Dank je

Ik ben echt heel blij met je reactie!
Ik heb het verbeterd ^^
Dit hoofdstuk is nog
niet gebèta-readt! Jolande en ik zijn er nog mee bezig...
Hoofdstuk 5

De volgende dag merkte Clowie inderdaad dat iedereen in haar omgeving anders reageerden dan normaal. Ze werden stil als ze dichtbij hen kwam en keken haar nieuwsgierig aan. Clowie werd er nerveus van en wilde het liefst niet bij anderen in de buurt zijn. Iris nam het ook niet voor haar op. Ze was boos op haar om wat ze had gedaan. Ze kon het niet hebben dat Clowie niets tegen haar had gezegd en haar niet in vertrouwen had genomen. Ze zou het idee gelijk slecht hebben gevonden en snapte niet dat Clowie de moeite had genomen het er met haar over te hebben. Dat vond ze laf en daarom negeerde ze haar nu volkomen. Clowie was daardoor ook boos op haar en ging haar eigen gang. Ze sloot zichzelf vaak op in een lokaal en probeerde te vergeten wat ze had gedaan. Alleen het leek niet te helpen. Als ze uit het lokaal kwam zat ze weer in de ware wereld en daalde haar humeur snel. Ze moest dan weer denken aan haar toespraak in de Hal. Haar gedachten leken net een donkere onweerswolk die woest door de lucht zweefde. Haar gedachten waren ook zo woest, ze maakten haar ongelukkig. Ze schaamde zich nog steeds om het feit dat ze zichzelf voor schut heeft gezet. Somber werd ze van haar duistere gedachten en ze haatte zichzelf dat ze het zo heeft laten komen. Ze had beter moeten weten, vond ze.
Waarom heb ik dit allemaal laten gebeuren, dacht ze somber. Haar ogen stonden kwaad, haar lippen waren samengeknepen. Ze zag er kwaad uit, ze was ook kwaad; boos op zichzelf. Ze stond in een groot en donker lokaal bij een klein raam. Ze hield de vensterbank stevig vast en keek gefronst naar buiten. Het regende, zag ze. Grote druppels kletsten tegen het glas. Ze was kwaad op zichzelf en op iedereen die haar nu verachtten. Ze wilde dat ze niet meer bestond, dan had ze nergens meer last van en dan voelde ze zich vast prettiger dan dat ze nu was.
Ze zuchtte diep en liep weg van het raam. Ze moest iets doen; ze werd gek van zichzelf, alleen al als ze naar het slechte weer keek. Boos schopte ze tegen een stoel die tegen een lessenaar stond.
“Ik wilde dat alles normaal was!” riep ze kwaad, ze begon voor het zwarte schoolbord te ijsberen. Ze zag dat er een dikke laag stof op de randen van het bord lag, hierdoor leek het lokaal lang niet gebruikt te zijn.
Clowie gleed met haar vinger langs de rand, het stof schoot omhoog. Haar neus begon er van te kriebelen en al snel kwam de eerste nies, wat al snel overging in een niesbui.
Shit! Ik haat stof!
Ze begreep zichzelf niet meer. Vroeger had ze haast nooit problemen gehad door haar eigen zin door te drijven, maar nu wel. Ze dacht dat ze zichzelf in de hand had, dat ze alles onder controle had. Blijknaar was dat niet het geval.
Ze was driftiger geworden en wilde het meer naar haar zin hebben. Nu wist ze dat het niet altijd kon. Ze was immers bijna van school gestuurd, ze had een waarschuwing gekregen en moest oppassen. Ze moest proberen zich aan de regels te houden. Dat leek bijna ondraaglijk, zeker met de regels die nu golden. Ze mocht niets meer wat ze graag wilde doen. Ze hield er van als mensen haar gezag opvolgden. Thuis deden haar ouders alles wat zij wilde.
“Hé!”
Clowie draaide zich snel om en zag een lange slungelige jongen in de deuropening staan. Ze herkende hem, hij had een tijd geleden tegen haar verteld dat sommigen roddelden achter haar rug om. Dat zou wel erger geworden zijn na haar wraak, bedacht ze zich somber.
“Hoi,” begroette ze hem kortaf en ze draaide zich weer om naar het raam. Ze bekeek de mooie glas in lood ruiten terwijl ze de sloffende voetstappen van de jongen hoorde. In haar ooghoeken zag ze het blonde haar van hem naar de ruit naast haar buigen.
“Wat was je aan het doen?” De blonde jongen keek haar geïnteresseerd aan.
