An Used Demon

Hier kun je verhalen vinden waar langer dan een half jaar niet aan geschreven is of op gereageerd. De verwachting is dat deze verhalen niet meer afgemaakt worden. Staat jouw verhaal hier en wil je verder schrijven? Neem dan even contact op met één van de moderators, dan wordt je verhaal teruggezet.
Gesloten
Gebruikersavatar
Nande-chan
Puntenslijper
Puntenslijper
Berichten: 21
Lid geworden op: 28 dec 2009 20:14
Locatie: In een donkere hoek
Contacteer:

Halllo, ik ben nogal nieuw hier, maar ik heb al een paar verhalen geschreven en ik ben op dit moment met mijn nieuwe verhaal bezig. Het wordt een lang verhaal, het is in de ik-vorm geschreven en begint in de verleden tijd en eindigt in de tegenwoordige tijd.
Een paar punten even duidelijk:

1. Moord en martelingen worden beschreven.
2. Scheldwoorden en gevloek is niet verboden.

Het is niet al te heftig, maar ik heb al vaker kritiek op deze punten gekregen.
Ik heb al een paar hoofdstukken af, kritiek is altijd welkom en ik zal mijn best doen om er ook wat mee te doen.

Het gaat over Nande (Heej! Mijn gebruikersnaam!), een verstoten kind die opgegroeid is in een oude boerderij samen met haar twee broers en zusje. Haar moeder is alleenstaand, haar vader is jaren geleden bij haar weggegaan. Nande bracht haar tijd door in de bossen en haar moeder hield haar weg van het dorp. Mensen verachten haar, om iets wat ze zelf niet wist. Het enige wat ze wil is vrienden en de waarheid achterhalen...

Alvast bedankt voor het lezen.
Proloog
Ik tik met mijn ganzenveer tegen het hout van de versleten tafel, de perkamentrollen liggen verspreid over de oude tafel. Ik haal mijn handen door mijn haar en zucht diep nadenkend.
Het is erg verwarrend om terug te denken, aan de jaren van mijn eenzaamheid en de oorlog. Het doet pijn om er aan terug te denken. Het doet pijn om de eenzaamheid weer te voelen.
Langzaam doop ik de punt van mijn ganzenveer in de inkt en begin te schrijven, het gaat automatisch. De vlam van de kaars danst in de duisternis van de nacht, de maan schijnt precies op de rollen perkament.
Ik moet het opschrijven, anders ben ik bang dat ik gek word. Ik móét het voor mij zelf op een rijtje zetten.
Mijn jeugd...
Laatst gewijzigd door Nande-chan op 25 jan 2010 20:12, 2 keer totaal gewijzigd.
If I had a world of my own, everything would be nonsense. Nothing would be what it is, because everything would be what it isn't. And contrary wise, what is, it wouldn't be. And what it wouldn't be, it would. You see?
Alice in wonderland
Gebruikersavatar
Sabbientje
Fijnschrijver
Fijnschrijver
Berichten: 588
Lid geworden op: 25 nov 2007 09:22

Hoi Nande-chan,

Leuk dat je met een verhaal begonnen bent.

Ik wil je alleen even wijzen op de dikgedrukte punten bovenaan je verhaal.
Let wel op dat het niet te erg is. Dit aangezien wij het forum zoveel mogelijk voor alle leeftijden willen hebben.
Een keer een scheldwoord is niet erg, maar een hele partij met scheldwoorden die niet door de beugel kunnen worden niet op prijs gesteld. (denk hierbij aan scheldwoorden die mensen kunnen kwetsen)
Evenals te duidelijke omschrijvingen van geweld.
Dit kun je nalezen in de regels: http://www.onlineverhalen.nl/viewtopic.php?f=1&t=4016

Veel schrijfplezier verder.
Wat gij niet wilt dat u geschiedt, doe dat ook een ander niet

Al is de leugen nog zo snel, de waarheid achterhaalt hem wel.
Gebruikersavatar
Nande-chan
Puntenslijper
Puntenslijper
Berichten: 21
Lid geworden op: 28 dec 2009 20:14
Locatie: In een donkere hoek
Contacteer:

Bedankt, ik hou er zeker rekening mee. Scheldpartijen zullen er zeker niet in voorkomen, alleen af en toe een scheldwoord. Het wordt zeker niet te heftig.
1. Het begin van het einde
De bladeren ritselden die dag zachtjes in de wind, het was herfst, een mooi jaargetijde.
Tenminste…
Dat vind ik.
Ik zat op een kleine heuvel, iets hoger dan de rest, maar in vergelijking met een berg een kleintje. Ik liet het natte gras door mijn vingers glijden, liefkozend streek ik over de groene sprieten. De bladeren, die alle kleuren van de herfst hadden, lieten een voor een los en dwarrelden als donsveertjes neer.
Ik herinner me die dag nog goed, een normale dag zoals alle anderen. Ik bracht de tijd door met iets wat ik elke dag had:
Eenzaamheid.
Een oude vriend en vijand van mij, het helpt je en verscheurt je tegelijkertijd van binnen. Maar ach, wie wil er nou bevriend zijn met een Demon?
Ja, dat was ik ja, een Demonkind. En dat ben ik nog steeds. Toen wist ik niet hoe ik er mee moest leven, ik verstopte het, omdat mensen er bang voor zijn. De Mens kent alleen maar angst als het om bovennatuurlijke dingen gaat.
Maar ik leefde vroeger buiten het dorp, in een oude boerderij. Mijn vader was lang geleden bij mijn moeder weggegaan en had mij en mijn zusje en twee broertjes achtergelaten. Ik ben de oudste, mijn moeder had haar handen vol aan ons. Ze gaf ons naast het werk ook liefde, zij was niet bang voor mijn gave.
Er zijn ongetwijfeld meer mensen zoals ik, alleen moet je die mensen op het juiste moment tegenkomen.
Die dag, een mooie oktoberdag, dwaalde ik door het woud. Opeens werd ik geroepen en ik rende naar mijn moeder toe, die in de weide stond.
‘Nande! Nande! Kom! Kun je mijn wekelijkse bestelling ophalen?’ Ik knikte en nam de oude leren buidel aan die ik over mijn schouder gooide. ‘En verlies het wisselgeld alsjeblieft niet,’ drukte ze me nog op het hart. Ik glimlachte.
‘Rustig maar, moeder, ik breng alles weer mee terug.’ En daar ging ik, de laan af, door het woud over het bospaadje bestaande uit kiezelstenen bedekt door bladeren en mos.
Benenden lag het dorp, een klein gehucht Nesser genaamd. Ik zuchtte en verzamelde al mijn wilskracht om een voet in dat verschrikkelijke dorpje te zetten.
Gelukkig lukte het me zonder op of om te kijken rechtstreeks naar de slagerij te lopen. Binnen stond een rij voor de toonbank, de dikke man met een enorme snor en een vleesmes lachte en maakte grapjes terwijl hij het vlees sneed. Niemand keek naar me om, ze gingen een eindje uit de weg voor mij, want wie wil er nou een Demonkind aanraken?
Toen ik eenmaal aan de beurt was hield ik mijn hoofd laag zodat niemand mijn ogen zag. Ze hebben zwarte lijnen om zich heen en mensen zijn er bang voor.
‘Ik kom de bestelling van mijn moeder ophalen,’ mompelde ik, bijna fluisterend. Het was inmiddels doodstil geworden, de slager liet zijn vleesmes liggen en schoof snel een pakketje naar voren. Ik betaalde en stopte het pak vlees in mijn buidel.
Daarna verliet ik weer snel de winkel, meteen keerde de gezellige stemming terug toen ik eenmaal weer buiten stond.
Ik ging nog langs de groenteboer en de bakker. Mijn buidel werd behoorlijk zwaar en ik begon weer aan de klim, naar de boerderij.
Toen ik boven aan de heuvel was zag ik een paar vrouwen en mannen uit het dorp bij het hek staan.
‘…ik zweer dat wij er niks mee te maken hebben.’
‘En hoe verklaar je die dode varkens en het afgeslachte vee dan!? Zijn het de wolven soms?’
‘Mijn kinderen hebben hier niets mee te maken.’
‘Oh nee? Dat zullen we nog wel zien!’ Ik liet de buidel met boodschappen langzaam van mijn schouder glijden.
‘Moeder, wat is hier aan de hand?’
‘Zie je! Dat bedoel ik!,’ riep een dikke boer en hij wierp me een afkeurende blik toe. Ik negeerde hem en gaf het wisselgeld aan mijn moeder.
‘Dankjewel, ga maar naar binnen. Ik kom er zo aan.’ Ik snelde het erf op en opende de zware voordeur. Binnen zaten Eleanor en Anton aan de tafel, spelend met een opgeblazen varkensblaas. Ik zette de buidel met boodschappen hard op de houten tafel neer en stookte het vuur alvast op voor het avondeten. Ik pakte een groot stuk broccoli uit de buidel en begon het fijn te snijden.
‘Wat is moeder aan het doen?,’ vroeg Eleanor.
‘Praten,’ antwoordde ik kortaf. Ik had geen zin in een discussie en schilde de aardappelen.
‘Ga je weg?’ Ik liet het mesje vallen en draaide me met een ruk om. Anton staarde me met grote onschuldige groene ogen aan.
‘Hoe kom je daar nou weer bij!?’
‘Mensen uit het dorp zeggen dat je weg gaat.’ Ik snoof licht geïrriteerd en beledigd en begon weer verder te schillen.
‘Onzin, slaat nergens op. Moeder heeft me nodig.’ Op dat moment kwam mijn oudste broertje binnen. Thomas gooide zijn vuile werkhandschoenen ergens neer en schoof aan tafel.
‘Hmm, ruikt lekker. Wat eten we?’ Ik zei niks, ging gewoon verder met aardappelen schillen. Ik had een brok in mijn keel, hoe kwam Anton daar nou weer bij? Hij was pas zeven en hoe kon hij zulke dingen nou begrijpen?
Misschien begreep hij het niet, maar vroeg het alleen uit nieuwsgierigheid.
‘Ik neem het wel over.’ Moeder pakte het mesje uit mijn hand en begon te schillen. Haar gezicht stond droevig. Ik plofte neer op de dichtstbijzijnde stoel en legde mijn handen onder mijn kin. ‘Na het eten wil ik even met je praten.’
Tijdens het avondmaal was het ongemakkelijk stil, ik prakte met mijn vork in mijn eten en dacht na. Wat was er allemaal aan de hand?
Na de vaat bracht moeder mijn zusje en twee broertjes naar bed en kwam toen naar beneden. Ze ging in haar schommelstoel zitten en staarde droevig naar het vuur in de haard.
‘Wat wilt u me vertellen?’ Moeder zuchtte diep, een zucht van zware lasten.
‘Het is niet gemakkelijk, de dorpelingen vinden dat we weg moeten.’ Ik sprong bijna uit mijn stoel van woede en ontzetting.
‘Weg!? Hoezo weg!? ’ Moeder glimlachte even flauw en gebaarde dat ik weer moest gaan zitten.
‘Ze zeggen dat jíj weg moet. Wij kunnen blijven, maar dat vind ik geen goed idee.’ Ik begreep het niet, later wel natuurlijk. Maar nu nog niet.
‘Ik snap het niet…’
‘Dat hoeft ook niet, ik wil alleen dat je weet dat wij wel om je geven.’ Mijn ogen versmalden zich tot spleetjes.
‘U weet waarom mensen mij zo verachten.’ Het kwam als een klap aan bij mijn moeder. Snel sloeg ze haar hand voor haar mond en hield op met schommelen. ‘Waarom vertelt u mij het niet? Dan weet ik tenminste waarom ik weg moet.’ Moeder zuchtte en dacht even peinzend na.
‘Ik weet niet…’
‘Alstublieft.’
‘Goed dan. Je weet dat deze aarde nog niet zo oud is, de wereld was vroeger donkerder dan nu. Slechte wezens kropen uit de schaduwen tevoorschijn en doodden mensen en dronken hun bloed. Ze plantten zich voor als onkruid en al snel leek het een hopeloze situatie.
Toen alles verloren leek en het zonlicht niet meer door muur van wolken heen leek te komen, verscheen er op de top van de Heuvel der Hoop een oude man. Hij sprak een bezwering uit en het zonlicht brak door. Verschillende Demonen, de zwakste, verdwenen terug in de Duisternis en lieten zich nooit meer zien. Anderen waren sterker en bleven staan om te vechten.
De man beval de vrouwen van de dorpen en steden hun pasgeboren baby’s te halen en naar hem toe te brengen. Ze deden dat, zonder tegenspraak. De man verzegelde de Demonen een voor een in de baby’s. Allemaal kregen ze een teken, een Demonmerk.
Daarna verdween de oude man naar zijn huis in het Wolvenwoud en liet zich nog maar zelden zien. We kennen hem nu als de “Geestenjager”.’ Ik had de hele tijd met ingehouden adem geluisterd.
Wat een prachtig verhaal.
‘Waar het op neer komt is…’ Moeder nam even een pauze om naar de juiste woorden te zoeken. Ik wachtte ongeduldig. En? En? En? ‘Waar het op neer komt is, dat jij een Demonkind bent.’
De wereld leek even stil te vallen, het zakte onder mijn voeten weg. Zo voelde het, alsof ik in een bodemloze put viel en nooit meer eruit kon komen.
Ik moest het allemaal nog even verwerken.
‘Daarom moet je weg,’ concludeerde mijn moeder tenslotte, toen ze de geschokte uitdrukking op mijn gezicht zag.
‘Waarheen?,’ bracht ik na enige tijd uit.
‘Ik heb een brief naar de Geestenjager gestuurd, hij weet van onze situatie en komt je morgen halen.’ Ik schudde even mijn hoofd.
Dit kon niet!
Het was niet waar! Maar natuurlijk was het waar, dat weet ik nu ook wel. Moeder glimlachte en wenste me een goede nachtrust. Ze zei dat ik me nergens zorgen over moest maken.
Ja, makkelijk gezegd.
***
Ik had de slaap niet kunnen vatten die nacht, ik stond vroeg op. Onnatuurlijk voor mij, maar de haan had al gekraaid. Ik snelde de trappen af, naar beneden. Het kon me niet schelen dat ik iedereen misschien wakker had gemaakt.
Eenmaal beneden zag ik moeder al voor het raam staan, met haar handen voor haar schort gevouwen. Haar ogen stonden erg droevig, ik wilde dat ik iets voor haar kon om haar op te vrolijken.
‘Moeder?’ Ze draaide zich niet om, ze bleef naar buiten staren, maar gaf wel antwoord.
‘Ja?’
‘Kan ik iets voor u doen?’ Ze schudde triest haar hoofd. Ik ging maar in een van de stoelen voor de openhaard zitten en keek naar het vuur dat vrolijk knetterde.
Dit was mijn laatste ochtend thuis, ik zou mijn familie pas vele maanden later weer zien. Een traan rolde over mijn wang, ik bracht langzaam mijn handen naar mijn gezicht en keek naar ze.
Lang en dun, en vooral bleek. Ik streek met mijn vingertoppen langs de zwarte randen om mijn ogen. Ze gaven niet af, dit is mijn teken.
Mijn Demonmerk.
Ik zal er nooit vanaf komen, Demonen zijn verdoemde zielen en het is het lot van de Demonkinderen om die verdoemde zielen gevangen te houden, zodat ze geen mensen kunnen doden. En als dank worden ze later mee de Duisternis in gesleurd als ze dood zijn.
Mensen zien ze als een pest, het is juist het tegendeel.
Opeens werd er drie keer op de deur geklopt, mijn moeder snelde naar voren en deed open. Ik hield mijn adem in. Misschien was het gewoon weer een boze boer of de loopjongen die de post rondbracht.
Ik hoorde een lage zware stem, kalm en met een zachte kalme melodie erin.
‘Nande?’ Mijn moeders stem, ik kwam overeind en liep op een drafje de hal in. Een oude man gehuld in een beige mantel stond voor me. Hij had een lange staf bij zich en kruidenpotjes aan zijn riem hangen. Ook een dolk en een zilveren ketting. Zijn laarzen waren stevig en van het beste leer gemaakt die je maar kan vinden.
Hij had een lange grijze baard en grijze haren die over zijn gezicht vielen. Zijn ogen stonden kalm, ze waren al oud. Hij had al veel gezien, te veel dat goed voor hem was waarschijnlijk.
‘Is dit het?,’ vroeg hij kritisch. Ik zette mijn handen in mijn zij.
‘Ik kan u niet meer geven dan één goudstuk.’ De Geestenjager knikte en nam het gouden muntje aan.
‘Ik neem hier genoegen mee. Ik wil niet dat nog een Demonkind het slechte pad op gaat. Vorige maand heb ik er nog een gedood, hij heeft me een flink litteken gegeven.’ Ik huiverde, gatver. Hij doodde gewoon de wezens die hij zélf had geschapen. ‘Kom, meisje. Het is een flink eind lopen naar Wolvenwoud en ik heb géén zin in gedraal.’ Ik zette mijn handen nors in mijn zij. Moeder omhelsde me stevig en drukte een steen in mijn hand;
Pyriet.
‘Goede reis. Ik zal op je wachten,’ fluisterde ze me in mijn oor. Tranen biggelden over mijn wangen, de Geestenjager moet het toen gezien hebben, want hij had zijn hoofd geschud.
We verlieten de boerderij en even later lag het dorpje Nesser ver achter ons.
‘Kan je je in die kleren goed bewegen?,’ vroeg de man na een tijdje. Hij keek met afkeurende ogen naar mijn kleding.
Een zwartwitte sjaal, een zwart shirt met capuchon en duimgaten in de mouwen. Een zwarte broek, waarvan de pijpen over de grond mee sleepten. Zwarte dunne laarzen en een zwarte riem.
Ik haalde mijn schouders op.
‘Ik loop er al lang in rond. Het heeft me nooit dwarsgezeten.’ De Geestenjager knikte en liep verder. Ik streek een pluk donkerblond met rood uit mijn gezicht en stapte flink verder.
Ik ben slank, niet mager. Mijn handen zijn lang en dun, vooral mijn vingers. Mijn ogen zijn grijsblauw met zwarte lijnen eromheen die eindigen in een omhoog lopende punt. Mijn haar is donkerblond (het lijkt bijna bruin) en heeft rode plukken erdoorheen. Mijn huid is bleek en ik had een normale lengte voor een meisje van veertien jaar.
Tegen de avond hielden we halt bij een verlaten schuur en de Geestenjager gaf me een stukje brood. Ik knabbelde er langzaam op en viel uiteindelijk met het stukje brood in mijn handen in slaap…
Gebruikersavatar
Nande-chan
Puntenslijper
Puntenslijper
Berichten: 21
Lid geworden op: 28 dec 2009 20:14
Locatie: In een donkere hoek
Contacteer:

2. Blue eyes
De eerste echte vriend die ik kreeg was de Leerling van de Geestenjager.
We ploeterden door de weilanden en kwamen uiteindelijk uit in een groot donker woud. De oude man mompelde steeds iets van: ‘Als je te moe wordt, moet je het zeggen.’ En daarna murmelde hij iets over: ‘Geen energie van de Demon gebruiken…’ enzovoort.
Ik begreep er toen nog niets van, ik wist niet van Demonen en al helemaal niet hoe je hun energie kunt gebruiken.
We liepen door het woud, over een bemost pad, bedekt door verkleurde herfstbladeren. Ik keek nieuwsgierig en bang tegelijkertijd om me heen. De bomen stonden dicht op elkaar en hun bladerdak hield de zonnestralen tegen.
‘We zijn er bijna,’ zuchtte de Geestenjager. Hij klonk erg moe en uitgeput. Waarschijnlijk verlangde hij naar zijn lang verdiende rust.
Tegen de avond kwam er een klein huis in zicht. Er kwam rook uit de schoorsteen en de lichten waren nog aan. De Geestenjager opende een oud roestig hek en liep over het kiezelpad naar de voordeur. Hij stak de roestige oude sleutel in het slot en de deur zwaaide in één keer open.
Hij liet me binnen. Een kleine hal, die eindigde in een grote ronde hal met een trap en aan de linkerkant een opening die naar de keuken leidde. Aan de andere kant was een klein woonkamertje te zien met een openhaard. Boven waren er drie deuren en nog een deur die op slot was.
‘Jongen!? Jongen!? Waar zit die knul toch?,’ mopperde de Geestenjager in zichzelf. Een klein tenger gestalte verscheen in de opening van de woonkamer. Hij had grote onschuldige felblauwe ogen en zwart warrig haar. Hij droeg een crèmekleurig hemd, waarvan de mouwen waren opgestroopt tot onder de ellebogen. Hij droeg een bruine broek, waarvan de pijpen waren opgestroopt tot boven de enkels. Zijn leren laarzen waren veels te wijd, maar leken goed te zitten.
Hij zag er schattig uit, ik schatte zijn leeftijd tussen de twaalf en dertien jaar.
‘Jongen, kom meteen als ik roep. Is het eten klaar?’ De jongen knikte.
‘Ja, meester. Ik zet wel een bord bij.’ Struikelend verdween hij naar de keuken. Het verbaasde me dat hij niet verrast was dat er een onaangekondigde gast in de hal stond.
Hij leek het te beschouwen als de normaalste zaak van de wereld.
De Geestenjager hing zijn mantel op en verdween naar de keuken. Ik aarzelde even, maar volgde hem uiteindelijk.
De keuken was groot met een openhaard en een grote eikenhouten tafel met vier stoelen. Het aanrecht was van steen en een dampende visschotel stond in het midden van de tafel. Ik likte mijn lippen af en schoof aan.
Na al die dagen reizen had ik wel honger gekregen.
De jongen schepte op voor ons, zelf nam hij íéts meer. De Geestenjager wierp hem een strenge blik toe, de jongen hield zijn hoofd laag en bad. Ook de oude man vouwde zijn handen samen en bad. Ik volgde hun voorbeeld, bidden is een normaal tafelgebruik.
Na het gebed begonnen we meteen te eten. Ik praatte niet, niemand praatte.
Iedereen at.
De Geestenjager was de eerste die zijn bord leeg had, de jongen de tweede en ik even later. Het bleef even stil, toen stelde de Geestenjager mij voor aan de jongen.
‘Jongen, dit is Nande, een Demonkind.’ Ik kromp ineen toen hij dat woord zei, de ogen van de jongen werden even groot, maar daarna weer normaal. ‘Ze blijft een tijdje bij ons, dus jullie moeten het maar gezellig maken met z’n tweetjes. Morgen vertrek ik naar Schendel.’ Na die woorden stond hij op en verliet de keuken.
Wij bleven met z’n tweetjes achter. Ik schoof ongemakkelijk heen en weer op mijn stoel.
Moest die oude man nou persé zeggen dat ik een Demonkind ben!?
De jongen staarde me met grote nieuwsgierige ogen aan.
‘Ik ben Kai, de zevende zoon van de zevende zoon,’ stelde hij zich voor. Ik trok een wenkbrauw op.
‘Kai?’ De jongen knikte enthousiast.
‘Ik ben de Leerling van de Geestenjager! Op een dag ben ik net zo goed als hem!’ Ik kon een glimlach niet onderdrukken. ‘Maar ben jij écht een Demonkind?,’ vroeg hij voorzichtig. Ik haalde mijn schouders op.
‘Hij zegt het, dan zal het wel zo zijn. De mensen blijven in ieder geval uit mijn buurt.’ Kai knikte nadenkend, opeens sprong hij op van tafel en ruimde af. ‘Dat is toch geen werk voor jongens, opruimen en koken?,’ vroeg ik fronsend.
‘Dat weet ik, maar laatst is onze Klopgeest ontsnapt en nu moeten we het zelf doen.’ Ik had moeite om niet te lachen.
‘Een Klopgeest?’ Kai merkte de gniffelende toon in mijn stem op. Hij zette zijn handen in zijn zij en trok zijn neus op.
‘Ja, lach er maar om. De Geestenjager had hem een jaar geleden gevangen en onder de duim gehouden. Het beschermde het huis en deed het koken en de vaat voor ons. Maar laatst is het ontsnapt en nu moeten we het dus zelf doen.’ Ik kon het nog steeds niet geloven, maar het verhaal van Kai had wel een logica.
Het zal allemaal wel.
Ik hielp hem met de vaat en daarna gingen we naar bed. Hij wees een van de drie slaapkamers aan mij toe. Ik bedankte hem en kleedde me om. Even opende ik het raam om de frisse nachtlucht op te snuiven.
Ik doe dat altijd voor het slapen gaan, het helpt me rustig te worden.
Toen werkte het ook, mijn gedachten werden rustig en ik kroop in bed. Het waren koude lakens, maar dik. Ik schudde het kussen even op en dacht nog even na.
De Leerling leek me wel aardig, misschien wel mijn eerste echte vriend!
Met een glimlach viel ik die nacht in slaap…
***
Mensen vertellen elkaar vaak verhalen over Wolvenwoud, hoe dappere mannen vermist werden en even later werd alleen de schedel teruggevonden.
Ze zeggen dat Wolvenwoud niet voor niets Wolvenwoud heet, vroeger leefden er veel wolven. In de Donkere Tijden. Velen waren Demonen, gelukkig zijn er maar weinig over. Wel zonde, wolven zijn mooi en hebben een belangrijke rol in de wereld.
Die dag zocht ik naar een roedel, ik hoopte gewoon er een tegen te komen.
Maar helaas. Ik vond er geen en al gauw gaf ik het zoeken op. Kai had me gewaarschuwd voor de gevaren in het woud.
“Er woont aan de andere kant een Heksenfamilie.” had hij gezegd. “Ze zijn duister en drinken het liefst bloed van onschuldige.” Ik had de woorden goed in me opgenomen en ze spookten nog steeds door mijn hoofd.
Toen had ik nog nooit in het echt een Heks gezien, geen goede en geen slechte.
Nu kon het me niet zo veel schelen. Ik concentreerde me op de geluiden van het woud. Soms wenste ik een dier te zijn, een machtig roofdier dat zijn vijanden met gemak kon verslaan.
Ik moet nog steeds glimlachen als ik er aan terug denk. Wat was ik naïef toen!
Ik stelde me een glanzende vacht voor en grote jagersogen met spleetpupillen.
Opeens schrok ik op uit mijn gedachten door een krakend geluid, twee blauwe ogen met smalle spleetpupillen staarden me aan. Ik sprong op en maakte me uit de voeten. Er kraakten nog meer takjes, maar het wezen achtervolgde me niet.
Buiten adem kwam ik aan bij het huisje van de Geestenjager. Kai bestudeerde de verschillende kruidenplanten in de tuin van de oude man. Ik kwam even op adem en leunde tegen de muur.
‘Zo, jij bent sportief,’ grijnsde hij. Ik wilde hem afblaffen, maar deed het niet. Ik was daarvoor veels te uitgeput van het rennen. ‘Wat is er? Je ziet eruit alsof je een spook hebt gezien,’ merkte hij sarcastisch op. Ik gaf hem een duw tegen zijn schouder.
‘Hahaha, erg grappig hoor.’ De jongen klapte zijn boekje dicht en stak het onder zijn riem.
‘Kom op, wat is er?’ Ik aarzelde even, maar vertelde hem het toch. Kai luisterde rustig naar mijn korte verhaal en leunde tegen de deur. ‘Oh, zeker een dier uit het woud.’
‘Nee! Het was iets anders, iets onverklaarbaars. Het had iets menselijks, dat kon ik zien in zijn ogen.’ Kai grinnikte.
‘Jij ziet ze vliegen, er leven geen Demonen meer in het woud.’ Ik wilde hem slaan, waarom deed hij er zo luchthartig over!?
‘Meneer de Leerling weet het waarschijnlijk beter?’ Kai grijnsde, zijn brutale grijns waarbij zijn ogen twinkelen.
‘Jup. Ik ben de Ghost Whisper.’ Ik lachte schamper.
‘En welke Geesten heeft de Ghost Whisper al verjaagd?’ Kai was even stil, ik kon de wanhoop en vernedering in zijn ogen zien.
‘Ehm…’
‘Géén dus.’ De jongen stampte kwaad op de grond.
‘Dat is niet waar! Ik heb al een Boeman overleefd!’
‘Ja, en een Klopgeest die de vaat deed,’ grinnikte ik. Kai draaide zich om en beende de tuin uit, daarmee was de conversatie beëindigd.
Ik opende de deur en liep de keuken in. Ik sneed een brok kaas af en propte het in mijn mond.
Kai is snel opgefokt dus, daar was ik toen achtergekomen. Hij duldt geen vernederende opmerkingen, zo is hij nu nog steeds.
Ik grijnsde en liep het woud weer in. Ik plofte neer op een boomstronk en genoot van de ondergaande zon.
Toen het aardig donker begon te worden riep Kai mij binnen, omdat het ’s nachts gevaarlijk is buiten. We aten samen het avondeten op en kletsten nog even gezellig na.
Daarna liep ik de trappen op en dook in bed. Ik peinsde nog steeds over de blauwe ogen die ik in het woud had gezien. Ik sloot het raam snel en trok de dekens tot aan mijn kin op. In het maanlicht zag ik een langgerekte schaduw op de muur.
Het had de vorm van iets wat niet menselijk was, iets met grote tanden en klauwen. Plots merkte ik dat de schaduw van mij was! Ik trok meteen de dekens over mijn hoofd en viel bevend in slaap…
Toya-chan
Puntenslijper
Puntenslijper
Berichten: 14
Lid geworden op: 28 dec 2009 22:01
Locatie: Satan knows
Contacteer:

Echt heel mooi beschreven Nande, je gaat erg meeleven met de hoofdpersonage. Je schrijft fantasierijk en levendig, mooi met elkaar vermengt. Ga zo door *gaat voor Nande cheeren* GO NANDE!!! :D
Afbeelding
Afbeelding
Gebruikersavatar
Nande-chan
Puntenslijper
Puntenslijper
Berichten: 21
Lid geworden op: 28 dec 2009 20:14
Locatie: In een donkere hoek
Contacteer:

Thnx Daya. ;)
3. Boeken en aantekeningen
Toen ik bij de Geestenjager en zijn Leerling verbleef, kroop de tijd langzaam voorbij. Herfst werd winter, ik was goede vrienden geworden met Kai, de Leerling.
Ik bracht het meest van de tijd door in het Wolvenwoud, vijftien mijl verderop lag een dorp waar we alleen heen gingen als het voedsel op was. Maar Kai is goed in jagen en leerde het me. Ik leerde met pijl en boog omgaan, en hoe ik planten moest herkennen en hun krachten. Welke genezend waren en welke vergiftigd.
De Geestenjager was nog steeds niet terug, en op een koude winterdag waren Kai en ik sneeuw aan het ruimen. Het hele kiezelpad was bedekt door de witte laag en met bezems probeerden we het aan de kant te krijgen.
‘De winters zijn het zwaarst,’ vertelde Kai. Hij schudde zijn bezem uit en begon verder te vegen. Ik wreef in mijn handen en ademde dampwolkjes uit. Ik had de blauwe ogen niet meer gezien, misschien had Kai toch gelijk. Dat het een dier was geweest, maar later zou ik beter weten.
‘Wanneer komt de Geestenjager weer terug?,’ vroeg ik. Kai haalde zijn schouders op en gooide zijn bezem aan de kant.
‘Geen idee, eerlijk gezegd.’ Hij klopte zijn bontjas af en sloot het hek. ‘Ik denk dat dit genoeg is voor vandaag, laten we naar de keuken gaan.’ Ik gooide mijn bezem ook in de sneeuw en volgde hem. Binnen hingen we onze jassen op en trokken onze sneeuwlaarzen uit.
Kai had dampende kruidenthee neergezet en hij stookte het vuur in de haard ondertussen op.
‘Kun jij me niet helpen?,’ vroeg hij geïrriteerd. Ik hurkte naast hem neer en pookte in de haard, in een poging vuur te krijgen. ‘Niet zo! Ach, laat maar…’
‘Hoe zou ik het anders moeten doen?’ De Leerling stond op en schoof aan tafel. Ik ging tegenover hem zitten en nipte van mijn kruidenthee.
‘Meester vertelde dat Demonkinderen bijzondere krachten hebben.’ Ik werd nieuwsgierig.
‘Echt?’
‘Ja. Iedere Demon heeft een eigen element.’ Hij had nu echt mijn aandacht. Kai zag blijkbaar de schittering in mijn ogen, want hij grijnsde. ‘Water, aarde, vuur of lucht.’
‘Welke heb ik!?’
‘Dat weet ik niet!’ We begonnen te lachen, we maakten vaak grapjes over dat hele Demonengedoe, we namen het niet serieus, dwaas genoeg. ‘In de bibliotheek liggen wel boeken over Demonen en Demonkinderen. Ga maar kijken.’ Ik sprong op en rende de trap op. Ik zwaaide de deur van de bibliotheek open en rende langs de boekenkasten.
Gelukkig stond het op alfabet en had ik het boek al snel gevonden. Ik ging achter het grote bureau zitten en sloeg het boek Demonen & Demonkinderen open en begon te lezen. Al gauw vond ik een pagina over de verschillende soorten elementen. Ik las onder het kopje Water de tekst.
“Demonen hebben ieder een eigen karakter en eigenschappen, zowel ook het element. Sommige zijn kalm en geduldig, anderen agressief en sadistisch. Ze bezitten de Roep van de Dood en waar een Demon is, zijn de mensen vaak ziek of de oogst mislukt of er is een grote ongedierteplaag.
Waterdemonen leven vaak in moerassen of meren. Hun ogen zijn vaak helderblauw, en hun vacht is vaak wit of grijs. Ze nemen meestal de vorm van een krokodil, kat, paard, vogel of slang aan.
Men moet uitkijken als men zich in het territorium van een Waterdemon begeeft. Ze zijn snel en de omgeving is meestal mistig. Het water is onnatuurlijk glad en kalm en er is geen levend wezen te vinden. Waterdemonen trekken hun slachtoffer naar de bodem en verdrinken het. Daarna graven ze het in de modder in en laten het een tijdje liggen, totdat het lichaam begint te rotten en opzwelt en openbarst. Dan pas zullen ze het lijk opeten.
Waterdemonen kunnen bergenhoge tsunami’s veroorzaken en hele steden wegspoelen. Tevens is de lucht vaak donker en regent het vaak als er een Waterdemon in de buurt is.
Waterdemonen kunnen worden gedood met wijwater, omdat het brandt en hun verdoemde zielen verlicht. Bezweringen kunnen ook helpen en zilver tevens ook, maar dat helpt tegen alle Demonen.”
Ik zuchtte, wat een walgelijke wezens zijn het.
Ik ging verder onder het kopje Aarde.
“Aardedemonen leven in de wouden, bergen en dalen. Hun ogen zijn meestal okerkleurig of amberkleurig en soms rood, hun vacht is meestal bruin of roodbruin. Ze nemen meestal de vorm van een wolf, vos, beer, zwijn of hond aan.
Aardedemonen veroorzaken vaak aardverschuivingen en slokken hele steden op. Als ze vijanden zien bekogelen ze ze met stenen en rotsblokken. Soms laten ze de grond in drijfzand veranderen en sommige Aardedemonen kunnen hun slachtoffers verstenen door hun blik. Maar ze hebben ook voordelen, ze beschermen het woud en laten bomen groeien. Ze helpen bergen hoger te worden, alleen dulden ze geen andere wezens in hun territorium.
Men kan het territorium van een Aardedemon herkennen door gespleten rotsblokken, dikke en hoge bomen en een gezond maar donker woud. Aardedemonen verbrijzelen hun slachtoffers en scheuren ze aan stukken. Ieder stukje begraven ze ergens en maanden later komen ze het verrotte vlees en botten ophalen.
Aardedemonen zijn te bestrijden met ijzer, daar kunnen ze niet tegen en het ketent hun verdoemde zielen. Zilver helpt ook.”
Bijna iedere Demon is even erg, zo lijkt het.
Ik las nu onder het kopje Vuur verder.
“Vuurdemonen leven in vulkanen of open gebieden waar het vaak onweert en de bliksem inslaat. Ze veroorzaken bosbranden en laten hele steden afbranden. Hun ogen zijn bloedrood en hun vacht is meestal zwart. Ze nemen vaak de vorm aan van een kat, hond, vogel, salamander of aap aan.
Vuurdemonen veroorzaken hevige bosbranden en onweer. Als ze lopen laten ze verschroeide pootafdrukken achter en ze zijn meestal omringt door vlammen. Ook zijn in de ogen vlammen te zien en kunnen sommigen hun slachtoffers doden als ze ze ook maar aankijken. Ze branden vaak ook dorpen en steden af, ze verdedigen zich met vuur. Ze slapen in lava, magma of vuur, dat geeft hun kracht en laadt hun op.
Men kan hun territorium makkelijk herkennen, de omgeving is meestal verschroeid en kaal. Vuurdemonen verbranden hun slachtoffers en eten het verbrandde vlees gelijk op, dit is de enige Demonsoort die zijn slachtoffers gelijk opeet. Het laat altijd de lever en nieren liggen, dat is onrein.
Vuurdemonen zijn te bestrijden met wijwater en heiligvuur. Het dooft hun eeuwige vlammen en daardoor sterven ze. Zilver helpt tevens ook.”
Ik haalde mijn handen door mijn haren en begon aan het laatste kopje: Lucht.
“Luchtdemonen leven in de woestijn en open gebieden, als het er maar stevig waait. Hun ogen zijn vaak lichtblauw of wit en hun vacht wit of grijs, maar soms ook zwart. Ze nemen vaak de vorm aan van een wolf, vogel, paard, geit of kat aan.
Luchtdemonen veroorzaken tornado’s, orkanen en hevige stormen. Soms vagen ze een hele stad weg. Ze zijn snel en laten felle windvlagen achter als ze sprinten of rennen. Ze hebben vaak windvlagen om zich heen en kunnen hoog springen.
Hun territorium is het moeilijkst te herkennen, het is open gebied en de Luchtdemon kan overal zijn. Men kan wel naar sporen zoeken of etensresten.
Luchtdemonen laten hun slachtoffers gewoon liggen en merken het met hun rottende adem, zodat niemand het steelt. Een maand of twee later komen ze terug, dan rot het lichaam en is het vergeven van de maden. De Luchtdemon verslindt het lijk dan meteen.
Men kan een Luchtdemon bestrijden met staven van de es of berk of kettingen, zilver helpt natuurlijk ook.”

Ik moest even bijkomen van het hele verhaal. Demonen hebben slechte eetgewoonten en zijn walgelijk. Ik sloeg de bladzijde om en stuitte op een pagina met aantekeningen, er stond een kopje Demonkinderen. Het wekte mijn nieuwsgierigheid op, dus begon ik de aantekening te lezen.
“Ik zelf heb vroeger Demonen bestreden, de meeste heb ik in pasgeboren baby’s opgesloten. Helaas waren de meeste bezweken, een klein deel had het overleefd. Ik doe nog nader onderzoek naar Demonkinderen, ik ben erachter gekomen dat de Demonen nog niet helemaal onschadelijk zijn. De kinderen kunnen hun energie en vernietigende kracht gebruiken. Ik verdeel deze in drie fases:
1e Fase: Het Demonkind is nog zich zelf, hij/zij heeft compleet geen last van de Demon en lijkt op een normaal mens.
2e Fase: Ontstaat meestal bij heftige emoties, zoals woede, haat en verdriet. Het kind gebruikt de energie van de Demon, de ogen verschieten van kleur en de tanden worden langer, ook de nagels. Het Demonkind gedraagt zich dierlijk en is onnatuurlijk sterk, soms gebruikt het al Elementmagie.
3e Fase: De transformatie is geheel compleet, het Demonkind kan dan de gehele vorm van de Demon aannemen en zijn volle kracht gebruiken. Het is uiterst gevaarlijk en sommigen raken de controle kwijt over hun Demon. Dat betekent dat ze niet meer terug kunnen transformeren en soms sterven.
De 3e Fase is het gevaarlijkst, omdat het Demonkind dan de energie van de Demon gewoon toelaat.
Demonkinderen zijn te herkennen door een teken: het Demonmerk. Het verschilt per kind, ieder kind heeft een ander Demonmerk. Het kunnen zwarte ogen zijn, gekleurde haren, tekeningen op het gezicht of lichaam, etc. De Demon is alleen te zien in de 3e Fase, maar ook als de maan hun schaduw laat zien. Het maanlicht onthult de verborgen dingen, zo ook de ware vorm van de Demon. Deze is dan te zien aan de schaduw.
Helaas worden Demonkinderen niet geaccepteerd in de samenleving en ze worden vaak beschuldigd van wandaden. De meeste zijn eenzaam, ik heb er al veel gedood, helaas.
Lijst van verzegelde Demonen:
18 Waterdemonen
23 Aardedemonen
9 Vuurdemonen
11 Luchtdemonen
De helft is al gestorven, door moord, bezwijking of door ziekte.”

