One-shots van Alatariel

De titel zegt het al. One shots die nergens anders bij passen mogen in dit board geplaatst worden.
Plaats reactie
Gebruikersavatar
Alatariel
Potlood
Potlood
Berichten: 43
Lid geworden op: 14 feb 2007 13:16

One-shots van Alatariel


Ik denk dat de titel wel duidelijk genoeg is.
Ik ga hier dus mijn one-shots posten. Ik ga trachten ze ietwat chronologisch te posten, zodat je toch een beetje een idee krijgt van hoe mijn schrijfstijl veranderd is doorheen de tijd.
Ik hoop dat je ze toch een beetje leuk om te lezen vindt.


Inhoudstafel
1. Zo'n heel gewone dag
2. Eenzame kerst... of toch niet?
3. Opgeofferd
Laatst gewijzigd door Alatariel op 01 jun 2008 12:18, 3 keer totaal gewijzigd.
And all the poetry in the world
Finally makes sense to me.
Gebruikersavatar
Alatariel
Potlood
Potlood
Berichten: 43
Lid geworden op: 14 feb 2007 13:16

Deze one-shot heb ik in opdracht van mijn leerkracht nederlands vorig jaar geschreven. We moesten iets rond 'routines' schrijven. Ik heb er toen een 10 op 10 voor gekregen, en die man heeft hem volledig voorgelezen in een volle klas. En vrij beschamende, maar toch vleiende ervaring (a)

Zo'n heel gewone dag


Het geluid van de wekker drong langzaam mijn hersenen binnen. Kreunend draaide ik me om en stopte mijn hoofd onder mijn kussen. Ik hoorde het irritante gepiep echter nog altijd. Met alle kracht die ik in me had, strekte ik mijn arm uit en gaf en flinke klap op mijn wekker. Tenminste, dat was mijn bedoeling, maar ik sloeg een beetje scheef en smeet de wekker van mijn nachtkastje. Hij was meteen stil. Hij tikte zelfs niet meer.
Ik zuchtte diep. Geweldig begin van de dag. Van een dag die moeilijk erger kon zijn dan de dagen ervoor. Een dag die moeilijk alledaagser kon zijn dan de dagen ervoor.
Ik bleef nog tien minuten in bed liggen, maar toen moest ik er echt uit, wou ik nog op een schappelijk uur op school aankomen. Steunend op mijn handen kwam ik overeind. Mijn hoofd bonkte alsof ik een gisteren een heel wijnvat had opgedronken. Ik zwaaide mijn benen opzij en zette mijn voeten op de koude vloer. Mijn pantoffels waren natuurlijk weer nergens te vinden.
Ik liet de wekker voor wat hij was en slofte de gang op richting badkamer. Het was doodstil in huis. Mijn moeder was een uur geleden al naar haar werk vertrokken. Ze zou pas terugkomen als ik al lang in mijn bed lag, zoals elke dag. Ik zag haar nooit, behalve in de weekends dan. Dan zat ze met wallen tot over de helft van haar wangen aan de ontbijttafel, met een kop sterke zwarte koffie voor zich. Onaanspreekbaar.
In de badkamer was het ijskoud. Ik zette meteen de verwarming op maximum, maar er gebeurde niks. Mijn moeder was waarschijnlijk weer vergeten de gasrekening te betalen, zoals ze zoveel dingen vergat. En dan verweet ze mij soms nog dat ik verstrooid was.
Geen douche dan maar, het was echt veel te koud. Op school zouden ze het toch niet merken, aangezien ze nooit naar me keken. Ik verfriste me snel een beetje aan de wastafel en schoot toen in mijn kleren. Ze waren ook koud, zoals alles in mijn leven.
Ik vervolgde mijn ochtendlijke route door huis richting keuken, met de hoop dat mijn moeder voor één keer niet was vergeten om naar de bakker te gaan. Tevergeefs. De tafel was ongedekt en nergens was een spoor van brood of iets dergelijks te vinden. Ik snapte niet hoe mijn moeder kon overleven zonder eten. Ze leek wel een robot. Niet iemand, maar iets. Ze had geen hart, geen gevoelens, geen maag. Ze gaf niets om mij, alleen om haar werk.
Met een lege maag liep ik de gang in. Ik probeerde niet in de spiegel te kijken, maar deed het per ongeluk toch. Tot mijn grote ergernis merkte ik dat er tranen over mijn wangen biggelden. Waar kwamen die vandaan?
“Doe niet zo belachelijk.” vermande ik mezelf. Ik boog me wat naar voren en boende mijn gezicht proper met mijn mouw. Daarna nam ik mijn jas van de kapstok en trok deze aan. Hij was veel te klein, maar ik durfde het niet te zeggen tegen mijn moeder. Ze zou waarschijnlijk weer kwaad worden. Zeggen dat ik nooit tevreden was, dat het altijd maar meer moest zijn voor mij.
Ik hees mijn boekentas op mijn rug en stapte de deur uit. Buiten was het warmer dan ik verwacht had. Ik was één van de weinigen met een jas aan. Ik had echter geen tijd en geen zin om terug naar binnen te gaan en hem terug uit te doen. Dan had ik het maar wat warmer. De mensen keken sowieso lelijk naar me. Wat ik ook aanhad, hoe ik ook deed, het leek nooit goed.
Ik wandelde dezelfde weg als elke dag, maar deze keer leek het anders. Ik was me meer bewust van de omgeving, van de mensen die om me heen waren. Een vrouw trachtte haar tegenspartelende zoontje in zijn buggy te houden. Waarschijnlijk moest hij voor de eerste keer naar school. Het arme jongentje. Hij had geen idee van wat hem te wachten stond. Hij zou vanaf deze dag elke dag dezelfde handelingen verrichten. Nooit meer iets onverwacht meemaken. Het leven zou uit routines bestaan. Niets meer, niets minder.
Ik merkte dat ik was blijven stilstaan. Verward keek ik om me heen. Ik stond op de brug. De brug waar ik elke dag over liep. De brug die rechterkant van de stad met de linkerkant verbond. Elke dag liepen, fietsten of reden er honderden mensen over. Wat als deze brug het op een dag voor gezien hield? Als hij de alledaagse sleur beu was en besliste om in te storten? Zou iets of iemand echt zo egoïstisch kunnen zijn? Deze brug mocht niet instorten, hij was belangrijk. Ik daarentegen…
Ik keek over de rand van de brug. Ik schatte dat het zo ongeveer 20 meter tot het water was. Hoe lang zou het duren tot je daarin viel? Wat zou er allemaal door je hoofd gaan?
Mijn hoofd was merkwaardig helder. Ik wist precies wat ik deed, alsof het een routine was. Ik liet mijn rugzak van mijn schouders glijden en trok mijn jas uit. Daarna zette ik één voet op de reling. Ik plaatste mijn handen ernaast en drukte me op. Niemand zou me missen. Mijn moeder zou opgelucht adem kunnen halen. Ik zou haar niet meer tot last zijn. Ze zou eindelijk haar leven kunnen herbeginnen. Mijn klas zou verbaasd opkijken als ze het nieuws hoorden. “Wie?” zouden ze vragen. “Zat die in onze klas?” Ze zouden elkaar aankijken en hun schouders ophalen.
Ik richtte mijn hoofd op naar de zon. Ze scheen feller dan op andere dagen, maar ze scheen. Ze had altijd geschenen, ze scheen nu en ze zou altijd blijven schijnen.
Ik glimlachte. Ja, dit was het beste. Voor iedereen. Voorzichtig liet ik mijn handen los en stond recht.
Het water glinsterde. Het verwelkomde me met een vriendelijke glimlach.
And all the poetry in the world
Finally makes sense to me.
Gebruikersavatar
Bellenblaas.x
Potlood
Potlood
Berichten: 97
Lid geworden op: 02 apr 2008 09:41

