Hoooi, een lang stuk. Excuses als het
te lang is, maar ik weet niet waar ik het op zou moeten splitsen.^^
---
De weg naar huis was langzaam, en pijnlijk. De wind, die niet koud was maar wel een stuk frisser dan de laatste weken, maakten tranen in mijn ogen, als ze er toch al niet waren. Toen ik thuis kwam meldde ik aan mijn moeder dat ik bij Isabel at, en ik negeerde het afkeurende weerwoord van mijn moeder. Ik voelde me een vluchteling, toen ik de tuin weer uit liep, alsof ik vluchtte zodat mijn familie me niet kon zien. Ik pakte de eerste de beste bus die ik tegenkwam, en ik had geen idee wat de eindbestemming was. Veel kon me dat ook niet schelen, mijn hele leven leek plotseling iets wat geen eindbestemming had, enkel tussenhaltes die kwamen en gingen. In de hemel brak een klein zonnetje door en de straten leken ook weer steeds minder nat te worden. Ik hoopte dat de zon snel weer zou doorbreken en dat het gauw weer hartstikke warm zou worden. De regen deed me denken aan de dag er voor, toen ik me gelukkig voelde en een euforisch gevoel bezit van mijn lichaam had genomen. Op dit moment was het het tegenovergestelde. Ik kon niet beschrijven wat ik voelde, niet met woorden en niet met gezichtsuitdrukkingen. Ik vroeg me af wat Benjamin aan het doen was, en of ik anders had moeten reageren op zijn zinnen. Ik was boos, dat kon ik niet ontkennen, want ik snapte hem niet. Ik snapte zijn onlogische manier van communiceren niet. Het geen contact willen, het wel zoeken, het niet om willen gaan met mij, me wel uitnodigen voor een film, me kussen, maar zeggen dat het niet had moeten gebeuren. Ik snapte het niet en kon het niet snappen. Ik wist dat hij ziek was, en iedere dag werd ik me daar meer en meer van bewust, maar hoewel hij ziek was en de werkelijkheid verloren was, zag ik zijn manier niet als een oplossing. Er was geen oplossing voor hem, en hij maakte het zichzelf moeilijker. Natuurlijk wist ik niet hoe het was om een stem in je hoofd te hebben die zei dat je iemand moest vermoorden, om geen ouders te hebben die op zo’n manier om het leven waren gekomen, en om dingen te zien die niet echt waren – het moest vreselijk zijn, maar ik had het nooit ervaren, dus kon ook niet doen alsof. Ik wilde ook niet doen alsof, ik wilde enkel hem. Een jongen van negentien die geen prettige jeugd had gehad, wees was, en moest werken op een rustige plek, omdat hij het anders niet aankon. Een jongen met een geestelijke ziekte, die niet te genezen was. Een jongen die agressief kon zijn en mensen had verwond, maar nooit expres. Een jongen die zichzelf haatte, een jongen waar ik van hield. Een jongen die zichzelf kon zijn, en van uitdagen hield en me deed voelen alsof ik meer was dan maar een mens. Een jongen waar ik mee kon lachen, en blijkbaar ook kon huilen. Een jongen die me intrigeerde, omdat hij zei wat hij dacht. Een jongen die mijn hart had veroverd, en hem nooit terug zou geven.
Toen de bus de eindbestemming had bereikt, stapte ik uit. Hoewel het nog maar net zeven uur was geweest, overmande de vermoeidheid me pas toen ik van het busstation liep. Ik had de laatste weken niet goed geslapen, en mijn dagen waren ook niet bepaald kort geweest, vond ik. Ik gedachten sloeg ik mezelf omdat er aan dacht dat ik het me nu wel kon veroorloven qua geld als ik zou stoppen met werken en de laatste weken nog van mijn vakantie zou aan genieten. Echter was ik te bang dat ik Benjamin helemaal niet meer zou zien. En ik vroeg me af hoe het nu verder moest. De discussie die we hadden gehad na het werk had nergens op geleken, net als zijn manier van doen tegenover mij, vond ik. Ik vond het oneerlijk, dat hij zo met me speelde, ook al ging het niet expres en wist ik dat hij niet wist wat hij wilde, of wat voor keuze hij moest maken. Ook vroeg ik me af waarom het op zo’n stom einde had gelopen. Ik wist dat als hij maar even had laten blijken dat er nog hoop was voor me, dat ik me dan nu niet zo leeg zou voelen. Plots wist ik ook hoe ik me voelde; leeg, een omhulsel van niets.