Het verbaasde Clowie dat hij in haar gezelschap wilde zijn. Iedereen had haar tot nu toe gemeden door wat ze had gedaan in de Hal. Ze begon de jongen te mogen, hij vond haar niet raar zoals de anderen haar vonden. Dat deed haar plezier en ze schonk hem een vriendelijke glimlach.
“Ik stond te denken,” antwoordde ze waarop ze volgde: “hoe heet je eigenlijk?”
De lach van de jongen schalde door het stoffige lokaal. Clowie keek hem verbaasd aan. Ze had niets grappigs gezegd, meende ze. Ze wist even niet wat ze van hem moest denken en keerde hem de rug toe.
“Wat weet jij allemaal over mij en mijn familie?” Een vreemd gevoel bekroop haar. Ze had er niet bij stil gestaan dat hij naar haar toe was gekomen en al die informatie die ze eerst niet had geweten, had verteld. Hij moest meer weten, anders was hij niet naar haar toe gekomen om het nieuws over haar en haar familie te vertellen. Als hij inderdaad meer wist wat niet waar was, moest ze iets doen om daar verandering in te brengen. Ze vond het niet kunnen dat anderen over haar roddelden om zaken die niet waar waren. Haar ouders waren Dooddoeners, dat was waar, maar zo zwart waren ze niet. Zij kon er ook niets aan doen dat ze in een Dooddoeners familie was opgegroeid. Er waren vast wel meer leerlingen die Dooddoenersbloed hadden. Wat was er dan erg aan haar en haar familie? Ze wist het niet. Ze bekeek de jongen nieuwsgierig. Ze wilde zijn antwoord horen, weten wat hij allemaal wist. “Ik bedoel, waarom heb je al die onzin dan doorverteld?” Haar stem trilde, ze voelde dat haar hartslag tekeer ging in haar lichaam, haar hart had het zwaar. Het viel haar nog mee dat het niet was geëxplodeerd.
“Ik weet alleen dat jij uit een zuiver Dooddoeners gezin komt.”
Het antwoord verbaasde Clowie. Hij liet niet blijken dat hij meer wist, maar dat kon altijd anders zijn. Ze keek opgelucht, maar al snel betrok haar gezicht.
Misschien weet hij wel meer, maar durft het niet te vertellen?
“Als jij niet wil toegeven dat jij meer weet, zal ik je vervloeken met de Cruciatuslvloek!” dreigde Clowie en ze draaide zich weer naar hem toe. “Ik wed dat jij iedereen hebt bestookt met leugens over mij waar zij over kunnen roddelen,” sneerde ze. Ze begon zich minder onzeker te voelen en voelde de macht die ze bezat door haar lichaam stromen. Ze hield er van om mensen in haar macht te hebben. Dat gaf haar een kick, wat haar humeur verbeterde. Ze wist niet waarom ze zo in elkaar zat, ze was altijd al zo geweest. Misschien kwam dat door haar afkomst. Haar ouders verwachtten dat zij later een goede Dooddoener zou worden. Clowie vond dat schitterend om te horen, ze wilde later de machtigste Dooddoener worden. Maar of dat uit zou komen, zou van haar toekomst afhangen.
De jongen lachte niet meer. Hij zag er bang uit; een paar rimpels doorgroefden zijn voorhoofd.
Clowie zag hoe hij tegen haar opkeek en grijnsde tevreden.
“Goed zo. Als ik merk dat jij nog meer tegen anderen doorbrieft, zal ik je inderdaad vervloeken!” haar toverstok richtte ze op zijn borst, die snel op en neer ging. Zijn ademhaling versnelde en hij schudde angstig zijn hoofd.
“Niet doen! Als je dat doet, krijg je nog meer problemen!”
“Nog meer problemen?” herhaalde Clowie bedachtzaam. Ze bekeek de angstige jongen tegenover zich en moest lachen. “Ben jij nou een Zwadderaar of niet?” Het was eruit voor ze het wist, maar dat deerde haar niet. De jongen zou niets durven tegen haar, dat zag ze.
Nog lachend verliet ze het lokaal, maar in de gang betrok haar vrolijke gezicht. Ze werd ongerust. Hij wist wat haar bezig hield, dus moest hij haar in de gaten hebben gehouden. Hoelang begluurde hij haar al? Ze besloot hem in de gaten te houden en hem vervloeken als dat nodig moest zijn.
Het was avond, Clowie zat aan de tafel van Zwadderich. Iris zat zwijgend naast haar. Ze was boos, omdat Clowie haar plannen niet met haar deelde. Daar werd Clowie ook boos over, ze wist van te voren dat Iris het plan af zou keuren. Ze kon het niet hebben dat Iris haar niet begreep. Ze wilde graag dat iedereen haar snapte.