Een terechte 10!
Dat jullie leraren eigelijk zoiets 'accepteren', bij ons zouden ze gelijk denken dat er een steekje los zit.. Het is hopelijk niet ook een deel op jezelf gebaseerd?
Just close your eyes and keep your mind wide open
Gebruikersavatar
EmptyMemories
Puntenslijper
Puntenslijper
Berichten: 17
Lid geworden op: 14 apr 2008 15:39

Echt goed! Vooral het einde vind ik erg mooi! :)
x Sanne
Ex-staflid
Ex-staflid
Berichten: 1544
Lid geworden op: 26 apr 2007 17:40
Contacteer:

Ik had deze al eens gelezen geloof ik, kan dat? Zoals gezegd; een terechte 10 :super Je woordkeus, je verhaalopbouw... prachtig!
The quiet scares me cause it screams the truth
Gebruikersavatar
Alatariel
Potlood
Potlood
Berichten: 43
Lid geworden op: 14 feb 2007 13:16

Bedankt alledrie :D
Ik had er voor de zekerheid ook een voetnoot bij gezet, zoiets van 'dit verhaal heeft in niets te maken met mijn eigen leven' of iets dergelijks, zodat die leerkracht niet te bezorgd zou worden =p Het is dus niet op mezelf gebaseerd, nee ;)
Sanne; ik kan me niet herinneren dat ik hem hier al eens eerder heb gepost =o Zit je misschien nog op andere fora waarvan ik niet weet dat ik het daarop heb gepost?

Deze volgende is Harry Potter-related. Het is de eerste one-shot die ik ooit heb geschreven, buiten dan dat opdrachtje voor nederlands. Ik ben er niet tevreden meer over, maar ik post hem toch maar.

----

Eenzame Kerst... Of toch niet?


Liefste dagboek,

Het is kerstvakantie, maar ik zit op school. Je vraagt je waarschijnlijk af hoe dat komt. Of misschien ook niet, aangezien je een dagboek bent en dus niet kan denken, laat staan je dingen afvragen. Maar ik zeg het niettemin.

Normaal gezien ga ik in de kerstvakantie naar huis om samen met mijn vader Kerstmis te vieren. Hij vindt dat heel belangrijk. Ik vind dat meestal ook wel fijn, vooral als tante Rosa op bezoek komt. Ze zorgt ervoor dat mijn vader goedgezind is. Ik vind het fijn als mijn vader goedgezind is, als hij lacht. Sinds de dood van mama doet hij dat niet zo vaak meer. Behalve dus met Kerstmis, als tante Rosa er is.

Maar ik ging je vertellen waarom het kerstfeestje dit jaar niet doorgaat en ik bijgevolg op Zweinstein moet blijven, als bijna de enige van mijn afdeling. Blijkbaar zijn ravenklauwers familiebeestjes, want bijna iedereen is weg. We zijn nog maar met een stuk of zeven, acht. En ik ben de enige vierdejaars.

Ik heb je ongetwijfeld al verteld over de Kreukelhoornige Snottifanten, je weet wel, die dieren waarvan niemand gelooft dat ze bestaan. Maar ze bestaan echt, mijn vader is er zeker van.

Een week geleden kreeg ik een brief van mijn vader, waarin stond dat hij een superbelangrijke tip had gekregen in verband met de Kreukelhoornige Snottifanten. Iemand, ik denk een journalist die voor hem werkt, had ontdekt dat die dieren tijdens de kerstperiode vaak gespot worden in Siberië.
Ik begrijp natuurlij k wel dat mijn vader zo’n geweldige kans niet had kunnen laten schieten. Ik bedoel, hoe vaak krijg je de kans om de wereldbevolking ervan te overtuigen dat Kreukelhoornige Snottifanten echt bestaan? Ik vind het alleen wat jammer dat ik niet meekon. Ik zou ook wel eens een Kreukelhoornige Snottifant in het echt willen zien.
Maar ik moet stoppen, het is tijd om te gaan dineren in de Grote Zaal. Ik hoop dat er saucijsjes zijn, daar ben ik zo dol op!

Loena xxx


Lief dagboek,

Ik zit in een volledig lege leerlingenkamer in je te schrijven. De andere Ravenklauwers zijn gaan ontbijten, maar ik heb nog geen zin. Ik wil je eerst vertellen wat er gisteren gebeurd is.

Ik was naar de bibliotheek gegaan om mijn huiswerk al te maken. Ik vind het leuk om naar de bibliotheek te gaan, het is daar zo lekker rustig.