Ik betrapte mezelf er op dat ik meer om hem was gaan geven dan om mezelf. Ik was nooit iemand geweest die zich minderwaardig had gevoeld of iets dergelijks, maar als hij zei dat hij me pijn kon doen door bij hem te zijn, maakte me dat niet uit. Vanbinnen deed hij me pijn door niet bij hem te zijn. Trouwens, ik zag hem er ook wel voor aan om morgen niet te komen werken, en daarna was het zondag. Dat betekende dat ik hem twee dagen niet zou zien, en dat idee stond me niet aan.
Ik schrok toen ik mijn telefoon voelde trillen, en gehaast haalde ik mijn telefoon uit mijn zak, en met een bonkend hart. Ik kon een teleurstelling niet onderdrukken toen ik zag dat het van Vincent was, en hoewel ik hartstikke blij was dat het weer goed was tussen ons, had ik liever gelezen dat het Benjamin was, ook al had ik een vermoeden dat het dan niet zo’n leuk berichtje zou zijn. Ik opende het scherm, en las vluchtig door wat hij had gestuurd.
“en wie is benjamin nu weer? heb je een nieuwe scharrel?
je bent niet thuis en je ma zei dat je bij isabel was maar daar ben je ook niet. isabel wist niet eens dat je bij haar at volgens je moeder, dus zeg op. waar ben je? xx” Ik dacht even na en besefte me dat ik zelf niet eens wist waar ik was. Toen ik om me heen kijk zag ik achter me ook een treinstation liggen, dat me bekend voorkwam. Een paar seconden later kwam er in me op dat het Woerden was, een plaats waar ik niet zoveel kwam en ook niet zoveel te zoeken had.
“Ik zit in Woerden, vraag me niet wat ik hier doe. Benjamin is een collega van me. Geen idee hoe laat ik thuis ben, ben van plan te verdwalen hier.” Ik was me er van bewust dat het niet erg aardig over kwam en dat ik vooral overkwam alsof ik in een dipje zat, of zegmaar liever een grote dip. Vincent kende me wel, dus hij zou vast begrijpen dat ik alleen wilde zijn. Vrijwel gelijk kreeg ik een sms’je terug van hem.
“vertel, waar ben je, dan kom ik je wel halen met de auto. waarom is je collega dan een eikel? xx” Ik zuchtte, maar vond het lief van Vincent dat hij me wilde komen halen. Net toen ik weer een sms’je terug wilde sturen, ging hij over, en nog eens over, en dat deed me beseffen dat ik werd gebeld.
‘Allein?’ mompelde ik in de telefoon, alles totaal vergetend.
‘Allein!’ Mijn hart maakte een oplawaai toen ik de stem van Benjamin herkende. Ik had moeten toegeven dat ik hem voor twee tellen was vergeten toen Vincent had gesms’t. Of niet hem, maar wel wat er was plaatsgevallen.
‘Hé,’ mompelde ik zacht.
‘Hé. Eeh.’ Hij leek te aarzelen. ‘Ik moet je spreken. Ik weet dat we al hebben gepraat vandaag en dat het niet zo leuk was, maar… ik moet je gewoon echt spreken.’ Zijn stem klonk een beetje haastig.
‘Oh.’ Ik had geen zin om weer gekwetst te worden. ‘Nou, dat valt niet mee, want ik zit in Woerden…’ zei ik, me ietwat schamend.
‘In Woerden? Wat doe je daar?’ Ik moest hoe dan ook glimlachen om hoe zijn stem klonk, er was niets van vandaag te bekennen, enkel van hoe ik hem had leren kennen. Ik kon zijn gezicht zo voor me halen.
‘Niet zo veel,’ gaf ik toe.
