijn hoofd en gaf een kort knikje. “Het is de officiële benaming die we gebruiken.”
“Het is een soort van afkorting, niet?” opperde ik.
“Jup. Goed zo. Eindelijk,” zuchtte Zaikaro. “Ik ben verbaasd dat je nog niet hebt gevraagd waar het voor staat. Ik bedoel, hoe onnieuwsgierig kan een mens zijn?”
Ik zweeg. Zaikaro wachtte een paar tellen af tot ik zou vragen waar het voor stond. Maar eerlijk gezegd had ik daar niet echt zin in. Aangezien ik uit zijn pompeuze manier van doen wel kon afleiden dat hij mij hoe dan ook zou inlichten. Waarom onnodige inspanning leveren. Emanuelle keek me kort schattend aan.
“Team der Transformagiërs, dat is de formele naam. Maar we noemen ons Mutrans. Klinkt cooler, vind je ook niet?”
Toen ik opnieuw naar zijn arm keek, waren de verwondingen die mijn nagels in zijn huid hadden gekrast, simpelweg verdwenen. Foetsie. Zijn lippen krulden om tot een zelfvoldane grijns terwijl hij nauwgezet mijn reactie bestudeerde.
Fall in love with your dreams.
x Sanne
Ex-staflid
Ex-staflid
Berichten: 1544
Lid geworden op: 26 apr 2007 17:40
Contacteer:

Ik ben bijgelezen tot en met hoofdstuk 16. En wauw, ik ben er stil van! Het is prachtig, dieptriest en schokkend tegelijk. Het is echt perfect geschreven, zo mooi verwoord :super Ik had niet gedacht dat die Zwadderaars tot zoiets in staat zouden zijn eerlijk gezegd. En ik had óók niet verwacht dat er nog iemand zou zijn die haar zou helpen. Maar gelukkig had ik dat mis :)

Echt fantastisch gedaan!
The quiet scares me cause it screams the truth
Jill
Puntenslijper
Puntenslijper
Berichten: 11
Lid geworden op: 18 mei 2008 09:38

Liekje! Ik heb bijgelezen!
Of nou ja... bij gelezen... Ik snap het verhaal ineens veel beter!
Al die verborgen hints!
Dat ik het eigenlijk nooit eerder doorhad in je verhaal!
xx
Gesloten

Terug naar “Onafgemaakte Fanfictie”