Ik ben daar de hele voormiddag gebleven, maar tegen één uur ’s middags kreeg ik onnoemelijk veel zin in een broodje met van die heerlijke kruidenkaas. Ik besloot dus om af te zakken naar de Grote Zaal, maar eerst nog een omweg te maken naar de leerlingenkamer om mijn spullen af te zetten. Het is zo’n gedoe om met al je boeken te gaan eten.

Midden in de gang van de bibliotheek scheurde mijn tas echter plots open. Waarom weet ik niet, hij was niet zo oud. Ik heb hem 2 jaar geleden voor mijn verjaardag gekregen.

Ik had eerst nog niet eens door dat mijn tas was opengescheurd. Ik had een soort van bonk gehoord, maar het drong niet echt tot me door dat mijn boeken waren die op de grond vielen. Wat me wel opviel, was dat mijn tas aanzienlijk lichter werd. Ik schonk er echter niet veel aandacht aan. Ik zat met mijn gedachten al bij mijn middagmaal, denk ik. Echt waar, ik weet niet wat ze hier in die kaas stoppen, maar hij is echt goddelijk.

In ieder geval, plots hoorde ik heel veel geluid achter me. Normaal kijk ik niet zo snel op, maar dit was werkelijk niet te doen.
Ik keek dus achteruit en merkte toen pas op dat ik een spoor van boeken achter me had gelaten. Het geluid kwam van een jongen die blijkbaar over een boek was gestruikeld, want hij lag languit op de grond. Hij vloekte nogal hard. Ik zal maar niet herhalen wat hij allemaal zei, maar het kwam erop neer dat hij niet zo gelukkig was dat die boeken daar in het midden van de gang lagen. Ik vond hem niet zo beleefd.

Ik begon mijn boeken terug op te rapen, steeds dichter bij hem komend. Ondertussen stond de jongen op, geholpen door een meisje dat er heel bezorgd uitzag. Ik vond haar nogal overdreven doen. Het zag er niet naar uit dat hij serieus verwond was.
“Gaat het, Draco?” vroeg ze.
“Ja, natuurlijk.” antwoordde de jongen die dus blijkbaar Draco heette nogal kortaf. Nu vond ik hem niet onbeleefd meer, maar gewoonweg grof. Oké, dat meisje overdreef misschien wat, maar dat was geen reden om haar af te blaffen. Je kan ook vriendelijk reageren.

Ik was van plan om hem dit te zeggen toen ik vlak voor hem stond, maar toen ik in zijn ogen keek, gebeurde er iets raar. Iets wat ik nog nooit eerder had meegemaakt. Om de één of andere reden werd mijn keel kurkdroog en kon ik bijgevolg geen woord meer uitbrengen. Ik voelde dat mijn gezicht knalrood werd en ik voelde een rare steek in mijn buik. Geen pijnlijke steek, eerder een aangename steek. Alsof iemand me aan de binnenkant van mijn buik met een veer kietelde.

Ik keek hem dus stomweg aan, voor wat wel een halfuur leek. De jongen genaamd Draco keek terug, maar ik kon niet goed zien wat hij dacht. Zijn gezichtsuitdrukking was eerder neutraal. Hij leek niet zo kwaad meer, maar hij keek ook niet bepaald vriendelijk. Eerder afwachtend.

Na een tijdje leek mijn lichaam me weer te willen gehoorzamen. Ik kon me in ieder geval weer bewegen. Ik had niet langer het gevoel dat ik verlamd was of zoiets in die aard. Mijn mond vulde zich weer met speeksel, zodat ik opnieuw in staat was om te praten.
“Je… Je staat op mijn boek.” Zei ik met een voor mij ongewoon hoog stemmetje. “Kan je er even afgaan, als het niet te veel gevraagd is?”

De jongen genaamd Draco keek even naar beneden en toen weer naar mijn gezicht. Zijn ogen brandden zich echt in de mijne. Het was een onaangenaam en tegelijk heerlijk gevoel.
“ Natuurlijk,” Zei hij, “maar dan moet je me wel iets beloven.”
“Wat dan?” vroeg ik nieuwsgierig.
“Nooit meer je boeken voor mijn voeten te laten slingeren!”
“Nee hoor, natuurlijk niet. Maar mijn tas scheurde plots open, weet je, en alle boeken vielen er uit…”
“Het is al goed.” onderbrak de jongen genaamd Draco me. De woede was nu volledig uit zijn gezicht verdwenen. Hij glimlachte zelfs een beetje.

Hij draaide zich om en liep weg, op de voet gevolgd door twee kleerkasten en het overbezorgde meisje, die me eerst nog een vuile blik toewierp. Ik zou niet weten waarom ze dat deed. Zij was toch niet over mijn boeken gevallen? De enige die het recht had om kwaad te zijn, was Draco, maar hij was het helemaal niet. Hij was zelfs vriendelijk geweest. Hij had me niet uitgelachen of uitgescholden voor Lijpo Leeflang. Hij had me zelfs niet raar aangekeken.

Ik heb aan Cho, één van de weinigen die me niet uitlacht, gevraagd wat die dingen betekenen die gebeurden toen ik Draco in zijn ogen keek en zij zei me dat dat tekens zijn van “heel grote genegenheid”. Maar ik kan toch geen genegenheid voelen voor iemand die ik nog niet eens ken? Ik ken alleen zijn naam en dat hij in Zwadderich zit, dat zag ik aan zijn stropdas.
Dus vroeg ik Cho hoe dat kwam, en zij zei dat die dingen plots kunnen opkomen, zonder dat die persoon ervoor hoeft te kennen. Ik vind het toch maar raar. Zeker omat Cho heel de tijd aan het glimlachen was. Misschien was ze me toch aan het uitlachen.

Ik ga stoppen voor vandaag, mijn hand doet pijn van het schrijven. Ik heb trouwens ondertussen flinke honger gekregen. Ik denk dat ik eens naar beneden ga om te kijken wat er nog te rapen valt.