‘Hè, oké dan,’ zei hij een beetje verward. ‘Zal ik naar Woerden komen?’
‘Hoe wou je dat doen?’ Ik fronste, terwijl ik stil ging staan.
‘Wat dacht je van de auto?’ Zijn stem klonk een beetje schamper, uitdagend.
‘Huh, heb jij je rijbewijs dan?’ vroeg ik verbaasd, me stom voelend om het idee dat ik dat niet eens wist.
‘… Ja, die heb ik,’ gaf hij als antwoord, en ik hoorde hem zacht lachen om mijn idiote gedoe. Ik dacht even na.
‘Het is niet handig als je hierheen komt,’ zei ik. ‘Ik stap op de volgende bus richting huis, ik zat een half uur in de bus geloof ik.’ Ik draaide me om en liep weer richting het busstation, dat naast het treinstation lag, maar dan een stuk lager.
‘Oké.’ Hij klonk aarzelend.
‘Mag ik ook weten waarom je me moet spreken?’ vroeg ik een beetje nieuwsgierig, het hele drama van vanmiddag vergetend, maar ook een beetje bang om zijn antwoord.
‘Ik wil je iets zeggen, en ik denk dat het van belang is wat… ons betreft.’ Het klonk zakelijk, vond ik.
‘Oké…’ zei ik aarzelend.
‘Wees gerust, ik zal niet weer… ja. Nou ja goed, ik zie je straks, dan wacht ik je wel op bij de bushalte, ik weet wel welke ik moet hebben. Als je uitstapt bij de bieb…’
‘Ja, oké,’ zei ik. ‘Tot dan.’ Ik hing op voordat hij nog iets kon zeggen. Met een knoop in mijn maag liep ik het busstation op, en zag tot mijn verbazing dat de bus er al stond, in elk geval dezelfde bus die ik net had genomen.
Toen ik in was gestapt, sms’te ik Vincent terug.
“Van mijn collega leg ik nog wel uit, maar ik ben nu op de weg terug want ik heb even met hem afgesproken. Dus wees op je hoede vanavond laat, want dan breng ik even een bezoekje aan je kamer. Als je niet buiten bent, heet dat. X”
Ik was zenuwachtig, toen de bus begon te rijden, en vond het totaal onnodig. Hij had zelf gezegd dat ik gerust moest zijn, maar het kon net zo goed zijn zodat ik niet zou flippen of iets dergelijks. En het klonk zo zakelijk – hierdoor was ik bang dat hij er toch definitief een einde aan wou maken. Aan het contact hebben, het zien van elkaar. Met iedere minuut die er verstreek werd de knoop in mijn maag groter en groter, eenvoudigweg omdat ik niet zonder hem wilde.
Het was acht uur toen ik de bus uitstapte, de halte vlak bij de bibliotheek. Het enige wat er tussen was, was het plein voor de bibliotheek, een stoep en een weg. Dan nog weer de stoep waar ik op stond, met grote betonnen stenen om op te zitten en een heg dicht in de buurt die aan een grote tuin grensde. De vermoeidheid was min of meer weggevaagd, maar omdat ik nog niet had gegeten ’s avonds, begon mijn maag aardig opstandig te worden. Het nare ervan was dat ik er misselijk van werd, en mijn zenuwen droegen daar flink aan bij. Benjamin kwam met aangefietst, en zwaaide kort naar me voordat hij naar mij toe kwam fietste. Hij stapte van zijn fiets af, en keek me eerst even aan.
‘Wat deed je in Woerden?’ vroeg hij toen.
‘Niets,’ zei ik naar waarheid.
‘Niets?’ Hij trok een wenkbrauw omhoog, maar ik knikte. Hij stapte van zijn fiets, maar bedacht zich toen. ‘Zullen we… eh, aan de overkant gaan zitten?’ Hij keek om zich heen. ‘Daar?’ Hij wees naar de overkant van de weg, waar bankjes stonden, een paar meter van het bekende gebouw af.
‘Oké. Maar Benjamin..?’ zei ik aarzelend, bang dat ik hem geïrriteerd zou maken. ‘Ik heb niet zo’n zin weer een… ja, zoals vanmiddag.’