Wat een aantekening, hij sprak over Demonkinderen alsof het gewoon beesten zijn. In feite is het ook wel een beetje zo, maar het blijven levende wezens die verwant zijn aan de mens.
Ik legde het boek aan de kant en wierp een blik uit het raam, de nacht was al gevallen. Ik besloot maar te gaan slapen.
Ik dacht nog terug aan die blauwe ogen, was het misschien een Demon? Ik wist het niet, daar maakte ik me nu ook niet zo druk om. Het enige wat ik wilde wat een goede nachtrust.
Ik kroop in bed en sloot mijn ogen, die nacht had ik nachtmerries over hoge vlammen en bloedrode ogen…
Gebruikersavatar
Nande-chan
Puntenslijper
Puntenslijper
Berichten: 21
Lid geworden op: 28 dec 2009 20:14
Locatie: In een donkere hoek
Contacteer:

4. Vondst
Omdat de Geestenjager er niet was, werden Kai en ik naar het dorp geroepen. De jongen nam snel nog een houten staf mee en een potje met wijwater en een kruis. Ik alleen een dolk.
We snelden de helling af naar Meppel, toen we daar eenmaal waren was iedereen in rep en roer.
‘Er is vee gedood!’
‘Twee mensen zijn vermist!’ We snapten alle paniek niet, Kai was het wel een beetje gewend.
‘Wat is er aan de hand, goede man?’ vroeg hij beleefd. Een oude molenaar wees met een trillende vinger naar een groep mensen.
‘Er is vee gedood, en twee mensen zijn vermist.’ Kai knikte.
‘Weet u misschien wie of wat het heeft gedaan?’
‘We hebben geen idee, het beest had bloeddoorlopen ogen en enorme klauwen.’ Kai schreef het allemaal op in zijn boekje.
‘Welke kleur vacht?’
‘Zwart.’ De Leerling knikte en schoof zijn boekje weer onder zijn riem.
‘Heeft u bezwaar als we even gaan kijken?’ De molenaar deed snel een stap opzij, Kai leek helemaal niet bang.
Hoewel…
In zijn ogen was wél angst te zien, waarschijnlijk zijn eerste opdracht alleen.
In het midden lagen drie dode varkens en een dood paard. Kai knielde neer en onderzocht de wonden.
‘Ruik je dat?’ Ik kwam bevend dichterbij en snoof aan de lijken. ‘De geur van verrotting, de dood.’ Hij stond weer op en sloeg zijn aantekenboekje open, hij bladerde snel door en kwam op een volle bladzijde. Hij las het snel door, langzaam maar zeker werden zijn ogen steeds groter.
‘Wat? Wat is er?’ De jongen sloot trillend zijn aantekenboekje. ‘Wat is er nou?’
‘Dit is niet goed.’ Ik zette ongeduldig mijn handen in mijn zij.
‘Natuurlijk niet!’
‘Het enige wezen die de geur van de dood bij zich draagt is een Demon.’ Het werd doodstil, alleen de gure wind was te horen.
‘M-maar jij zei dat er geen Demonen meer in de bossen leefden.’
‘In dit woud niet nee, god, misschien toch wel.’ Kai maakte meteen rechtsomkeert, ik aarzelde.
‘Zo is ie altijd.’ Ik keek snel om, een meisje stond naast me. Haar felgroene ogen leken licht te geven in het donker. Toen ik opkeek, lachte ze. Ze deinsde niet eens terug! ‘Hij is altijd al zo laf geweest, een slechte Leerling als je het mij vraagt.’ Ik wilde wat terug zeggen, maar mijn keel zat potdicht. Slikken ging zelfs niet. Ik was doodsbang en stomverbaasd.
Iemand praatte tegen me!
Het meisje glimlachte en wierp een blik op de maan, en toen op mijn schaduw.
‘We begrijpen mekaar,’ fluisterde ze. Ik voelde me nu helemaal ongemakkelijk en rende weg, het woud in.
Dat was een van mijn grootste fouten in mijn hele leven. Ik rende een woud in waar een monster woonde. Maar alles heeft zijn reden, als ik niet in het woud gevlucht was, had ik nooit nieuwe vrienden ontmoet.
Dus, ik rende en rende, totdat ik niet meer kon. Ik zakte neer tegen een holle boom. Het was doodstil in het woud, alsof alle bomen en dieren hun adem inhielden.
Na een tijdje klonk er geritsel, ik dacht meteen terug aan die blauwe ogen. Ik kroop dichterbij de struik en duwde het gewas opzij. Tot mijn schrik zag ik een gewond dier liggen, een wolf!
Ik herkende de blauwe ogen, alleen waren de pupillen rond inplaats van spleetachtig.
Het dier haalde hortend adem, het hoestte bloed op. Snel keek ik even om me heen. Natuurlijk was er niemand om mij te helpen. Ik moest het zelf oplossen.
Er leefden dus toch wolven in dit woud, dacht ik.
De wolvin, zag ik, had een zwarte vacht en blauwe ogen. Diep blauw, niet natuurlijk. Ik deinsde terug toen het dier overeind kwam.
De wolvin kon nog staan met al die verwondingen!
Ik geloofde mijn ogen niet, het dier wankelde weliswaar op haar poten, maar wist zich net staande te houden. De gewrichten trilden en het leek of ze ieder moment door haar poten kon gaan.
‘Ik wil je helpen,’ bracht ik uit. De wolvin ontblote haar tanden, ze dropen van het bloed. Mijn ogen werden groot en ik viel achterover. Een diep en laag gegrom kwam uit de muil van het beest, ik durfde niet te vluchten. Bang om aangevallen te worden. ‘I-i-ik wil j-je echt h-helpen…’ De wolvin wankelde weer, nu zag ik dat ze om haar staart riemen had met scherpe spijkers er aan.
Ik wilde geen haal krijgen, dus ik werd voorzichtiger. Een gewond dier is nog gevaarlijker dan een gezond dier.
‘I-ik denk dat ik weet wat jij bent…’ De oren gingen omhoog, bloed druppelde op de grond. Ik ging op mijn knieën zitten, met mijn handen in de bladeren. ‘Je ogen, je ogen zijn niet dierlijk. Ze spreken, jij bent geen beest.’ Ik kwam dichterbij en stak mijn hand uit, de wolvin gromde en hapte naar mijn uitgestoken hand. Ik sprong op en drukte me tegen een boom achter me. Ik voelde de harde schors onder mijn vingers schuren.
De wolvin staarde me aan zoals alleen wolven dat kunnen, opeens leek ze minder gespannen te zijn. Haar spieren ontspanden zich en haar lippen lieten zich over het ontblote tandvlees zakken. Ik glimlachte, om vertrouwen te winnen.
‘Jij bent ook geen mens,’ sprak ze. Ik schudde mijn hoofd, alsof het doodnormaal was om met een wolf te spreken!
‘Nee.’
‘Wat ben jij dan wel?’
‘Wat ben jij?’ De wolvin gromde en maakte zich groot. Het zwarte wezen met de blauwe ogen zag er nu echt dreigend uit. ‘Ik ben een Demonkind,’ zei ik uiteindelijk. Ik verwachtte dat de wolvin zou wegrennen, inplaats daarvan bleef ze verstijfd staan. Haar ogen waren groot.
En meteen wist ik wie het wezen voor mij was. ‘Kom, je bent gewond.’ Het wezen schudde haar kop.
‘Nee, ze zoeken me.’
‘Wie?’
‘De soldaten.’ Ik snapte het niet, later zou ik er nachtmerries van hebben. ‘De oorlog!’ Ik viel op mijn knieën om de wolvin op te vangen met mijn armen. Het wezen was halfdood.
‘Welke oorlog?’
‘Dom kind, de Grote Burgeroorlog… Ze willen geheime wapens… Vlucht voordat het te laat is…’ Ik zat daar, met een bijna dode wolvin in mijn armen. Bevend stond ik op en hees het wezen met een enorme inspanning op mijn rug. Ze bleef doodstil liggen en voelde koud aan.
Ik begon te rennen, dwars door de natte bladeren en sneeuw. Ik moest het halen! Ze mocht niet sterven! Ik rende en rende, ik kreeg steken, maar rende door. Mijn longen begonnen pijn te doen en mijn benen begaven het bijna.
‘Kai! Kai! Kai!’ De deur vloog open en een lijkbleke Kai stond verstijfd in de deuropening. Ik sprintte over het laantje naar hem toe en duwde hem opzij. ‘Pak doeken en warm water! Snel!’ Kai stond nog een paar seconden verstijfd in de deuropening, maar deed wat ik hem opdroeg.
Even later kwam hij naar de keuken met een pan heet water en natte doeken. Ik had alles van de grote eettafel geschoven en de wolvin er op gelegd. Ze ademde nog, maar heel langzaam en onregelmatig. Haar hartslag was niet goed en was nauwelijks te voelen of te horen.
‘W-wat is dat?’ Ik nam de pan met water en de doeken over en begon te wonden schoon te maken.
‘Een wolf, dat zie je toch!? Haal een dikke warme deken, ze mag niet onderkoeld raken!’ Ik ben blij dat ik medische zorg van mijn moeder geleerd heb, en toen was ik al helemaal blij er mee. Kai gooide een warme doek over het wezen heen, ik vroeg hem om genezende kruiden te halen en kruidenthee te zetten.
Tegen middernacht hadden we de wonden schoongemaakt en het bloed uit de zwarte vacht gespoeld. Op de wonden hadden we kruiden gelegd en verbonden.
Daar zaten we dan, naast de haard met een dampende kop thee in de hand en een bewusteloze wolvin op de tafel.
Kai nipte van het hete mengsel.
‘Ik ben zo blij dat we die wonden hebben schoon gekregen,’ zuchtte ik.
‘Echt, sinds ik jou ken gebeuren de vreemdste dingen hier. Blauwe ogen, een moordenaar en nu een halfdode wolf!’ Ik moest lachen, die Kai toch!
‘Ik weet niet of de Geestenjager dit goed vindt,’ mompelde ik. De Leerling haalde zijn schouders op.
‘Meester zal er denk ik niet blij mee zijn, een halfdode wolvin.’
‘Ik wil zijn gezicht wel eens zien.’
‘Je wilt hem niet boos meemaken hoor!’ Ik grijnsde en dronk van mijn thee.
‘Rustig maar, ik overleef het wel.’

Kritiek is welkom :)
Gebruikersavatar
Faded Dream
Potlood
Potlood
Berichten: 41
Lid geworden op: 11 jan 2010 16:53
Locatie: Wil je me opzoeken dan? ;)

Je schrijft heel mooi en met veel details.
Ik heb eigenlijk geen kritiek ;)
Schrijf snel verder please!
Love the story...
Dreams are nothing more than wishes. A wish is just a dream, wishing to come true.
Gebruikersavatar
Nande-chan
Puntenslijper
Puntenslijper
Berichten: 21
Lid geworden op: 28 dec 2009 20:14
Locatie: In een donkere hoek
Contacteer:

YAY!! Thnx FadedDream! :sweet Is het niet té gedetailleerd (dat denk ik soms), maar ik ben blij dat je het goed vindt! En hier is hoofdstuk 5, dadám!
5. Free
Bloedrode ogen, met smalle pupillen. Een veld omringd door hoge vlammen die de wolkenhemel aflikten. Ik schreeuwde, maar er kwam geen geluid uit mijn keel.
‘Je tijd is om…’ Een gemene grijns, ontblote slachttanden die dropen van het bloed.
‘Je tijd is om, om!’