Loena xxx



Lief dagboek,

Ik ben verliefd op Draco.
Gisteren ben ik, nadat ik mijn ontbijt op had, meteen naar de bibliotheek gegaan om op te zoeken wat die “heel grote genegenheid” voor Draco nu precies betekent. Wel twee uur lang heb ik in alle mogelijke boeken zitten zoeken, en uiteindelijk heb ik de oplossing in een dun, klein futromannetje gevonden. Ik zal even citeren wat er stond:


Zijn ogen brandden zich in de mijne. Het zorgde ervoor dat mijn keel kurkdroog werd en mijn hart sneller ging kloppen. Ik kon geen woord meer uitbrengen. Hij kwam steeds dichterbij.

Exact hetzelfde wat ik voelde! Toeval, niet?
En even verder in het boek stond:


God, wat was ik toch verliefd op hem.

Hierzie de oplossing! Ik ben verliefd! Ik ben verliefd op Draco van Zwadderich.
Het enige probleem is dat ik nog nooit eerder verliefd ben geweest en ik dus niet weet wat ik moet doen. Ik heb het hele boekje gelezen, maar wat er daarin gebeurde is volgens mij pas bedoeld voor in de volgende fase van in de verliefdheid, namelijk als de jongen weet dat je verliefd op hem bent.

Misschien is het dat wel dat ik moet doen. Misschien moet ik Draco gewoon vertellen dat ik verliefd op hem ben. Hij zal dan vast wel weten wat te doen. Hij zal me wel helpen. Ik vertrouw erop.

Nu moet ik hem alleen nog zoeken. Wens me succes!

Loena xxx
And all the poetry in the world
Finally makes sense to me.
Gebruikersavatar
Alatariel
Potlood
Potlood
Berichten: 43
Lid geworden op: 14 feb 2007 13:16

Deze volgende is ook HP-related. Hij gaat over Regulus, en hoe ik dacht dat hij aan zijn einde was gekomen. Dit is dus geschreven vóór HP 7 uitkwam, natuurlijk ;)
Deze is toch ook al meer dan een jaar oud, denk ik.

----

Opgeofferd


“Wat?!”
Regulus staarde de man tegenover hem met grote ogen aan. Deze keek kalm terug, zonder enig gevoel in zijn kille, grijze ogen.
“Je hebt me goed gehoord,” antwoordde hij rustig, “De Heer Van Het Duister twijfelt aan jouw loyaliteit tegenover hem. Hij heeft me gezegd dat als je weer op goede voet bij hem wilt komen te staan, je deze opdracht tot een goed einde moet zien te brengen.”
“Maar…maar…” stotterde Regulus. “Ik kan dit toch niet doen, Lucius? Ik bedoel, hij blijft nog altijd mijn naaste familie! Ik…“
“Beschouw je hem echt nog als naaste familie, Regulus?” onderbrak Lucius hem op een nog altijd rustige, maar ietwat ijzige toon, “Hij heeft zich van zijn familie losgescheurd, wilt niets meer met jullie te maken hebben. Beschouw je zo iemand nog als familie?”
“Maar dan nog…” zei Regulus met een zwakke stem, “Wat zou jij doen als De Heer Van Het Duister je de opdracht gaf je bloedeigen broer te vermoorden?”
“Ik heb geen broer.” gaf Lucius ten antwoord.
“Een ander familielid dan. Je vrouw bijvoorbeeld. Of je zoon!”
Regulus zag hoe het gezicht van Lucius betrok. Door zijn pasgeboren zoon te vernoemen, had Regulus een gevoelige snaar geraakt. Hij wist dat Lucius en Narcissa heel veel moeite hadden gehad om een kind te kunnen krijgen.
“Als de Heer Van Het Duister dat zou wensen van mij, zou ik gehoorzamen.” antwoordde Lucius uiteindelijk, na een moment van stilte.
Met open mond staarde Regulus hem aan.
“Dat meen je niet.’ zei ongelovig.
“Dat meen ik wel.” zei Lucius kortaf. “En ik raad je aan ook te gehoorzamen. De Heer Van Het Duister vindt het niet grappig als zijn bevelen in de wind worden geslagen.”
Na deze woorden keerde hij zijn rug naar Regulus toe, liep door de open deur de tuin in en verdwijnselde daar.

Regulus liet zich in de zetel zakken. Langzaam bracht hij zijn handen naar boven en ging ermee door zijn haar. Ondertussen probeerde hij na te denken.
Het was een feit dat zijn broer en hij nu niet bepaald beste vrienden waren. 2 personen die elkaars bloed wel konden drinken, was een misschien betere omschrijving van hun onderlinge relatie. Maar hem eigenhandig moeten vermoorden, ging hem toch een beetje te ver.
Oké, het was waar: hij was een schande voor de familie en was bijgevolg ook buitengesloten, maar het was en bleef zijn broer. Zijn grote broer waar hij vroeger, vóór hun schooltijd, zo naar opgekeken had, waarmee hij kattenkwaad had uitgehaald. Tot Sirius elf jaar was geworden en aan zijn Zweinsteincarrière was begonnen. Toen was alles veranderd. Plots was Sirius niet meer zijn grote broer, maar een verrader, een vreemde. Tenminste, dat hoorde hij zijn ouders toch vaak tegen Sirius roepen.
Regulus zelf begreep pas wat ze bedoelden toen hij twee jaar later zelf naar Zweinstein ging. Daar leerde hij de begrippen “Zwadderich” en “Griffoendor” in praktijk kennen. Daar leerde hij zijn broer verafschuwen, omdat deze volgens zijn mede-Zwadderaars “die ene Zwarts van de verkeerde kant” was..

Regulus zuchtte diep. Hij haalde zijn handen uit zijn haar en wreef in zijn ogen. Waar was hij in hemelsnaam aan begonnen door zich aan te sluiten bij de Dooddoenders? Wat had hij zich toch in zijn hoofd gehaald? Dit was niets voor hem. Martelen en vermoorden was niets voor hem.
Maar hij besefte ook wel dat hij er nu niet meer mee kon ophouden. Hij had immers de Onbreekbare Eed afgelegd. Als hij De Heer Van Het Duister verliet, zou hij sterven.
Onwillekeurig wreef hij met zijn rechterhand over de onderkant van zijn linkerarm, waar zich het pasgebrande teken bevond. Zo trots als hij zich had gevoeld toen het er net stond, zo hard vervloekte hij het nu. Wat had hij spijt van zijn beslissing.