Clowie keek op toen Iris opstond van de tafel en de Grote Zaal uit liep. Snel sprong ook zij op en volgde haar vriendin. In haar ooghoeken zag ze haar zus Clann op zich afkomen en zuchtte.
Ook dat nog. Krijg ik straks weer de wind van voren.
Ze liep door de grote deuren van de Grote Zaal en draaide zich om, waardoor Clann bijna tegen haar opbotste. Die keek haar boos en een tikkeltje geïrriteerd aan.
“Waarom doe je zo stom?”
Clann’s vraag overviel Clowie. Ze deinsde achteruit. Ze had wel verwacht dat haar zus nog steeds boos was. Het was terecht, dat wist ze, maar ze vond het vervelend en dat irriteerde haar. Zelf zou ze iemand om zoiets wel vergeven, maar Clann niet.
“Ik heb hier geen behoefte aan!” siste ze boos terug, ze liep verder. Ze draaide zich na een paar meter weer om, ze keek Clann aan. “Ik wil het best goed maken,” begon ze zuchtend. Clann zou niet opgeven, dat merkte ze. Ze moest wat zeggen tegen haar woedende zus, zodat het misschien nog goed kwam tussen hen. “Geef me dan ook de kans,” vervolgde ze. “Ik weet dat ik fout ben geweest, ja, dat weet ik.” De wenkbrauwen van Clann vlogen verbaasd omhoog, waardoor Clowie moest glimlachen. “Het spijt me, maar ik wilde jou geen pijn doen. Jij bent mijn zus en ik wil niet dat er iets tussen ons gebeurd.” Clowie wist niet waar de woorden vandaan kwamen, maar ze stroomden uit haar mond. Clann keek nog steeds boos, merkte Clowie boos op.
Ik heb toch mijn excuses aangeboden? Waarom is ze dan nog steeds boos?
Clann schudde verward haar hoofd, wat Clowie frustreerde. Haar zus moest gewoon begrijpen dat het haar speet, maar als ze dat niet deed, hielp niets om de ruzie tegen te houden.
“En als jij niet wil begrijpen dat het me spijt, dan mag je van mij ophoepelen!” riep Clowie, nu ook boos. Clann begreep het niet, dat maakte Clowie boos. Ze heeft haar excuses aangeboden, dat was meer dan ze wilde doen. Daar mocht Clann ook blij mee zijn.
“Ik snap dat het je spijt, Clowie!” riep Clann verhit. “Maar ik kan het niet uitstaan dat iedereen jou op een aparte manier moet behandelen, alleen maar omdat jij zo nodig je zin wil hebben!” Ze stampte kwaad met haar zwarte laarzen op de stenen. “Daar wordt ík boos om! Het kan me niet schelen wat jou op dit moment dwars zit, maar ik wil gewoon dat jij eens rekening moet hebben met de rest! Je denkt alleen maar aan jezelf,” de laatste woorden spoog Clann eruit en ze draaide zich kwaad om.
“Ik denk niet alleen maar aan mezelf, Clann!” Clowie riep haar zus achterna, die de Grote Zaal in liep. “Jij denkt zelf alleen maar aan jezelf! Densaugeo!” Uit boosheid had Clowie onbewust haar toverstok getrokken en de spreuk op Clann gericht. Geschrokken keek ze haar aan en probeerde snel een tegen bezwering te verzinnen. Clann bleef staan en boog zich voorover. Clowie rende naar haar toe en bekeek bezorgd haar gezicht. “Gaat het? Het was niet mijn bedoeling!” Clann duwde haar weg en rende de Grote Zaal uit. Clowie haalde haar snel in en zag dat de tanden van Clann snel groeiden over haar betraande gezicht. “Sorry, Clann! Het ging per ongeluk!” Ze probeerde Clann te troosten, maar die stormde weg in de richting van de ziekenzaal. Langzaam sjokte Clowie terug naar de kerkers.
Het was vroeg in de ochtend toen Clowie opstond en naar de ziekenzaal liep. Ze wilde weten hoe het met Clann was. Het was niet haar bedoeling geweest om de tanden van Clann te laten groeien.
Waar heb ik die spreuk geleerd?
Ze kon het zich niet meer herinneren, ze wilde er verder niet over nadenken. Ze liep zonder ergens aan te denken naar de ziekenzaal, die behoorlijk leeg was. Ze keek de zaal een paar keer door om te zien of ze Clann ergens zag, maar die was er niet. Madame Plijster kwam naar haar toe gesneld.