Met een schreeuw werd ik wakker, ik baadde letterlijk in het angstzweet. God, wat een nare droom! Ik wierp de dekens van me af en friste me op.
Elke dag wens ik dat die zwarte lijnen om mijn ogen verdwenen zijn, terwijl ik sliep. Maar elke dag zijn ze er weer, die vreselijke zwarte ogen!
Ook die dag waren ze er nog steeds en het verscheurde me van binnen. Het was het bewijs, het bewijs dat ik een Demonkind ben.
‘Nande! Eten!’ Ik schoot in mijn kleren en rende de trappen af. Beneden zag ik Kai aan de tafel zitten.
‘Waar is de wolvin?’ vroeg ik meteen. Kai sneed zijn brood in dikke plakken af en smeerde er een dikke laag boter op.
‘Bij de haard,’ antwoordde hij met zijn mond vol gepropt. Ik wierp hem een afkeurende blik en begaf me naar de haard. Daar lag ze, een prachtig wezen, in al haar glorie.
De zwarte vacht, de zwart omlijnde ogen en de vervaarlijke staart. Ik zakte op mijn knieën met tranen in mijn ogen, ik wist niet waarom en nu snap ik het nog steeds niet.
Maar de aanblik van het prachtwezen, ik had haar gered! Ik had haar samen met Kai gered!
‘Huil je nou?’ Ik veegde de tranen weg en stond op.
‘Helemaal niet!’ Langzaam opende de wolvin haar ogen, ze was nu niet langer een dier meer.
Nee.
Een meisje lag voor me, zeker een paar jaar ouder dan mij. Haar zwarte haren lagen verspreid om haar hoofd, een pluk over haar linkeroog. Haar ogen zijn felblauw en haar haren zwart, haar lippen bloedrood en aan haar tanden kleefde nog wat bloed.
Ze droeg simpele kleding, een zwarte tuniek en een zwart strakke broek met hoge zwarte leren laarzen. Ze heeft een riem met een lang zwaard eraan, prachtig.
Ze keek me wantrouwig aan en tastte naar het verband om haar wonden.
‘Je leeft nog…’ Kai draaide zich gelijk om en zijn mond hing open van verbazing.
‘M-m-maar ze was toch een wolf…?’ Ik veegde nog een traan weg. Het meisje leek me te begrijpen toen ze mijn zwarte ogen zag en veegde de zwarte lok over haar linkeroog trillend weg.
Haar linkeroog is zwart omlijnd, net als bij de wolven. Een wolvenoog, alleen de pupillen en iris kloppen niet.
‘Ik ben Nande,’ fluisterde ik.
‘Levit, Levit Lemawa…’ Ze kwam kreunend overeind, het ging moeilijk en aan haar gezicht te zien leed ze erg veel pijn. Op sommige plekken verschenen er in het verband rode vlekken, er waren zeker een paar wonden opengesprongen.
Ik hielp haar verder overeind en schoof een stoel naar achteren. Kai wachtte het schouwspel stilletjes af, hij durfde niks te zeggen en zijn blik los te trekken.
Levit greep een stuk brood en at het binnen een paar tellen op. Ik schonk een kop thee voor haar in, ze bedankte me niet. Dat maakte mij niet zoveel uit eigenlijk.
‘Nande, je laat een vreemdeling van ons brood eten.’ Levit onblote haar tanden en gromde naar Kai, de Leerling viel bijna van schrik van zijn stoel.
Ik kon een lach niet onderdrukken.
‘Ja! Lach maar! Haha!’
Ik hield gelijk op met lachen, want een harde bonk op de deur deed ons allemaal verstijven. Ik liet bijna mijn mok thee uit mijn handen vallen, Kai piepte iets. Levit voelde waarschijnlijk dat we in een klap niet meer op ons gemak waren.
‘I-ik doe wel open,’ opperde Kai. Hij verliet de keuken en even later was het geluid van een oude krakende deur te horen die open ging. Een rustige stem vulde de ruimte, de laarzen werden uitgedaan en de bontjas opgehangen.
‘…het was een lastige taak, ik ben blij dat ik geslaagd ben. En…’ De Geestenjager was stil, zijn ogen waren groot. Er was niet alleen verbazing er in te zien, maar ook woede en razernij.
Maar vooral teleurstelling.
Levit en ik lieten onze broodjes op de tafel vallen en slikten tegelijkertijd door. De oude man leek elk moment te kunnen ontploffen.
Kai hield zijn hoofd laag, klaar om een pak slaag te krijgen. Maar de Geestenjager bleef kalm, zijn hoofd was nog steeds rood.
‘Wat is dít?’ Daarbij wees hij naar Levit, die haar ogen had versmald tot spleetjes.
‘Een bezoeker,’ fluisterde de Leerling bijna onhoorbaar. De oude man gaf hem een oorveeg.
‘Jij weet dondersgoed wat dát is! Ik had vertrouwen in je, hoe kon je? Mijn huis, bewoond door twee Demonen!’ Ik balde mijn vuisten en sprong overeind, ook Levit werd kwaad.
‘Pardon, maar wij zijn wel uw creatie!’
‘Dat weet ik, een Demonkind is wel genoeg, twee is te veel.’ De Geestenjager staarde ons doodkalm aan, ik maakte me alleen maar kwaad. Opeens keek hij naar de bebloede doeken en de kruidenmengsels die waren gemorst. Hij klakte met zijn tong, zodat we ons betrapt voelden. ‘En kijk eens, jullie hebben ook nog eens met mijn voorraden geknoeid en mijn spullen vuil gemaakt.’ Kai verontschuldigde zich, maar de Geestenjager luisterde niet naar hem.
Hij had alleen oog voor ons, twee Demonkinderen.
‘Ik was gewond,’ siste Levit brutaal.
‘Dat zie ik, en nu nog steeds.’ Het Demonkind wankelde even en zocht steun bij de tafel. “Tsk” was het enige wat ze kon uitbrengen.
‘Ik moest vluchten, voor de soldaten. Hun hebben me geholpen.’ De oude man sloeg zijn armen over elkaar. Hij knikte alleen maar, emotie en gedachten waren niet van zijn gezicht af te lezen.
‘Welke soldaten dan wel?’
‘Van de dorpen en steden, de oorlog…’ Levit kon zich nauwelijks staande houden, ik wilde haar te hulp schieten, maar durfde me niet te verroeren. Binnen een paar tellen lag ze op haar buik op de koude vloer, een paar wonden sprongen open en bloed sijpelde door het verband.
De Geestenjager kwam dichterbij en stond voor haar, hij tastte naar de zilveren keten aan zijn riem.
‘Nee!’ riep Kai. Ik snapte het niet, maar had al een voorgevoel. Mijn gedachten bleken waar te zijn, want de oude man wierp een strenge blik naar Kai.
‘Leer hier van, jongen. Zo bestrijd je Demonen en Demonkinderen, met zilver of wijwater. En je kan aan haar ogen zien dat ze al de 3e Fase beheerst.’ Ik durfde me nog steeds niet te verroeren, het is zwak om een gewond iemand te doden!
Net toen de Geestenjager toe wilde slaan, kwam Levit in een flits overeind en sloeg hem met een uiterste krachtinspanning tegen de muur. Ik dook ineen, ik kon me weer bewegen!
Kai was stomverbaasd, hoe kon Levit zo sterk zijn? Niemand kan mensen vanaf drie meter afstand tegen de muur slaan. Ik kon mijn ogen gewoon niet geloven!
Opeens rende Levit richting de deur en greep een dikke bontjas mee. Ik bleef even staan, alle gebeurtenissen speelden zich in een snelle filmstrip door mijn hoofd af.
Mijn benen kwamen in bewegen, begaven zich naar de hal, mijn handen grepen een bontjas en trokken zwarte leren laarzen aan mijn voeten.
‘Nande!’ Ik negeerde Kai en rende de vrijheid tegemoet, Levit was al voorbij het hek, voor een gewond iemand was ze best snel en fit.
‘Levit! Levit, wacht!’ Kai verscheen in de deuropening, ik draaide me nog even om, ik wilde niet dralen want de oude man wilde ons duidelijk vermoorden.
Verdriet was in zijn ogen te zien, hij is mijn eerste vriend. De eerste die ook om me geeft, en nu moest ik hem verraden, alleen om een meisje te redden die hetzelfde is en die ik had gered.
Langzaam hief hij zijn hand op, als teken van afscheid. Zijn lippen fluisterden zachte woorden: ‘Tot ziens.’
Tranen sprongen in mijn ogen, maar ik draaide me snel om en rende de laan af, het woud in. Levit had al honderden meters voorsprong en wachtte niet. In een flits zag ik een wit dier naast me rennen, het had zacht blauwe ogen en spleetpupillen.
Opeens was het weer verdwenen, ik zag alleen nog een kleine otter in de struiken schieten. Ik schudde mijn hoofd en rende mijn longen uit mijn lijf, doodsbang kwam ik aan de rand van het woud en hield halt.
Tot mijn verbazing wachtte Levit mij op, haar gezicht stond strak toen ik op haar af kwam lopen. Ik bleef voor haar staan, op een afstandje weliswaar. Ik wil dat mensen nooit te dichtbij bij mij staan en ik sta ook nooit dichtbij mensen.
Een flauwe glimlach verscheen op haar gezicht, we waren allebei doodop.
‘We hebben het gehaald…’ Na die woorden zakten we in elkaar en werd het zwart…
Laatst gewijzigd door Nande-chan op 13 jan 2010 19:37, 1 keer totaal gewijzigd.
Gebruikersavatar
Faded Dream
Potlood
Potlood
Berichten: 41
Lid geworden op: 11 jan 2010 16:53
Locatie: Wil je me opzoeken dan? ;)

YAY!!! Levit!!! :sweet
Het is trouwens niet te gedetailleerd.
rpk!!!
Leuk als je zelf uitvindt wat rpk betekent (weet je trouwens wel ;))
Ff wat denkwerk :D
Dreams are nothing more than wishes. A wish is just a dream, wishing to come true.
Gebruikersavatar
Nande-chan
Puntenslijper
Puntenslijper
Berichten: 21
Lid geworden op: 28 dec 2009 20:14
Locatie: In een donkere hoek
Contacteer:

rpk = regenboogkleurigkoepak ^^
6. Vlucht
De dauw druppelde van de bladeren, ik voelde het natte gras onder mijn lichaam. Langzaam hief ik mijn bovenlichaam op en spreidde mijn vingers voor meer grip.
Levit lag naast me, ze was half wakker. Een meisje die ik eerder had gezien verzorgde ons. Het meisje met de blonde haren en felgroene ogen. Nu zag ik dat ze een mosgroene jurk droeg en leren laarzen. Over haar jurk droeg ze een bruine bontjas. Om haar nek had ze een groot medaillon, een pentagram, ze had ook een houten staf bij zich.
Ze glimlachte toen ik overeind kwam.
‘Je was flauwgevallen, ik zag het vanaf de waterput.’ Ik wreef over mijn pijnlijke hoofd.
‘Was ik flauwgevallen?’
‘Ja, en zij ook.’ Ze verwisselde het verband van Levit, tot mijn verbazing waren haar wonden al bijna genezen. Het meisje glimlachte en depte een snee met kruiden. ‘Bijzonder, hè? Jij had ook flinke sneden in je armen en wangen, maar die zijn nu ook al bijna genezen.’ Ik streek met mijn vingers over mijn wangen, ja. Ik voelde korsten, ik genees altijd snel en later zou ik er achter komen waardoor het kwam. ‘Oh, wat onbeleefd van me, ik ben Esmeralda.’ Ik knipperde even met mijn ogen.
‘Uhm… Nande…’ Esmeralda glimlachte, Levit kwam nu ook overeind en trok het verband van haar armen af.
‘Het zit niet lekker.’ Haar ogen ontmoetten die van Esmeralda, meteen wilde ze achteruit springen. Levit was een schuw kind en wantrouwig.
‘Ik ben Esmeralda,’ glimlachte het meisje. Levit wierp een snelle blik op haar wonden, ook naar mij. Ik knikte alleen maar, ik wist toen al dat ik Levits vertrouwen had gewonnen.
‘Levit,’ mompelde ze. Esmeralda lachte warm en stond op. Het Demonkind bleef Esmeralda wantrouwig aanstaren. ‘Hoe kan ik je vertrouwen?’ gromde ze. Het meisje dacht even na, en glimlachte sluw.
‘Omdat ik weet wat jullie zijn, het maanlicht liet mij jullie monsters zien.’ Onze ogen werden gelijk groot, die avond had ze iets soortgelijks tegen mij gezegd.
‘Oh, en jij dan, Mens?’ Levit siste wantrouwig tussen haar tanden door. Esmeralda draaide zich snel om.
‘Een Mens, ik? Nee, tegen jullie kan ik eerlijk zijn. We zitten in hetzelfde schuitje, de Mens vreest ons.’ Ik keek van Levit naar Esmeralda, de ogen van het Demonkind werden groot.
‘Jij bent een Heks! Die kruiden, die staf…’ Esmeralda knikte.
‘Correct, ik ben een Witte Heks.’ Ze draaide zich om, naar de horizon. Ik volgde haar blik. De lucht zag zwart, donkere wolken kwamen onze kant op en donderslagen waren te zien.
Ik voel me altijd al aangetrokken tot onweer en bliksem. Ik ben er nooit bang voor geweest en die keer trok het me - zoals altijd - aan.
‘Er is een zware storm op komst, we moeten vertrekken.’ Esmeralda pakte haar kruidenpotjes op en hing ze aan haar riem. Levit en ik volgden haar, twijfelachtig en wantrouwig. Al snel begon het te motregenen, trieste regen. Na een paar uur zwol het aan tot stortregen en de wegen veranderden in modderpoelen. We ploeterden door de vieze modder en al snel waren we doorweekt.
Esmeralda gebruikte haar staf, Levit en ik hadden geen houvast. We zeiden de hele weg niks tegen elkaar. Na een halve dag lopen werd de lucht eindelijk helderder, de regen hield op en we merkten dat in deze omgeving geen sneeuw lag. Sneeuwklokjes en krokussen kondigden de lente aan. De zon brak door het wolkendek en verlichtte de omgeving.
We kregen het warm en dumpten onze jassen aan de kant van de weg. Ook scheurde Esmeralda een reep van haar jurk af, om sneller te kunnen bewegen. Haar leren laarzen waren hoog en onder haar jurk droeg ze een zwarte leggin. Ik rolde de pijpen van mijn zwarte broek op tot boven mijn enkels. De zwarte leren laarzen waren veels te wijd, maar zaten goed. Ik sneed de mouwen van mijn shirt af, zodat ik een T-shirt kreeg. Mijn sjaal verwisselde ik met Levit (die toevallig nog een extra sjaal bij zich had), nu had ik een roodzwarte sjaal waarvan een lang stuk roodzwarte stof over mijn rug hing. Ik had nog zwarte handschoenen bij me zonder vingers en met rode strepen.
De zon verwarmde ons, de wegen waren hier vast en hard. We liepen en liepen, zonder een levende ziel tegen te komen. Alleen de lichtblauwe ogen met spleetpupillen vergezelden ons, hoewel ik ze alleen opmerkte.
Kai’s woorden spookten nog steeds door mijn hoofd, maar ik geloof dat het een goede beslissing was geweest om weg te gaan.
Een Geestenjager jaagt namelijk op Demonkinderen en andere wezens, en ik was/ben bevriend met een Leerling van de Geestenjager.
Ironisch vind je niet?
We liepen dus rustig verder, zonder een levende ziel tegen te komen. Na een tijdje kwam er een grote stad in zicht, Levit siste iets kwaadaardigs.
‘Ik denk dat het geen goed idee is om in die stad te overnachten.’ Ik bemoeide me er niet mee, Esmeralda dacht even na.
‘Misschien heb je gelijk, misschien niet. Er is een hevige storm op komst en morgenochtend zijn we weer weg.’ Levit schudde haar hoofd.
‘Je begrijpt het niet, Heks! Dat leger daar zoekt naar wapens.’ Ik bleef staan, Esmeralda was duidelijk gekwetst door de toon van Levit.
‘Dat zei je ook al in het woud, wat voor wapens?’ Het Demonkind wierp me een kille en waarschuwende blik toe. Ik slikte. Esmeralda leek ook niet te begrijpen om wat voor wapens het ging.
‘Speciale mensen, mensen die anders zijn dan anderen.’
‘Heksen?’ Levit schudde haar hoofd en kwam dichterbij. Ik balde mijn vuisten, als ze me wilde aanvallen was ik tenminste voorbereid.
‘Wezens uit de Duisternis, de huisdieren van de Goden van de Dood.’
‘Demonen?’ raadde Esmeralda. Levit knikte duister.
‘Wat moeten ze met Demonkinderen? Als ze ons te pakken zouden krijgen dan weigeren we.’ Levit lachte schamper, Esmeralda luisterde kalm, maar met een rare blik in haar ogen.
Hoe kon Levit dit weten?
‘Ha, weiger gerust hoor. Ze krijgen het wel voor elkaar.’
‘De 3e Fase?’ vroeg ik fluisterend. Het Demonkind knikte.
‘Correct, ze krijgen het heus wel voor elkaar. Heksen zijn in staat om Demonen te wekken en te ketenen, net als Geestenjagers. Hoe je je ook verzet, de Demon blijft een apart deel die zijn eigen wil, gedachten en krachten heeft.’
‘Twee zielen in één lichaam?’ vroeg Esmeralda, hoewel ze het antwoord wel wist. Levit knikte weer, haar ogen stonden verdrietig en haar gezicht strak. Haar hele lichaam was gespannen. Ik zuchtte, Demonkind zijn is nog erger dan ik had gedacht.
‘Laten we nou maar in die stad overnachten en morgen verder trekken.’ Esmeralda stemde in, we negeerden Levit en liepen naar de stad die een mijl verderop lag…
***
In de herberg het Steigerende Paard dronken we warme koppen thee. Ik was nog steeds verdrietig dat ik Kai had verraden en laf gevlucht was.
En nu heb ik er nog steeds wel spijt van, hoewel het een goede beslissing was geweest achteraf.
Maar toch…
Een vriend verraden is het ergste wat je kan doen. En die zonde heb ik begaan.
Levit en Esmeralda zwegen, twee Demonkinderen en een Heks in een herberg vol mensen, waarvan de meeste ook nog eens dronken waren.
Levit heeft duidelijk een hekel aan mensen, want ze gromde vervloekingen tegen iedere man of vrouw die bij haar in de buurt kwam. Ik heb er niet zo’n moeite mee, hoewel ik altijd als een monster ben afgeschilderd door de Mens. Levit blijkbaar ook.
‘Wie heeft er geld bij zich?’ vroeg ik. Esmeralda ziet er rijk uit en ze rommelde in haar zakken. Na een paar tellen haalde ze een buideltje met goud en zilverstukken tevoorschijn.
‘Hoeveel munten zou een kamer kosten?’ vroeg ze aan Levit en mij. We haalden onze schouders op.
‘Geen idee, flirt gewoon met de waard en dan geeft ie je waarschijnlijk korting.’ De Heks keek me stomverbaasd aan, Levit en ik moesten lachen om haar uitdrukking.
‘Idioot! Denk je echt dat ík dat doe!?’
‘Ja!’ hikten we allebei van het lachen. Esmeralda ramde haar vuisten op tafel en stond geërgerd op.
‘Haha, ja grappig hoor.’ Levit porde me in mijn zij.
‘Let op, dit wordt lachen!’ Esmeralda liep rustig naar de bar en hing er flirterig overheen. Ze draaide vrouwelijk met haar pink over het gladde hout. De herbergier had meteen oog voor haar.
‘Kan ik u helpen, jongedame?’ Esmeralda trok een onschuldig gezicht en draaide een pluk goudblond om haar vinger.
‘Ik wil vragen hoeveel een kamer kost.’ De man wreef in zijn handen en dacht even na.
‘Voor een nacht is het dertig muntstukken, jongedame.’ Esmeralda schrok en trok meteen een pruillip.
‘Zo veel? Dat heb ik niet. Nu moet ik buiten slapen deze nacht, in de kou.’ De tranen waren nabij, wat kan Esmeralda toch goed acteren! De waard was meteen in paniek, hij probeerde de Heks te sussen.
‘Och, jongedame, zeg dat niet! Ik kan er wel twintig van maken als u dat wilt.’ Esmeralda knikte zielig en haalde haar geldbuideltje tevoorschijn.
‘Kijkt u eens, beste man. Twintig munten.’ De waard bedankte Esmeralda en keek haar met verlangen na. De Heks plofte op het bankje, met een vies gezicht.
‘Haha! Goed gedaan hoor!’ lachten Levit en ik. We hadden grinnikend toegekeken hoe Esmeralda zielig deed tegenover de waard.
‘Ja, lach maar. Ik heb tenminste een kamer geregeld…’
Gebruikersavatar
Nande-chan
Puntenslijper
Puntenslijper
Berichten: 21
Lid geworden op: 28 dec 2009 20:14
Locatie: In een donkere hoek
Contacteer:

7. Storm
De volgende ochtend hoorden we knallen. Levit was de eerste die overeind schoot en zich zo snel mogelijk aankleedde. Angst was in haar ogen te zien.
‘Levit, wat is er?’ vroeg ik, slaapdronken. Ik had de knallen nauwelijks gehoord. Levits gezicht stond ernstig en haar ogen waren zo groot dat haar oogballen ieder moment uit hun kassen leken te rollen.
‘Knallen.’ Esmeralda sprong nu ook uit bed en kleedde zich aan. Ik volgde hun voorbeeld, onwetend en waar het voor nodig was. We maakten het bed niet eens op, twee van ons hadden toch op de grond geslapen met een deken.
Het was een grote chaos toen we de trappen afliepen. Mensen duwden elkaar opzij om zo snel mogelijk weg te komen. Een paar kinderen huilden buiten op straat en het geluid van stampende ijzeren en leren laarzen was te horen. Het galmde door de straten en af en toe waren er knallen te horen.
‘Wat zijn dat!?’ riep ik boven het tumult uit.
‘Katapulten!’ antwoordde Esmeralda. We hadden mazzel dat we nog maar kinderen waren, hoewel, ik had mazzel. Levit was zeventien en Esmeralda zestien, die waren al uitgegroeid. Ik niet, ik was veertien en glipte overal tussendoor. We hadden de trappen overleefd en haastten ons naar de uitgang van de herberg. Niemand kwam binnen, iedereen rende naar buiten en drong en duwde. We werden haast doodgedrukt tussen al die mensen. Levit vond dat nog wel het ergst en beet sommigen in hun armen en schouders. Ze krabde en maakte grommende geluiden, als een wild beest. Esmeralda duwde iedereen aan de kant met haar staf, ik had geen verdediging of hulpmiddel om weg te komen.
Alleen een dolk met een zilver lemmet, die ik van Kai had gekregen, maar ik kon toch geen mensen gaan vermoorden in al die chaos!?
‘Nande! Kom!’ Levit en Esmeralda stonden al buiten, ze hielden zich laag bij de grond. Ik zwaaide en rende naar ze toe. Door de deuropening gaan was het ergste. Er probeerden wel tien mensen tegelijk er doorheen te kunnen komen. En natuurlijk paste dat niet.
Ik kan het nog steeds niet geloven dat ik het heb overleefd, ik wrong me tussen al die mannen en vrouwen door, in de hoop buiten te komen. En het lukte, wonderbaarlijk.
Er stond een koude wind, een wind die angst en de geur van bloed met zich mee voert. Levit en Esmeralda trokken me weg van de herberg en we schuilden ergens onder een laag balkon.
‘En nu?’ vroeg ik, bijna huilend.
‘We moeten weg,’ schreeuwde Esmeralda, boven al het lawaai en gegil uit. Levit trilde en beefde alleen maar, zo bang was ze. Met grote ogen en gespannen spieren staarde ze voor zich uit.
‘Natuurlijk moeten we hier weg! Wat dacht jij dan? Lekker hier blijven soms!’ viel ik uit. Esmeralda keek me ernstig aan. Ik hijgde alleen maar, ik was zo bang en wanhopig. Het leek allemaal eerst goed te gaan en nu ging het toch vreselijk mis! ‘We gaan dood!’ huilde ik. De tranen waren ook nabij bij Esmeralda en Levit, ik huilde en gilde alleen maar dat dit het einde van ons allemaal zou zijn. ‘We kunnen geen kant op!’ Opeens gaf Levit me een klap, recht in mijn gezicht. Verbaasd bracht ik een hand naar mijn rode wang, het gloeide en deed pijn.
Het Demonkind staarde me met kille ogen aan, ze leek razend.
‘Jij laffe baby! Huilen lost niks op, bespaar ons je geklaag.’ Nu was het de beurt aan Esmeralda om zich er mee te gaan bemoeien.
‘Levit! Ze is nog maar een kind, laat dat!’ Levit grijnsde vreugdeloos.
‘Hoor ons Heksje nu eens, dapper hoor. Doe jij dan eens wat! Kom op dan, ik wacht.’ Esmeralda zocht wanhopig naar woorden, maar Levit staarde haar doods aan. Een blik waar niet mee te spotten viel en de Heks besloot om niks terug te zeggen.
Ik weet niet hoe lang we onder dat vervloekte balkon zaten, voor mijn gevoel duurde het eeuwen. Maar in werkelijkheid duurde het een paar minuten, seconden misschien zelfs.
We zaten daar, wanhopig en snikkend.
‘Hier!’ Het was Levit die opsprong en de soldaat naar de keel vloog. Ik wachtte het schouwspel dom gapend af. Esmeralda greep niet in, ik ook niet natuurlijk. Ik durfde niet, begrijpelijk.
De man viel achterover, Levit had zich zelf niet meer in de hand. Haar ogen waren wijd opengesperd, haar handen trilden en haar hele lichaam schokte.
‘Levit!’ Esmeralda kwam langzaam overeind, ik bleef angstig zitten. De soldaat krabbelde snel overeind en trok zijn zwaard.
‘Achteruit, jij monster!’ gilde hij. Ik zag van uit mijn ooghoeken dat het nog maar een jongen was, achttien hooguit. Hij droeg een maliënkolder, voor de rest geen beschermende kleding.
Ik weet nog goed dat ik naar hem zat te staren, met grote huilogen. Ik kon het aan de ene kant niet geloven dat het nog een jongen was die gedwongen werd te doden en aan de andere kant weer wel. Hij had waarschijnlijk geen familie meer en geen vrienden. Zijn dorp afgebrand, hij de enige die het overleefde.
Zijn levensverhaal zou triest zijn.
‘Gran, hou nog even vol!’ Een man sprintte recht op ons af, hij was zeker in de dertig. Hij hield een beschadigd zwaard in zijn gehandschoende hand. De jonge soldaat durfde zich niet te bewegen en even ontmoetten onze ogen elkaar.
Esmeralda maakte snel een einde aan het schouwspel, ze stompte de soldaat met haar staf in de maag. De arme jongen klapte dubbel en zakte in elkaar tot hij op de grond lag.
‘Rennen! Kom!’ Levit wachtte niet meer langer, ze zette het op een lopen. De Heks trok me mee, ik had geen tijd om te antwoorden. ‘Daar! Die straat!’ We sloegen linksaf, een smalle straat in. Dat hadden we beter niet kunnen doen, want we renden recht in de armen van vijftien gewapende mannen. Ik gilde en botste tegen een dikke soldaat aan. Ik viel op de grond en trapte naar hem. Levit gromde dreigend en Esmeralda gilde dat ze beter niet aan haar konden komen.
‘Laat gaan,’ bromde een ruiter op een bruin paard. Hij droeg een dof harnas, het zag er licht uit. Daaronder had hij leren kleding en maliën.
‘Kijk eens goed naar de ogen van die twee,’ viel een andere hem in de rede. Hij greep Levit bij haar kraag en tilde haar op ooghoogte. De ruiter spoorde zijn paard aan, het dier bleef staan naast de soldaat. ‘Kijk dan, die ogen.’ De ruiter boog voorover en greep Levits kin ruw beet. Hij draaide haar hoofd naar links en rechts, uiteindelijk veegde hij met zijn andere hand de lok voor haar linkeroog weg.
Meteen werd het doodstil en leek het net of de hele groep soldaten hun adem inhielden. Levits donkere wolvenoog had hun blijkbaar doodsbang gemaakt. De ruiter liet haar los en wierp een kille blik op mij. Hij maakte een strak gebaar met zijn hand, meteen grepen drie man mij vast. Ik durfde niet tegen te stribbelen, uit angst om gedood te worden.
‘Hou die daar goed vast,’ sneerde de ruiter naar de soldaat die Levit bij haar kraag had. Esmeralda sloeg het schouwspel stilletjes gade, ik was kwaad omdat ze niks deed.
‘Het zijn nog maar kinderen, daar hebben we niets aan,’ fluisterde een van de soldaten. De ruiter negeerde zijn mannen. Het briesende paard hield halt vlak voor mijn neus. Ik voelde de hete adem van het sterke dier mijn haren opzij blazen. De ruiter boog voorover uit zijn zadel, zijn donkere ogen boorden zich in die van mij.
‘Dit is er ook een, ik weet het zeker.’ Esmeralda beet op haar lip, koortsachtig nadenkend. Ik wist niks, ik durfde niks. Ik staarde die verdomde ruiter alleen maar aan.
Een gemene grijns verscheen op zijn gezicht, een grijns van sluw en kwaadaardigheid. ‘Deze is goed.’
‘Ben ik soms een handelsmerk?’ siste ik. Het was dapper, maar ook dwaas. De soldaten lachten, maar wachtten ook gespannen de reactie van hun commandant af. De ruiter rechtte zijn rug, de grijns was inmiddels verdwenen.
‘Zo, zo. Het durft wel.’ Ik vond het vreselijk om een “het” genoemd te worden. Maar de ruiter deed dat alleen om me uit te dagen. Ik slikte, er kwam geen woord uit mijn keel. De ruiter gaf een paar bevelen aan de soldaten. ‘Jij, jij en jij. Knevel die twee en zet dat andere meisje op jouw paard.’ De soldaten deden wat hun commandant hun opdroeg. Levit en ik werden stevig beetgepakt en gekneveld. Esmeralda’s handen werden op haar rug gebonden, een soldaat zette haar voor in het zadel. Levit hapte en gromde naar de mannen, de ruiter keek keurend toe. ‘Neem jij die wilde, zet die andere in mijn zadel.’ Ik verstijfde, meteen nam ik Levits voorbeeld aan en begon te bijten naar de soldaten. De ruiter grijnsde gemeen. ‘Imiteren helpt je niet, jij bent niet mensenschuw.’ Levit werd door twee man vastgepakt en op een paard gezet van een van de soldaten.
‘Verdomme! Laat me los, stelletje hersenloze vleeszakken!’ Ik beet op mijn lip, kon ik maar iets doen voor Levit. Opeens voelde ik een sterke hand, gehuld in een leren handschoen, me bij mijn kraag pakken en ik werd omhoog getild. De ruiter zette me voor hem, in het zadel.
‘Wat…’ Ik kreeg geen tijd om verbaasd en wanhopig te zijn, de groep spoorde hun dieren aan. De paarden hinnikten en draafden briesend de straten door, ze vertrapten haast een paar stedelingen. ‘Kijk uit!’ gilde ik geschrokken. De ruiter lachte.
‘Bezorgd om een paar burgers? Jij bent apart voor een Demonkind.’ Ik hield mijn adem in, ik was bang. Zo, zo, zo bang. Straks werd ik misschien uit het zadel geworpen, hoewel… Dat zou nog lang niet het ergste zijn. Wat de soldaten met ons van plan waren, dat was mijn angst.
Zouden ons ze doden?
Of toch niet. Levit vertelde dat ze ons nodig hadden, als wapen.
‘Waar kom je vandaan?’ De ruiter begon me ineens vragen te stellen. Ik durfde er eerst geen antwoord op te geven. ‘Nou, zeg op,’ drong hij aan.
‘N-N-Nesser.’
‘Ah, een dorpeling dus. Hoe oud ben je?’
‘V-v-veertien.’
‘Waar hou je van?’ Waarom stelde hij al die vragen? Alsof het de doodnormaalste zaak van de wereld was om iemand te knevelen en een kruisverhoring af te leggen.
‘Bliksem, onweer. Tekenen en d-dichten.’ Een klein glimlachje verscheen op het gezicht van de ruiter.
‘Werkelijk? Die andere, wat is zei?’ Ik zweeg. Ten eerste wist ik niet wat hij bedoelde en ten tweede wilde ik mijn vrienden niet verraden. ‘Zeg op!’ schreeuwde hij.
‘W-w-wat bedoelt u?’
‘Wat voor Demon!?’ Ik moest even nadenken, mijn hoofd was gevuld met zorgen en angst.
‘Een w-wolf.’
‘En jij?’
‘W-weet ik n-n-niet.’ De eerste tranen vloeiden al uit mijn ogen, de ruiter verloor zijn geduld.
‘Geen geintjes!’
‘Ik weet het echt niet!’ huilde ik. De ruiter zuchtte, hij gaf het blijkbaar op. ‘Waar gaan we heen?’ vroeg ik voorzichtig. De man schopte met zijn hielen in zijn paard, het dier ging nog sneller.
‘Dat zul je wel zien.’ Ik hoorde gegil achter me, Levit kwam in verzet. De ruiter sloeg haar gelijk buiten bewustzijn.
‘Stom kind.’ De ruiter achter me trok een bedenkelijk gezicht.
‘Weet je, het reist wel sneller.’ Ik snakte naar adem toen zijn hand me achter mijn hoofd raakte. Meteen werd alles zwart en viel ik voorover…
Gebruikersavatar
Faded Dream
Potlood
Potlood
Berichten: 41
Lid geworden op: 11 jan 2010 16:53
Locatie: Wil je me opzoeken dan? ;)