“Regulus?”
De stem deed hem opschrikken uit zijn gedachten. Hij draaide zijn hoofd zo snel naar rechts dat zijn nekwervels vervaarlijk kraakten.
Tot zijn opluchting was het slechts zijn moeder die hem geroepen had. Ze stond in de deuropening, haar armen over elkaar, met een bezorgde blik op haar gezicht. Hij vroeg zich af of ze daar al lang gestaan had.
“Ja?” antwoordde hij, trachtend een luchtige glimlach op zijn gezicht te toveren. Hij wou niet dat ze bezorgd om hem was.
“Alles in orde? Wat wou Lucius van je?” vroeg ze, terwijl ze op hem afliep.
“Ja hoor, alles in orde.” Zei Regulus, nog altijd met een niet-echte glimlach op zijn gezicht. “Lucius was hier om eh… een bericht van De Heer Van Het Duister door te geven.”
“Een bericht? Bedoel je een opdracht? Iets dat je moet doen?”
“Wel…” Regulus twijfelde even. “Ja.” Zei hij uiteindelijk. “Maar niet om je zorgen over te maken.” Voegde hij er haastig aan toe, toen hij zag dat de ogen van zijn moeder nog bezorgder gingen staan. “Echt waar, je hoeft niet bang te zijn.”
Na deze woorden verzachtte haar blik een beetje.
“Als jij het zegt, geloof ik het maar.” zei ze. “Nu ik val je beter niet langer meer lastig, ga maar doen wat je moet doen. De Heer Van Het Duister houdt niet van wachten, toch? Ga. Maak me trots.”
Regulus slikte moeizaam. Zijn moeder moest eens weten wat hij moest gaan doen. Zou ze het erg vinden? Ze beschouwde Sirius weliswaar niet meer als een zoon, maar ergens kon hij niet geloven dat ze hem zou steunen om de persoon die ze zelf had gebaard te vermoorden.
Hij gaf zijn moeder een vluchtige kus op haar wang en liep toen, net zoals Lucius daarnet, de tuin in om te verdwijnselen.

Buiten was het frisjes. Rillend trok Regulus zijn cape wat strakker om zich heen. Ondertussen werkten zijn hersenen op volle toeren. Hij had geen idee van wat hij nu moest doen. Hij kon de gevolgen wel raden als hij weigerde Sirius te vermoorden. Veel toekomst zou er voor hem niet meer weggelegd zijn. De Heer Van Het Duister kon er inderdaad niet mee lachen als zijn bevelen in de wind werden geslagen. Maar aan de andere kant zou hij nooit over kunnen komen, indien hij Sirius zou vermoorden.

Zo stond hij daar even na te denken, verscheurd door de keuze die over ofwel zijn leven, ofwel over het leven van zijn broer zou beslissen. De wind ruiste door de bomen, fluisterde geheime woorden aan de bladeren. In de verte hoorde hij een hond blaffen. Het was een heel gewone dag, een dag zoals alle anderen. Maar vandaag zou er minstens één Zwarts het leven laten.

Uiteindelijk nam hij een beslissing. Hij zette zijn kap op zijn hoofd, zette een paar passen naar voren en verdwijnselde met een zacht poffend geluidje.

Hij verschijnselde in het midden van een grote plas water. Vloekend sprong hij achteruit, maar zijn schoenen en broek waren al helemaal nat. Zachtjes in zichzelf mopperend nam hij zijn toverstok en tikte een keer op de natte plekken. Ze verdwenen onmiddellijk.
Hij stak zijn toverstok niet weg, maar hield hem als een wapen voor zich. Ondertussen bekeek hij het huis waarvoor hij verschijnseld was. Het was helemaal donker, afgezien van één klein lichtje dat door het bovenste raampje scheen. Daar was het waar hij moest zijn. Daar zou één van de gebroeders Zwarts zijn dood vinden.
Regulus haalde diep adem, en begon vervolgens het pad naar de voordeur af te lopen.
Hij was echter nog maar net over de helft van het pad geraakt, toen de voordeur plots open ging. Nog net op tijd kon hij opzij springen, van het pad af.
Verscholen tussen de bladeren en takken van de bomen en struiken, keek hij toe hoe een figuur uit het huis kwam, de deur achter zich dicht deed en met snelle pas het pad afliep.

Pas toen de persoon vlak voorbij hem liep, herkende Regulus hem. Het was Sirius Zwarts. Degene die hij van plan was te vermoorden.

Nu het perfecte moment echter daar was –het was donker, er was niemand anders in de buurt- zonk de moed Regulus in de schoenen. Hij kon het niet. Hij kon zijn eigen broer niet vermoorden, alleen maar om zijn eigen hachje te redden.

Zonder ook maar één vin te verroeren, keek hij Sirius na, zijn toverstok werkloos in zijn handen. Sirius liep gewoon door. Hij had niet gemerkt dat er iemand tussen de bomen naar hem stond te gluren en één minuut geleden nog van plan was geweest hem zijn leven af te nemen.

Maar nu niet meer.
Regulus glimlachte. Hij had zijn beslissing genomen. Hij was zeker dat dit het beste was dat hij kon doen.
Met een zelfverzekerde beweging stak hij zijn toverstok terug weg in zijn zak. Vervolgens stapte hij tussen de bomen en struiken vandaan terug op het pad. Hij begon te lopen, in de richting waar hij Sirius een tijdje terug nog in het donker had zien verdwijnen.

Uiteindelijk had hij het einde van het pad bereikt en stond hij weer op de straat, die verlicht was met lantaarns. Even bleef hij daar wat verloren staan. Wat zou hij nu doen? Waar zou hij naartoe gaan? Hij besefte wel dat wat komen moest, zou komen, hij kon er niet aan ontsnappen. Maar als het even kon, zou hij het graag nog even uitstellen. Maar hoe?

“Wel wel, lieve kleine Regulus. Uit voor een wandelingetje in het maanlicht?”
Het hart van Regulus leek stil te staan. Hij kende die zoetsappige, vals- vriendelijke stem. En het was niet de stem die hij op dit ogenblik, in deze situatie het liefst wou horen.
“Wat heb je?” ging de vrouw verder, met een soort van leedvermaak in haar stem. “Sinds wanneer begroet je je favoriete nichtje niet meer? Sinds wanneer draai je je rug naar haar toe?”
Regulus slikte. Hij besefte dat hij het niet langer kon uitstellen. En als het dan toch moest gebeuren, dan het liefst met het gezicht naar voren. Hij wou de dood in het gezicht kunnen kijken.