“Wat kan ik voor je doen?”
Clowie bekeek nog eens de zaal voordat ze antwoord gaf.
“Gisteren is Clann Coveness naar de ziekenzaal gegaan, omdat haar tanden aan het groeien waren. Weet u waar ze is?” Ze gokte dat Clann van de ziekenzaal mocht en naar haar Leerlingenkamer was gegaan. Ze hoopte het niet, ze wilde iets goeds doen door nog een keer haar excuses aan te bieden, wat niet nodig zou zijn. Hoe Clann gister was, zou ze vandaag ook zijn, dacht Clowie verdrietig.
“Helaas kom je te laat, juffrouw…”
“Ik ben haar zus, Clowie Coveness. Weet u waar ze nu is?” De irritatie kon ze niet uit haar stem halen, van zulke momenten werd ze gewoon ongeduldig.
“Ik heb haar gezegd dat ze naar haar Leerlingenkamer moest gaan, dus zal ze op dit vroege uur daar nog wel zijn. Het spijt me, juffrouw Coveness.” Madame Plijster knikte naar haar. “Ik zou, als ik jou was, haar daar zoeken. Ik kan je niet verder helpen.”
Clowie glimlachte beleefd naar Madam Plijster.
“Dan ga ik maar. Dag!” riep ze en ze liep weg van de ziekenzaal.
Hopelijk is Clann niet boos.
Ze rende door de gangen om naar de Grote Zaal te gaan. Misschien dat ze daar was om te ontbijten en te roddelen over wat zij, Clowie, haar heeft aangedaan.
“Hé, Clowie!”
Boos stopte ze abrupt toen ze haar naam hoorde. Ze keek in de richting waar het geluid vandaan kwam en zag een lang meisje naar haar toe komen. Ze had lang donkerbruin haar dat golvend om haar hoofd hing. Haar donkere ogen namen Clowie nieuwsgierig op.
“Ik ben Esther. Je hebt vast wel wat over mij gehoord via Clann.” Esther glimlachte naar haar. Clowie knikte kort en glimlachte vlug.
“Nou, ik ben Clowie. Jij bent Clann’s vriendin, toch?” Clowie keek Esther aan. Ze verwachtte dat de vriendin van Clann haar uit zou horen over de vorige dag en ze wachtte daarom gespannen af.
“Dat klopt,” bevestigde Esther knikkend. “Ik zag je naar de Grote Zaal lopen en wilde je ontmoeten. Maar zoals je misschoen al raadt, wilde ik je daar niet voor spreken.”
Clowie knikte grimmig, ze leunde tegen de muur naast de deur naar de Grote Zaal. Ze werd boos bij de gedachte dat Clann zelf niet naar haar toe was gekomen.
“Je heb Clann pijn gedaan, zoals je wel meer mensen pijn hebt gedaan,” begon Esther haar preek aan Clowie. “Ik snap niet dat Perkamentus je na die keer met dat Duistere Teken niet heeft verwijdert van Zweinstein. Je bent te ver gegaan, weet je.”
Natuurlijk weet ik dat. Dat hoeft niemand me meer te vertellen.
Een groepje eerstejaars keken hen angstig aan en glipten snel de Grote Zaal in. Clowie keek het groepje boos na en staarde toen naar de stenen op de grond. Ze waren niet allemaal even groot, ze hadden verschillende vormen, alsof ze zo uit een stuk steen waren gehakt en op de grond hebben neergelegd. Het zag er speels uit, wat je een vrolijk gevoel gaf. Dat gaf het Clowie ook, ondanks dat ze nog steeds boos was op Clann.
“Laat Clann met rust, Clowie.” De stem van Esther was gebiedend. “Als je zo door gaat met ruzie zaaien, wordt je zonder moeite van school getrapt.”
Clowie knikte somber. Ze wist dat ze op moest passen, maar ze moest gewoon de ruzie met haar en Clann goedmaken. Ze wilde dat alles weer zoals vroeger was, voordat ze zichzelf zo onpopulair heeft gemaakt door het Duistere Teken op te roepen en in het middelpunt van de gesprekken belandde. Toen dacht iedereen nog redelijk positief over haar. Dat alles was nu weg, ze mocht niets meer.
@ hieronder: Let wel dat de eerste kwart is geread, hè
De rest moet nog
Maar ik zal de foutjes verbeteren! ^^
Sometimes is there a day to forgiveness... Sometimes is that day to revenge.