‘Hoeft ook niet.’ Hij liep naast zijn fiets terwijl we overstaken. Het was rustig op de weg, zoals het eigenlijk altijd was. Er liepen wat mensen rond, en er waren enkele auto’s, maar dat was het. We gingen zitten, en de zenuwen kwamen plots weer aanwaaien. Mijn keel werd er droog van. ‘Sorry dat ik je stoorde terwijl je in Woerden niets aan het doen was.’ Hij keek me aan, en ik haalde mijn schouders een keer op. ‘En dat er weer zo af gesproken moet worden, een beetje raar allemaal.’
Best wel, zei ik in gedachten, maar ik nam het hem niet kwalijk. Tenzij hij weer over gisteren zou beginnen. Het was even stil, en we keken allebei naar de overkant van de straat, zonder iets te zeggen. Naarmate we daar langer zaten, werd de knoop in mijn maag iets kleiner, hoewel hij niet helemaal weg ging. Toen hij zijn keel schraapte, richtte ik me tot hem. Hij had een groen vest aan, dat ik niet eerder bij hem had gezien, en het leek blauw toen de lantaarnpalen aangingen.
‘Mijn tante. Zij is het niet met me eens over hoe ik doe. En over hoe ik denk.’ Hij stopte met praten en leek zijn woorden zorgvuldig uit te kiezen. ‘Ik heb haar verteld wat er was voorgevallen vanmiddag, als je het zo kan noemen. Ze weet ook van… wat ik droom en wat ik voel tegenover een zeker persoon dat naast me zit…’ Hij stopte weer even. ‘Maar dat is ook niet zo moeilijk, dat heb ik haar namelijk niet verteld.’ Hij zuchtte en ik luisterde met ingehouden adem naar hem, wachtte op zijn vervolg. ‘Ze is het dus niet met me eens hoe ik heb gereageerd en altijd heb gereageerd. Dat ik zo wispelturig was. Ik weet ook dat ik zei geen contact met je te kunnen hebben, maar het toch zelf op zoek, en al die dingen meer.’ Al die tijd had hij nog steeds naar voren gekeken, maar nu wendde hij zijn hoofd naar mij. ‘Ik had het ook niet moeten zeggen vanmiddag, over… gisteren. En je weet ondertussen dat ik bang ben dat je… ja. Maar dat ik wel bij je wil zijn.’ Hij sloot zijn ogen en richtte zich weer naar voren. ‘Dat wist mijn tante ook en dat vond ze onzin, maar oké. Vanmiddag is ze door het lint gegaan en heeft ze gezegd dat ik je juist hierdoor pijn doe, door dit allemaal te doen en te maken, en ik weet dat ze gelijk heeft. Je hebt het me vanmiddag ook zelf gezegd…’ Opnieuw wendde hij zijn gezicht naar me, en dit keer moest ik hem wel aan blijven kijken, ik kon niet anders. Zijn ogen stonden serieus, serieuzer dan ik ooit had gezien, zelfs toen hij over zichzelf had verteld – of in elk geval, dat dacht ik, ik had hem niet goed aan durven kijken. Zijn mond trok een beetje, maar ik probeerde me niet op dat gebied te focussen. ‘Ondertussen begin ik me steeds meer te beseffen dat ik er alles aan wil doen dat je niets gebeurt en dat ik dat niet kan verzekeren, maar ik wel kan verzekeren dat ik nooit meer zo zou gaan doen.’
‘Kan jij niets aan doen,’ onderbrak ik hem haastig, bang dat hij zichzelf nog meer minderwaardig vond, wat hij altijd al had gevonden. Hij sprak me tegen, door middel van te knikken. Zijn lichaam draaide zich nu iets naar mij en een schaduw werd over zijn slanke gezicht geholpen.