Langzaam draaide hij zich om en keek recht in het gezicht van een jonge, knappe vrouw. Haar gezicht werd echter voor een deel ontsierd door de uitdrukking die ze had. Het was een mengeling van woede, opwinding en leedvermaak.
“Zo, dat is al beter.” Grijnsde ze.
Regulus voelde een rilling over zijn rug lopen. Hij verafschuwde deze vrouw. Toch leek het hem beter om vriendelijk te blijven, gezien de omstandigheden. Misschien kon hij hier nog wel wegraken. Misschien wist ze niets af van zijn opdracht. Misschien had ze Sirius niet ongedeerd zien weglopen.

“Dag Bellatrix.” zei hij, trachtend te glimlachen. Dit mislukte echter jammerlijk. Zijn glimlach leek eerder op een pijnlijk grimas.

Zelfs deze grimas smolt meteen van zijn gezicht bij de volgende woorden van Bellatrix.
“Zeg, wil je nu eens weten wie ik daarnet tegenkwam?” zei ze luchtig. “Je teerbeminde broertje, Sirius.”
Regulus wou slikken, maar het leek alsof zijn speekselklieren buiten werking waren geraakt.
“Eh…Ik…Eh…” stotterde hij.
“Wees gerust, ik heb hem niets gedaan.” Onderbrak ze hem. “Ik wou hem aan jou overlaten, maar nu ik jou hier zie, lijkt het me dat je je karweitje toch liever aan iemand anders had overgelaten. Was je bang om je handen vuil te maken? Of kon je het misschien niet over je hart verkrijgen?”

Terwijl Bellatrix aan het praten was, kwam ze steeds dichterbij, tot Regulus geen mogelijkheid meer had om te ontsnappen.
“Ben je een lafaard, Regulus?” fluisterde ze hem toe.
“Nee.” Antwoordde Regulus zelfverzekerd. “Nee, ik ben geen lafaard. Lafaards hebben geen principes. Ze doen alles wat hun gezegd wordt. Ze zouden zelfs hun eigen familie uitmoorden als het moest. Ik ben geen lafaard.”

Het laatste dat Regulus ooit zou zien, was het van woede vertrokken gezicht van zijn nichtje. Het laatste dat Regulus ooit zou horen, was de spreuk die over hem uitgesproken werd.
“Avada Kedavra!”
Laatst gewijzigd door Alatariel op 01 jun 2008 12:18, 1 keer totaal gewijzigd.
And all the poetry in the world
Finally makes sense to me.
x Sanne
Ex-staflid
Ex-staflid
Berichten: 1544
Lid geworden op: 26 apr 2007 17:40
Contacteer:

Je tweede vind ik wel grappig, maar niet heel bijzonder om eerlijk te zijn. Niet helemaal mijn smaak ;)
De derde daarentegen vind ik prachtig! Vooral dat laatste, wat hij over lafaards zegt. Super :super
The quiet scares me cause it screams the truth
Gebruikersavatar
Alatariel
Potlood
Potlood
Berichten: 43
Lid geworden op: 14 feb 2007 13:16

(Woah, ben ik weer. Sorry voor de afwezigheid.)
Dank je voor de reactie. Ja, die tweede, daar ben ik ook helemaal niet zo blij meer mee. Maar ach.
De volgende dus. Hij is ook al een jaartje oud of meer.
Mijn excuses dat ze allemaal HP-related zijn, maar op het andere forum waarop ik zat moest dat. Negeer het gewoon ;).
Deze gaat over Teddy Lupos. Jep, zoon van.

----

By Your Side


Alles wees erop dat het vandaag een feestdag was. De zon hing vrolijk te schijnen aan de hemel, een aangename warmte verspreidend, vogels zongen uit volle borst hun liederen en de reuzeninktvis had zijn woonplaats in de diepten van het Meer verlaten om aan de oppervlakte te komen dobberen, met zijn tentakels naar toevallige voorbijgangers zwaaiend.
Al deze elementen zorgden ervoor dat bijna iedereen aanwezig op Zweinstein’s Hogeschool voor Hekserij en Hokus-Pokus een stralend humeur had. De leerlingen liepen glimlachend rond in de gangen, iedereen die ze tegenkwamen een “gelukkige Overwinningsdag” wensend, zowel medeleerlingen als leerkrachten.

Slechts één jongen had geen stralend humeur. Hij liep niet rond in de gangen, hij wenste niemand een gelukkige Overwinningsdag. Hij zat slechts onder zijn favoriete boom op het schoolterrein in gedachten verzonken naar het Meer te kijken.
Het was niet dat hij het niet eens was met wat ze vierden. Natuurlijk vond hij het ook geweldig dat het vandaag precies 16 jaar geleden was dat Hij Die Niet Genoemd Mocht Worden verslagen was. Zeker als je bedacht dat dit was gebeurd aan de hand van zijn eigenste peetvader.
Toch voelde Teddy zich niet gelukkig. Als hij namelijk aan die bewuste dag, 16 jaar geleden van nu, terugdacht, kon hij slechts aan één ding denken. En dat was niet aan de nederlaag van Voldemort.
Als hij aan die dag terugdacht, moest hij automatisch aan de vele doden denken die waren gevallen tijdens het grote gevecht. In het bijzonder aan zijn eigen vader en moeder. Zij waren gestorven terwijl ze getracht hadden om een betere wereld voor hem, Teddy, te creëeren. Dat had zijn peetvader Harry hem toch verteld. Ze hadden zich met andere woorden een soort van opgeofferd voor de wereld, voor de vrede, voor hem. Dat was dan wel een heel mooie gedachte, maar dat nam niet weg dat ze er niet meer waren.