YAY!!!
Nieuw stukje + avatarplaatje + titel... :mrgreen:
En Levit blijft stoer......
Waar is je onderschrift btw.......
O, en leuk geschreven :roll:
Laatst gewijzigd door Sabbientje op 03 feb 2010 15:19, 1 keer totaal gewijzigd.
Reden: Zou je iets meer kunnen zeggen over het verhaal zelf? Want een reactie als dit voegt niet veel toe. Alvast bedankt.
Dreams are nothing more than wishes. A wish is just a dream, wishing to come true.
Gebruikersavatar
Nande-chan
Puntenslijper
Puntenslijper
Berichten: 21
Lid geworden op: 28 dec 2009 20:14
Locatie: In een donkere hoek
Contacteer:

Thnx Faded Dream, ik schakel mijn onderschrift uit bij nieuwe hoofdstukken. :P Man, de stukken worden steeds langer. :shock:
8. Get out alive
De hal was donker, erg donker. Een paar fakkels brandden aan de koude muren. Ratten schoten weg en een paar valse honden blaften naar ons.
‘Doorlopen!’ We werden in de rug gepord, Esmeralda struikelde haast. Onze wapens waren afgepakt bij de poort, we werden nu naar de hoofdzaal van het fort geleid. Fort, meer een klein kasteel was het. ‘Open de deuren!’ Twee zware eikenhouten deuren gingen open, de schanieren kraakten onder hun gewicht.
Een prachtige zaal, versierd met gouden schilderingen en kandelaars lag voor ons. De troon was minder mooi, gewoon een simpele. Een lange gespierde man zat daar, met zijn linkerelleboog steunend op de vergulden leuning. Hij had halflang zwart haar, een dun baardje en droeg kleding van zwart leer. Hij had een wijnglas in zijn hand, een bediende stond achter zijn troon met een fles rode wijn.
‘Ah, gasten.’ De ruiter die de bevelen aan zijn mannen had gegeven boog eerbiedig voor zijn meester.
‘Heer, twee aanwinsten.’ De man dronk zijn glas leeg, de bediende schonk weer bij.
‘Bedankt, Argus. Je kunt weer gaan.’ De ruiter, die blijkbaar Argus heette, boog weer en verliet de zaal. Wij stonden daar, bibberend en doodsbang. De man nam een slok van zijn drank en keek ons nieuwsgierig aan. Hij hield zijn hoofd ietsje schuin, zijn donkere ogen priemden zich in de onze. ‘Twee? Er staan er drie.’ Hij zette zijn wijnglas weg en stond op. ‘Ik ben Graaf Válor, en twee van jullie moeten Demonkinderen zijn.’ Hij kwam dichterbij, hij zag er angstaanjagend uit met zijn kille moordenaarsogen. Levit liet haar hoofd hangen, de Graaf merkte dit meteen op. ‘Die dus, en jij ziet er wel verdacht uit.’ Daarbij wees hij naar mij. Bedankt, zwarte ogen.
Válor draaide zich naar Esmeralda, hij kwam langzaam dichterbij. De Heks slikte angstig.
‘Wat ben jij dan?’ vroeg de Graaf spottend. Arme Esmeralda.
‘E-een Heks.’ Er viel niet te liegen tegen deze man, hij versmalde zijn ogen tot spleetjes. Esmeralda bleef hem dapper aan kijken.
‘Een Heks? Hmm, komt van pas. Jij daar, welk element?’ Hij wees naar Levit, die weigerde antwoord te geven. ‘Geef antwoord, zwijg niet.’
‘Ik zeg niks.’ De Graaf gaf haar een pijnlijke klap in het gezicht. Levit wankelde en viel achterover. Esmeralda en ik trokken wit weg. Válor draaide zich naar mij.
‘En jij?’ Ik had mijn kaken op elkaar geklemd, mijn keel zat potdicht. Ik kon niks uitbrengen, ik staarde de Graaf alleen maar met grote angstogen aan. ‘We krijgen jullie wel aan het praten. Neem die Heks mee en breng die twee naar de kerkers.’ We werden ruw beetgepakt en meegenomen.
‘Esmeralda! Esmeralda!’ schreeuwden we allebei. Maar de Heks werd naar een andere gang meegetrokken, Válor volgde zijn mannen en Esmeralda naar beneden.
We daalden een donkere trap af, naar de kerkers. De bedompte geur werd steeds sterker. De twee cipiers smeten ons in een cel en ketenden onze handen vast.
‘Stelletje klootzakken! Laat ons los!’ schreeuwde Levit. De twee mannen reageerden niet en verlieten de kerkers.
Ik huilde stilletjes, Levit snikte mee. We waren gevangen, diep weggestopt in de kerkers van Graaf Válor. Ik was wanhopig, ik voelde me leeg van binnen. Het was toch een hopeloze situatie, geen uitweg mogelijk. We waren nog maar kinderen, we begrepen dit niet.
We begrepen de wereld van de volwassenen niet…
‘Hallo?’ Ik keek met een ruk op, we waren gelijk doodstil. ‘Hallo? Wie zijn jullie?’ De stem van een jongen, we knepen onze ogen samen en tuurden in de duisternis. Zachtjes voelde ik een schopje tegen mijn enkel, ook Levit voelde het. ‘Jullie zijn echt, hè? Jullie zijn echt.’ Levit fronste, het klonk nogal raar.
‘Natuurlijk zijn we echt. Wie ben jij?’ Onze ogen waren eindelijk gewend aan de duisternis en we konden de gedaante van een lange jongen zien. Hoogstens zestien jaar oud. Zijn blauwe ogen stonden hoopvol, zijn donkerbruine haar stond piekerig alle kanten op.
‘Ik ben Justus; Justus Benjamin Fox.’
‘Nande; Nande Sintel.’
‘Levit; Levit Lemawa.’ De jongen knikte, hij was erg verzwakt.
‘Zijn jullie ook Demonkinderen?’
‘En jij dan?’ sneerde Levit wantrouwig. Justus was even stil, voorzichtig knikte hij.
‘Ja… Ik ben een Demonkind…’ Levit en ik keken elkaar snel aan.
‘Wij ook, zijn…’ Ik staakte mijn vraag, want er klonk een ijzige gil van pijn door het fort. Een koude rilling ging over onze ruggen. ‘Wat was dat!?’
‘Wil je niet weten,’ mompelde Justus triest. Uren gingen voorbij, af en toe weerklonk die verschrikkelijke gil weer en deed ons rillen. We wisten niet of het nacht was of ochtend, in ieder geval daalden drie mensen de stenen trappen af. We tuurden het donker in, Esmeralda werd in een andere cel opgesloten. Ze zag er doodmoe uit en was lijkbleek. Haar ogen leken uit hun kassen te rollen, zo groot waren ze. De cipiers kwamen onze cel binnen en maakten Levit en mij los. Justus hield zijn adem in, spijt was in zijn ogen te zien en bezorgdheid.
We werden meer meegesleept dan meegetrokken, onderweg kwamen we nog langs de cel van Esmeralda. Tot onze schrik was ze er erger aan toe dan we dachten. Haar kleding was op diverse plekken gescheurd en open wonden waren zichtbaar. Sommigen bloedden nog steeds en het stro onder haar was ondertussen rood geworden.
‘Doorlopen.’ We liepen donkere hallen door, uiteindelijk daalden we weer af naar beneden. De geur van bloed sloeg ons in het gezicht, het rook sterk. Ik had al een vaag vermoeden wat er beneden op ons stond te wachten.
‘Heer, de twee Demonkinderen.’ Válor dronk verveeld een wijntje en keek ons arrogant aan.
‘Doe eerst maar die brutale, zet die ander maar vast.’ Levit werd beetgepakt, een zware deur ging open en Válor, Levit en een cipier liepen naar binnen. Ik kon de kamer niet zien van binnen, de deur ging al dicht voordat ik een kijkje kon wagen en werd vergrendeld. De overgebleven cipier sloot me op in een klein donker kamertje, de grond was gevuld met stro. De deur werd in het slot gesmeten.
Daar zat ik dan, doodsbang en doodmoe.
Ik nam plaats in een hoekje en trok mijn knieën op. Ik hoorde mensen praten in de kamer naast me, het geluid van staal. Iemand die gilde, het ging door merg en been. Wanhopig liet ik mijn hoofd tussen mijn armen en knieën vallen. Zo bleef ik zitten, peinzend en half slapend. Ik kan nog steeds niet geloven dat ik in die smerige cel kon slapen. Maar ik was zo moe, angst vreet energie en ik had haast geen over. Tenslotte moet je wel energie over hebben om zo’n behandeling als Levit te doorstaan. Want het was duidelijk háár gegil dat door de hallen klonk. Ik hoorde Válor schreeuwen: ‘Waar was het!? Waar was het!?’ Ik sloot mijn ogen, het gegil en geschreeuw bleef ik horen. Zelfs in mijn slaap.
Waarom was ik ook alweer weggegaan? Als ik bij Kai en de Geestenjager was gebleven was alles goed geweest. Dan had ik niet in zo’n koude cel hoeven te zitten en niet hoeven te lijden.
Na een tijd - dat een eeuwigheid leek te duren - verstomde het gegil, sterker nog, het hield op. Alleen gesnik was te horen en het geluid van stromend water dat in een glas werd geschonken.
‘Goed, breng haar maar weg. En haal de volgende.’ De deur ging open en ik hoorde Levit die weg werd gebracht.
Nu ik.
De deur van mijn cel ging open, een van de cipiers stond in de deuropening.
‘Kom.’ Ik deed net alsof ik nog sliep, maar ik was wel degelijk wakker. De cipier stampte de cel in en trok me mee. Ik werd de andere kamer binnen gedragen en voor Válor neergezet. Meteen kreeg ik een koude plens water in mijn gezicht, ik was klaarwakker.
De Graaf grinnikte vermakelijk.
‘Jij bent de eerste die in die cel heeft geslapen, geweldig. De meeste werden gek van de zenuwen en het geschraap van ijzer.’ Ik staarde Válor kalm aan, ik wilde hem zijn leedvermaak niet gunnen. Hij nam nog een teug wijn en wenkte naar de beul. ‘Deze minder streng aanpakken dan de vorige.’ Ik werd op een stoel geduwd, de Graaf schonk nog een glas wijn in. Dat hij nog nuchter was! ‘Luister, het is heel simpel. Ik stel de vragen, jij geeft antwoord. Werkt het niet op die manier? Dan hebben we altijd dit schatje nog.’ Ik slikte, de beul hield de kattenklauw vast, een verschrikkelijk martelwerktuig. ‘Gesnopen?’
‘J-ja.’
‘Mooi.’ Ik klemde mijn kaken op elkaar, ik kon gewoon niks uitbrengen. ‘Ik wil je alleen een paar vraagjes stellen, meer niet. En het is makkelijker, voor ons beide, om gewoon mee te werken. Snappie? Wijntje?’ Hij bood me een glas aan, ik staarde er dom naar.
Wijn? Ik was veertien!
‘Probeer je me dronken te voeren?’ vroeg ik voorzichtig. Válor lachte en nam plaats op een houten bank achter zich.
‘Waarom zou ik?’
‘Dronken mensen spreken altijd de waarheid.’ De Graaf grijnsde, ik nam het glas voorzichtig aan. Ik wilde niet zoals Levit op de pijnbank eindigen.
‘Goed dan, Argus vertelde me dat je anders bent dan die twee in de kerkers. Wat zijn mensen volgens jou?’ Ik dacht even na, waarom die vraag? Waarom geen vraag van: ‘Wat heeft Levit voor een Demon?’ of ‘Ken je meer Demonkinderen of Heksen?’ Nee, gewoon een simpele vraag.
‘Uhm… Gewoon, wezens net zoals alle anderen. Alleen zijn ze wreder, egoïstisch en doen alles voor geld. Maar verder heb ik er geen problemen mee of haat tegen hen.’ Válor luisterde gefascineerd naar mijn woorden. Ik nam een voorzichtige slok van mijn wijn. Het smaakte bitter, het was niet echt lekker.
‘Interessant, heb je vrienden?’ Ik knikte.
‘Drie, denk ik…’
‘Wie?’ Bij deze vraag zat ik klem. Ik had twee opties: zwijgen en de kans lopen om gemarteld te worden of gewoon antwoord geven en informatie over mijn vrienden prijsgeven. ‘Nou, zeg op. Wie?’ Ik nam snel nog een slok, de Graaf keek me ongeduldig aan. ‘Waarom zeg je niks? Ik dacht dat je mijn uitleg goed had begrepen.’
‘Als ik wat zal zeggen over mijn vrienden, dan gaat u daar misbruik van maken!’ Válor barste in lachen uit, hij morste bijna wijn over zijn kleding. Hij pinkte snel een paar traantjes weg, hij hikte nog na.
‘Al sinds jij die wijn hebt aangenomen maak ik misbruik van je.’ Razendsnel wierp ik een angstige blik op het glas gevuld met rode wijn. Ik liet het snel vallen, waardoor het in duizenden scherven uiteen spatte.
‘Wat zat er in die wijn!?’ gilde ik in paniek. Válor keek met vermaak toe, de beul pookte wat in het vuur van de haard. ‘Wat zat er in!?’
‘Niks,’ glimlachte de Graaf triomfantelijk. Hij wenkte naar de beul en droeg hem op om een nieuw wijnglas te halen. ‘Ik heb er niets in gedaan, jij raakte alleen maar in paniek.’ Ik dacht na, ik had de wijn aangenomen en toen stelde hij die simpele vraag: “Wat zijn mensen volgens jou?”
In één klap realiseerde ik me het. Válor zag de geshockeerde uitdrukking op mijn gezicht en grijnsde duivels.
‘Heb je het eindelijk door?’ Normaal zal een kind dat verstoten en gehaat is door de Mens er natuurlijk geen vertrouwen in de Mens meer hebben. Maar ik ben buiten het dorp opgegroeid en heb er weinig van meegekregen. Ik heb vertrouwen in de Mens, dat had ik openlijk tegen Válor verteld.
Dat was dwaas.
Nu kon hij er gemakkelijk misbruik er van maken, mijn vertrouwen in de Mens.
De Graaf gaf me een nieuw glas gevuld met wijn aan. Ik liet me trillend op de houten stoel zakken en bracht de rand van het glas bevend naar mijn lippen.
‘Wat is je naam eigenlijk?’ Ik keek op, Válor staarde me nieuwsgierig aan, als een roofdier dat de reactie van zijn prooi afwacht.
‘Waarom wil u dat weten?’ De Graaf stond dreigend op, ik haalde diep adem. Op dat moment dacht ik alleen aan beleefd blijven.
‘Daarom.’
‘Wil u ook dan de namen van mijn vrienden weten?’ Válor kwam in een flits naar voren. Ik zette het wijnglas snel neer en drukte me tegen de muur. De beul keek van Válor naar mij.
‘Nog niet,’ snauwde de Graaf. De beul liet de kattenklauw weer zakken en stookte het vuur verder op. ‘Luister, de namen van je vrienden hoef ik niet.’
‘Waarom die van mij dan wel?’ Een scheef lachje, ik had het gevoel dat ik me helemaal plat gedrukt had tegen de koude muur.
‘Goed, vertel me de namen van je vrienden dan maar,’ grijnsde Válor. Ik schudde koppig mijn hoofd. ‘Nou dan.’ Hij bracht zijn gezicht dichterbij en nam een slok wijn. Ik haalde diep adem.
‘Nande Sintel.’ De Graaf verslikte zich in zijn wijn, snel deed hij een stap achteruit en hoestte.
‘Nande!?’ bracht hij met een schorre stem uit. Ik knikte, Válor draaide zich om en keek strak naar de muur. Ik hield me gedeisd, bang voor de reactie. ‘Breng haar weg,’ klonk er na een ongemakkelijk lange stilte. De beul keek verbaasd op naar zijn meester, ik slaakte alleen maar een zucht van verlichting…
Gebruikersavatar
Nande-chan
Puntenslijper
Puntenslijper
Berichten: 21
Lid geworden op: 28 dec 2009 20:14
Locatie: In een donkere hoek
Contacteer:

9. Caged
In het begin voel je je wanhopig en heb je de sterke drang om te overleven en vrij te komen. Weg uit een muffe cel vergeven van de ratten en ongedierte.
Maar na een tijdje voel je je lusteloos worden, maakt het je allemaal niets meer uit en geef je je over aan de dagelijkse routine. Je went aan de knagende en schrapende geluiden, aan de beten en etterende wonden, de kleine pootjes die over je huid trippelen. De zware stemmen van de cipiers en de duisternis. Je staart in het donker met emotieloze ogen voor je uit, het overlevingsgevoel is weggeëbd. Alleen een leeg gat blijft er in je achter.
Maar toch… diep binnen in je hart brandt er nog een klein sprankje hoop en de wil om te overleven. Uithoudingsvermogen is belangrijk als je geïsoleerd raakt en alleen de ratten je gezelschap zijn.
Als je geen wilskracht hebt, dan word je gek. Dat waren de eerste dagen, Levit was zenuwachtig en schraapte langs de muren met haar geboeide handen. We waren in aparte cellen geplaatst na mijn verhoring. Justus zei niks, Esmeralda nam zijn voorbeeld aan. De twee staarden met lusteloze ogen voor zich uit.
Ik verloor langzaam de moed en mijn wilskracht. Het enige wat ik deed was de ratten uit mijn buurt proberen te houden. Dit leek nu wel het einde, we zouden zijn weggerot als Graaf Válor niet naar de kerkers was gekomen.
De reden waarom is me nu nog steeds niet helemaal duidelijk, het enige wat hij deed was langs de cellen lopen. Twee cipiers volgden hem als brave honden, triest eigenlijk. Hij bleef staan voor mijn cel, hij probeerde oogcontact te maken. Ik vermeed het, woede en haat knaagden aan me. Hiermee maakte hij mijn afkeer van hem alleen maar groter.
De tijd kroop langzaam voorbij, té langzaam. Válor gaf het niet op en bleef me maar aanstaren, ik wilde me niet aan hem overgeven. De cipiers keken zenuwachtig toe, alsof ze bang waren voor de uiteindelijke reactie.
Maar die uiteindelijke reactie kwam niet…
Uren kropen voorbij zonder dat er ook maar iets gebeurde. De spanning nam toe, iedereen hoopte gewoon dat iemand zou uitbarsten of ging schreeuwen. Ik schraapte met mijn nagels nerveus over de koude grond, Esmeralda hoestte.
Totaal onverwacht draaide de Graaf zich om en beende de trappen op, hij mompelde nog iets en verdween. Iedereen haalde opgelucht adem, de cipiers brachten ons wat te eten. Daarna verdwenen ze in het trapgat, ze lieten ons met z’n vieren achter.
‘Dit was vreemd.’ Het waren de eerste woorden van Esmeralda in weken. Justus knikkebolde met zijn hoofd.
‘Er iets gaande, iedereen is onrustig… Vooral de cipiers…’
‘Er gaat iets gebeuren, iets wat niet klopt,’ reageerde Levit mopperend.
‘Hij is bang,’ mompelde ik, meer tegen mezelf dan de anderen.
‘Kan kloppen.’
‘Hij keek nogal raar, bangig.’ Levit gaf het klauwen aan de tralies op en zakte in elkaar. ‘Geloof me, hij wil iets van jou.’ Ze wees naar mij, ik fronste.
‘Tsk. Alleen omdat ie zo duister keek? Hij wil iets van ons allemaal.’ Na die woorden zakte ik verder naar beneden en sloot mijn ogen…
***
De cipier duwde me ruw de trappen op, ik was verzwakt de afgelopen dagen en kon haast niet meer op mijn benen staan.
‘Doorlopen!’ klonk de onprettige stem. Ik wankelde de treden op, de cipier opende een vergrendelde deur en de lange hal kwam in zicht. Het werd zoals gewoonlijk door fakkels verlicht, ik werd weer vooruit geduwd. Struikelend liep ik door smalle gangen en brede hallen. Ik had het gevoel elk moment door mijn benen te storten, gelukkig hielden we halt voor een versierde deur, aan het eind van een brede gang. De cipier klopte een paar maal, de deur ging op een kiertje open. De man draaide zich om en beende weer terug. Ik had geen flauw idee wat ik nu moest beginnen, vluchten had geen zin. Ik zou toch flauwvallen en vroeg of laat zouden ze me toch weer aanhouden en opsluiten.
Moest ik dan naar binnen gaan? Ik wist niet eens wie er in die kamer zat, misschien wel de Graaf zelf of een of andere beul.
‘Treuzel niet en kom binnen.’ De kalme stem kwam uit de kamer, ik slikte en duwde de deur verder open. De geur van lavendel sloeg me in het gezicht, heerlijk. Her en der was er wierook verspreid, een klein fonteintje stond in het midden van de ronde kamer. De muren waren wit, crèmekleurig en waren versierd met runen. Er stonden drie altaars, de eerste had een wassende maan. De tweede een vollemaan en de derde een afnemende maan. Ik herkende de stenen pyriet, rozenkwarts, amethist, hematiet en verschillende soorten agaat. Op de grond was een pentagram afgebeeld, die de hele vloer in beslag nam.
Ik stapte de kamer binnen en sloot de deur achter me. Een zwarte kat streelde langs mijn benen. ‘Mushra.’ De kat reageerde en liep rustig naar een vrouw in het paars gekleed toe. Ze tilde de kat op en aaide het dier over haar kop. ‘Welkom,’ begroette ze me. Ik opende mijn mond, maar er kwam niks uit. De vrouw glimlachte en zette de kat weer neer. Ze had lang donkerblond haar, grijze ogen en was redelijk lang voor een vrouw. Haar lange jurk sleepte mee over de vloer, ze droeg een pentagram om haar nek en had armbanden van bergkristal om. Om een vinger droeg ze een ring van maansteen, het verkleurde in het licht.
‘Het is onbeleefd om jezelf niet voor te stellen.’ Er lag een strenge toon in haar stem, maar verder klonk het warm en vriendelijk.
‘Ehm… Uh… Nande…’ De vrouw pakte een wierookstokje en liep naar het fonteintje toe.
‘Ik ben een Hogepriesteres, een Witte Hogepriesteres om precies te zijn.’ Ze stak de wierook in een spleet van de stenen fontein.
‘Waarom ben ik hier?’ vroeg ik aarzelend. De Hogepriesteres draaide zich om. ‘Mijn vrienden zijn gemarteld, ik niet. Of word ik nog gemarteld?’ De vrouw nam plaats op een pastelkleurig kussen.
‘Als je gewoon antwoord geeft blijft foltering uitgesloten.’ Ik slikte moeilijk, alsnog kans op een foltering blijkbaar. ‘Maar wat Rogus deed was een en al bangmakerij.’ Ik trok een wenkbrauw op.
‘Rogus?’
‘De beul. Een rare sadist die zijn werk als een lolletje opvat.’ De beul die ik had gezien zag er inderdaad dreigend uit, met zijn gespierde lichaam en harde ogen. ‘Maar ik hou niet van foltering of geweld.’
‘Maar wat gaat u dan doen?’ De kat van de Hogepriesteres miauwde klagelijk en drukte haar lijf tegen mijn arm.
‘Laat haar maar, het is een oud dier. Maar ik ga je gewoon een paar vragen stellen.’ Ze haalde een dikke stapel kaarten tevoorschijn en hield deze in haar handen. ‘Hoe oud ben je?’
‘Veertien.’
‘Waar kom je vandaan?’
‘Nesser, een klein dorpje.’
‘Je ouders?’
‘Mijn moeder leeft nog, mijn vader is jaren geleden weggegaan.’ De Hogepriesteres knikte nadenkend en spreidde de kaarten voor zich uit over de grond.
‘Concentreer je op de vier elementen en trek dan een kaart op je gevoel.’ Ik haalde diep adem en sloot mijn ogen, langzaam bewoog ik mijn hand over de kaarten heen. Onweer en brand ging er door mijn hoofd heen, meteen greep mijn hand een kaart en trok deze. Ik opende mijn ogen weer en staarde er niet-begrijpend naar.
‘Staven? Waarom staat er staven?’ Er was een man op het plaatje afgebeeld die staven droeg naar een dorp.
‘Dat is het element vuur,’ antwoordde de Hogepriesteres.
‘Hoe kunt u dat weten?’
‘Bokalen zijn water, pentakels zijn aarde, staven zijn vuur en de zwaarden zijn lucht.’ Ze nam de kaart uit mijn handen en schudde ze weer. ‘Dit zijn Tarotkaarten, hiermee kunnen mensen vragen stellen en de kaart geeft antwoord.’
‘Dat kan niet.’ Ze glimlachte warm.
‘Oh nee? Je zag het net. En volgens mij klopt het ook nog.’ Mijn maag trok samen, ik werd zenuwachtig. Als die kaarten op alles antwoord gaven, dan was geen geheim veilig meer.
‘Hoe…?’
‘Mensen hebben personen om zich heen die niet in het echt bestaan. Heksen ook trouwens en Demonkinderen zijn eigenlijk mensen, maar dan met een duivel in zich opgesloten. Sommigen kunnen die personen zien, die noemt men Heksen. Sommige Demonkinderen ook trouwens, ik noem ze Gidsen. Ze leiden ons door het leven, en helpen ons de juiste keuzes te maken. Geweten, zo worden ze ook wel genoemd.’
‘Dus… het zijn Geesten?’
‘Nee! Nee!’ Ze klonk ineens heel erg boos, ik viel bijna achterover van schrik. De kat zette gelijk een hoge rug op. ‘Nee, Geesten zijn anders. Gidsen zijn een energie. Die trekken ook de kaarten voor je.’ Langzaam kwam het tot me door, ik begreep het.
‘Spiritueel begaafd?’
‘Precies.’
‘Dus… u bent een Heks?’ De vrouw knikte, het bleef even stil. Ik luisterde naar het stromende water van de fontein en het spinnen van de kat. Ik genoot van de geur van wierook en voor het eerst sinds maanden voelde ik me veilig en geborgen hier.
Achter in mijn hoofd ging een deur op een kier open, ik herkende het ergens vaag van. Ergens uit mijn verleden.
‘Goed dan, we zijn klaar voor vandaag. Ik kan je niet verder helpen.’ Ik schrok op.
‘Wat?!’
‘Rustig maar, ik geef alleen alles door aan Válor. Hij ziet maar wat hij er mee doet. Ik wil er niks meer mee te maken hebben.’
‘Wat geeft u door?’ vroeg ik bezorgd.
‘Dat jij het element vuur bezit.’
‘Waarom wil hij dat weten?’
‘Hij moet nog maar één Demonkind vangen, er zijn er nog maar vier over.’ Mijn mond viel open van verbazing.
‘Vier?!’
‘Ja, alle vier met ieder een van de vier elementen: water, aarde, vuur en lucht. Jij bezit vuur en Justus aarde. Dat andere meisje had lucht volgens mij.’
‘Waarom?’ De Hogepriesteres was even stil.
‘Dat weet je wel.’
‘Hij maakt het alleen nog maar erger!’ Ik hervond al snel mijn zelfbeheersing weer terug. De Hogepriesteres glimlachte warm.
‘Liefde is makkelijk er uit te slaan, maar moeilijk om te schenken.’ Ik haalde even diep adem, ze legde bemoedigend een hand op mijn schouder. ‘Maar vuur zal je verder helpen.’ Vuur… Het klopt wel dat ik het element vuur heb. Daar was de Hogepriesteres duidelijk achtergekomen…
Gesloten

Terug naar “De Poort Naar De Andere Wereld”