‘Ik weet niet zo goed hoe ik het moet zeggen,’ ze hij op een toegevende toon en hij keek even van me weg. ‘Ik voel me ook nogal ongemakkelijk, ik voel me zo’n klootzak. En zo’n domme sukkel.’ Ik wou hem tegenspreken, maar deed het niet. ‘Ik wou gewoon zeggen dat het me zo spijt, ook al zeg jij dat ik er niets aan kan doen en zo, maar dat kan ik wel. Ik weet niet hoe je er nu tegenover staat, maar…’ Hij hield zijn adem in. ‘Ik…’ Weer stopte hij met praten, en ondanks mijn buikpijn zo hevig was dat het niet meer leuk was, zei ik nog altijd niets, ondanks ik hem zo graag vast wilde houden. Hij boog zijn lichaam nog iets naar mij toe, en toen zijn gewonde hand per ongeluk de mijne raakte, was ik voor een paar tellen bevroren. Echter zijn hand hield niet de mijne vast, wat me deed huiveren van teleurstelling. Ik vond het stom, want hij zou waarschijnlijk door het dikke verband niet eens hebben gevoeld dat hij mij had aangeraakt. Ik wilde hem zo graag vasthouden, zeggen dat het allemaal goed was en dat het niet uitmaakte wat hij wilde, ik wilde zijn warmte voelen en hem aanraken, zijn huid tegen de mijne voelen, en dan zijn lippen… Iets hield me tegen dit allemaal te doen. ‘Ik heb me bedacht.’ Ik schrok omdat hij zich ineens bedacht had in deze korte tijd, na alles wat hij probeerde te zeggen de laatste paar minuten dat we hier zaten. Vanbinnen werd ik ijskoud. ‘Je hoeft niet te schrikken. Hoop ik… Ik bedoel, je hebt gelijk. Ik doe te moeilijk, ik doe altijd moeilijk. En ik heb besloten dat niet meer te doen.’ Hij keek me aan, zijn blik lag verankerd in die van mij, terwijl ik me besefte dat hij het niet over deze korte betuiging had, maar over de tijd dat ik hem kende. Dat hij zich daarover had bedacht.
‘Daarmee wil je zeggen dat…’ Ik hoefde mijn zin niet af te maken, want hij knikte al. De knoop verdween, evenals mijn droge keel. De misselijkheid voelde ik niet eens meer. Met deze woorden wist ik dat het goed zou komen, en er was niets dat me gelukkiger kon doen maken.
‘Ik hoop niet dat je nog steeds boos bent.’ Ik schudde mijn hoofd. Hoe kon ik nou boos zijn na wat hij had gezegd? ‘Gelukkig.’ Hij glimlachte zwak, en ik glimlachte terug, waardoor die van hem breder werd. Hij schoof tegen me aan en sloeg een arm om me heen, wat mijn hele lichaam verwarmde.
‘Het spijt mij ook, dat ik zo vaak aandrong en dat ik vanochtend boos werd, en vanmiddag.’
‘Ik vind niet dat het je moet spijten,’ zei hij.
‘Maar ik vind ook niet dat jij spijt moet hebben.’ Ik merkte dat er een lichte grijns op zijn gezicht verdween. Ik was blij dat Benjamin vaak snel een andere wending aan het gesprek kon geven, als het serieuze voorbij was. Toen begon mijn maag te grommen, en Benjamin liet me los.
‘Honger?’
‘Nog geen avondeten op,’ bekende ik en hij keek me vermakelijk aan.
‘Laten we daar dan wat aan gaan doen.’ Hij stond op en trok me overeind.
‘Nee, hoezo? Jij hebt toch wel gegeten?’
‘Ja, ik doe daar wel aan. Maar dan crossen we toch gewoon even naar de V&D, het is toch koopavond. Al moeten we dan wel opschieten…’
‘Ik heb geen geld mee,’ protesteerde ik, denkend aan het feit dat ik alleen een telefoon en een strippenkaart in mijn zak had.
‘Ik wel.’ Hij pakte mijn hand en trok me mee over naar zijn fiets. ‘Nou, ga zitten,’ zei hij toen hij deze op had gepakt. Ik keek hem even aan, maar ging toen toch zitten. Hij keek me zwijgend aan en bleef even voor me staan. Toen raakte hij met zijn hand kort mijn wang aan, alvorens hij op zijn fiets stapte en we slingerend de weg op fietsten.