Teddy zuchtte diep. Hij sloot zijn ogen en probeerde zich wat te vermanen. Hij had geen enkele reden om hier zo zielig te zitten piekeren over zijn ouders, van wie hij zich toch niets herrinnerde. Hij wist nog niet eens hoe ze eruit zagen… Hoewel hij volgens zijn peetvader uiterlijk helemaal op zijn vader leek. Innerlijk bleek hij meer zijn moeder te zijn. Ook zij moest een Transformagiër en vreselijk onhandig geweest zijn.
Teddy merkte de traan pas op toen deze van zijn wang drupte en openspatte op zijn knie. Half geïrriteerd, half beschaamd hief hij zijn hand op veegde zijn gezicht en ogen droog. Vervolgens krabbelde hij overeind. Hier zitten had geen nut, hij kon evengoed wat rondwandelen. Dat zou hem misschien wat minder met zijn gedachten bezighouden.
Langzaam wandelde hij richting Hagrid’s hut, tegen zijn wil in nog steeds in gedachten verzonken. Hierdoor merkte hij het mooie, blonde meisje niet op dat vrolijk naar hem zwaaide. Ze keek hem even na, haalde toen haar schouders op en liep toen snel haar vriendinnen achterna.
Dat was nog het ergste, dat hij niet wist hoe zijn bloedeigen ouders eruitzagen. Alle foto’s waar zij op stonden waren opgegaan in de brand die aangestoken was door de laatste Dooddoenders op vrije voeten en die zijn heel ouderlijk huis had vernield. Als hij zich nu zijn ouders voor de geest probeerde te halen, zag hij alleen maar twee wazige schimmen waar hij zich niets bij kon voorstellen. Geen gezichten, geen stemmen, niets.

Plots merkte hij dat het wel heel donker was geworden. Verbaasd keek hij om zich heen. Tot zover hij kon zien, strekten zich rijen en rijen bomen uit. Boven hem sloten dikke takken vol met bladeren zijn zicht af van de hemel. Slechts een paar lichtstralen slaagden erin om door het bladerdak te dringen.
Met een rilling van angst – en ergens ook wel van opwinding – besefte Teddy waar hij was. Zonder na te denken of op te letten, was hij het Verboden Bos binnengelopen. Hoe kwam dat nu? Was hij dan zo ver weg geweest met zijn gedachten?
Het leek Teddy het beste om op zijn stappen terug te keren, voor zover dat zou lukken. Toen hij zich echter had omgedraaid, zag hij wat hij al had gevreesd. Doordat er een dikke laag van bladeren en takken op de grond lag, had hij geen voetsporen achtergelaten. Hij kon alleen maar hopen dat hij heel de tijd rechtdoor had gelopen en geen omwegen had gemaakt.
Hij haalde een keer diep adem, en begon toen te lopen.

Na een een lange tijd – volgens zijn horloge een halfuur, volgens zijn innerlijke klok een eeuwigheid – rondgelopen te hebben en niets herkenbaar gezien te hebben, begon de paniek zich door Teddy’s lichaam te verspreiden. Zo diep had hij toch nooit in het bos kunnen lopen zonder het door te hebben? Hij had al lang terug op het schoolterrein moeten zijn. Tenzij…
Teddy schudde zijn hoofd in een poging niet aan de mogelijkheid te denken. Nee, hij was niet verdwaald. Hij zou hier uitkomen. Hij moest gewoon verder rechtdoor blijven lopen. Zo kwam hij er wel. Gewoon rustig…
Een plots geluid, als de doodskreet van een stervend dier, deed Teddy opschrikken uit zijn gedachten. Zenuwachtig keek keek hij om zich heen, zijn toverstok in de aanslag. Hij voelde zijn hart bonzen in zijn keel. Nu pas besefte hij in wat voor positie hij zich bevond. Hij was helemaal alleen, aan zijn lot overgelaten in een bos dat stikte van de duistere wezens. En die duistere wezens hadden het meestal niet op tovenaars begrepen.
Alert, met gespitste oren, zette Teddy voorzichtig een stap naar voren. Vervolgens bleef hij staan en luisterde aandachtig. Niets.
Hij tilde zijn voet op om de volgende stap te zetten, maar bemerkte toen iets waardoor hij vergat waar hij was en waar hij naartoe wou. De voet bleef werkloos in de lucht hangen.
Daar, op de grond, tussen de takken en de bladeren, lag een kleine zwarte steen. Er straalde een soort aantrekkingskracht van hem uit, die ervoor zorgde dat Teddy voor niets anders meer oog had.
Hij zette zijn zwevende voet weer op de grond, draaide negentig graden rond en liep op de steen af.
Toen hij zich bukte bij de steen, merkte hij dat deze doormidden was gebroken met – zo leek het er toch op – een scherp voorwerp. Ondanks deze barst, leek de steen de mooiste steen die Teddy ooit had gezien. Hij wou hem aanraken. Nog voor hij zichzelf kon tegenhouden, pakte hij de steen op en hield hem in zijn hand. Hij voelde verrassend warm aan.
Het was alsof de steen het hem insprak. Teddy kon op geen enkel andere uitleg komen voor het feit dat hij perfect wist wat hij deed, hoewel hij nog nooit in zijn leven een dergelijke steen was tegengekomen, noch dat hij wist wat de gevolgen zouden zijn. Hij wist gewoon dat dit het juiste was om te doen. Op een zachte, haast tedere manier, draaide hij de steen drie keer rond in zijn hand.
Tot zijn eigen verbazing schrok Teddy niet toen hij geritsel achter zich hoorde. Langzaam stond hij weer recht, met de steen nog steeds in zijn hand geklemd, en draaide zich om.
Daar stonden ze. Teddy besefte nu dat hij al had geweten dat dit zou gebeuren van het moment dat hij de steen had zien liggen. Niettemin kreeg hij een brok in zijn keel toen hij van de één naar de ander keek en weer terug.

Harry had niet gelogen; Teddy leek inderdaad als twee druppels water op zijn vader. Hij had dezelfde geelbruine ogen, dezelfde vorm van gezicht, zelfs ongeveer dezelfde gestalte. Alleen zijn neus was die van zijn moeder.
Zijn moeder had een mooi, open gezicht, met grote, vriendelijke ogen en – net zoals haar man – een brede glimlach om haar lippen. Ondankt de steeds groter wordende brok in zijn keel moest Teddy glimlachen toen hij haar knalroze haren zag.
Glimlachend liepen ze op hem af, tot ze ten slotte vlak voor hem stonden. Hij kon nu elk detail van hun gezicht zien, van de sproetjes op zijn moeder’s neus tot de lachrimpeltjes rond zijn vader’s ogen. Ze zagen er allebei nog erg jong uit, hoogstens dertig.
Zo stonden ze daar een paar minuten zwijgend tegenover elkaar, alleen maar kijkend. Teddy wou elk detail van zijn ouders in zich opnemen.
Uiteindelijk brak zijn moeder de stilte.
“Teddy,” zei ze, nog altijd even breed glimlachend, “Mijn lieve, lieve Teddy.”
“Mam,” bracht Teddy uit. Hij stak zijn vrije hand – degene zonder de steen in- uit om haar aan te raken, maar ze hield haar hand waarschuwend omhoog. Teddy’s arm bleef als bevroren in de lucht hangen.
“Sorry, Teddy, maar ik kan dat niet toelaten,” zei ze zachtjes, haar ogen vol met spijt.
“Het is voor je eigen veiligheid,” voegde zijn vader er even zacht aan toe. Met een schok besefte Teddy dat zelfs zijn stem wat op die van zijn vader leek. “We zijn niet helemaal hier, zie je. Een deel van ons is nog altijd in het geestenrijk. Als je ons aanraakt, zou het wel eens kunnen dat je meegesleurd wordt.”
“Maar – maar –” stotterde Teddy. Het zien en horen van zijn ouders had hem alle goede elementen van het leven doen vergeten. Weg waren alle herinneringen aan gezellige avonden bij de Potters thuis, aan de mooie glimlach van de blonde Victoire. Het enige waar hij nu aan dacht, waren zijn ouders. Het enige dat hij nu verlangde, was bij hen zijn, hen aanraken, omhelzen.
“Neem me mee,” fluisterde hij. “Neem me mee, alsjeblieft. Ik wil bij jullie zijn.”
“Maar nee,” zei zijn moeder, duidelijk geschrokken.
“Jouw plaats is hier, Teddy, tussen de levenden,” zei zijn vader. “Je hebt nog een hele toekomst voor je liggen. Je moet nog zoveel zien, zoveel meemaken. Jouw tijd is lang nog niet gekomen.”

Teddy keek zijn ouders beurtelings aan. Hoewel hij nog altijd het verlangen koesterde om bij hen te blijven, wist hij dat ze gelijk hadden. Het was zijn moment nog niet om uit het leven te stappen.
Langzaam liet Teddy zijn arm weer zakken. Hij bleef echter als gehypnotiseerd naar zijn ouders kijken, alsof hij bang was dat ze zouden verdwijnen als hij met zijn ogen knipperde.
“Wachten jullie op me?” fluisterde hij.
“Natuurlijk.” glimlachte zijn vader.
“We zullen altijd bij je zijn, Teddy.” zei zijn moeder. “We zullen over je waken. En als de tijd daar is, zullen we je met open armen ontvangen.”
Teddy knikte slechts. Hij bestudeerde nog één keer alle details van zijn ouders’ gezichten, en opende toen de hand waar de steen in lag.
“Tot ziens.” Zei hij zachtjes.
“Tot ziens, Teddy.” antwoordden zijn ouders tegelijk.
Voorzichtig kantelde Teddy zijn hand en liet de steen er afglijden. Op het moment dat de steen het contact met zijn huid verloor, begonnen zijn ouders te vervagen. Ze werden steeds ieler en ieler, tot ze uiteindelijk helemaal verdwenen waren. Teddy bleef echter staren naar de plek waar ze gestaan hadden, alsof hij verwachtte dat ze elk moment konden terugkomen.

“Teddy!”
Iemand riep zijn naam. Langzaam ontwaakte Teddy uit zijn trance en keek achterom. Op een paar meter van hem vandaan stond een heel grote man met een woeste baard en een kruisboog over zijn schouder.
“Dag Hagrid.”
“Wat mot jij hier in hemelsnaam?” vroeg Hagrid stomverbaasd terwijl hij naar Teddy kwam bonken. “Hoe bennie hier geraakt?”
“Ik was eh… een beetje afgedwaald.” antwoordde Teddy naar waarheid.
“Je ken hier niet blijven.” Zei Hagrid bezorgd. “Kom mee, dan breng ‘k je terug.”

De hele weg terug naar Zweinstein zag Teddy de gezichten van zijn ouders voor zich. Hij zag hun vriendelijke ogen, hun liefdevolle glimlach.
Hij zou ze nooit meer opnieuw vergeten.
And all the poetry in the world
Finally makes sense to me.
x Sanne
Ex-staflid
Ex-staflid
Berichten: 1544
Lid geworden op: 26 apr 2007 17:40
Contacteer:

Verzameltopics zijn niet toegestaan op OV. Zou je voor de rest van je one-shots gewoon een apart topic willen aanmaken? :)
The quiet scares me cause it screams the truth
Gebruikersavatar
Alatariel
Potlood
Potlood
Berichten: 43
Lid geworden op: 14 feb 2007 13:16

Oh, oeps. Sinds wanneer dan? =p
Sluit deze maar ofzo dan ;)
And all the poetry in the world
Finally makes sense to me.
x Sanne
Ex-staflid
Ex-staflid
Berichten: 1544
Lid geworden op: 26 apr 2007 17:40
Contacteer:

Staat in de regels (die kun je bij mededelingen lezen :)) Maar ik ben hier nog niet zo lang mod, dus ik heb me er nooit zo mee bezig gehouden.

Ik laat dit topic nog wel gewoon open, dan kunnen mensen alsnog op je shots reageren.
The quiet scares me cause it screams the truth
zoestardust
Puntenslijper
Puntenslijper
Berichten: 30
Lid geworden op: 27 mar 2011 23:05

Zo'n heel gewone dag


Geweldig mooi geschreven!

Keep on going ^^ Don't stop till you 've got enough en daarna ook gewoon doorschrijven :p
Jij creert je eigen werkelijkheid. blabla, cliché's zijn niet voor niets cliches ;)
Plaats reactie

Terug naar “Nergens Anders Passende One Shots”