
Hier is hoofdstuk 1.
De strijd
Hoofdstuk 1 - het lot
Thomas’ perspectief
Het is moeilijk om van iemand te houden die zichzelf zo haat. Nee, eigenlijk zeg ik het verkeerd. Het is niet moeilijk om van haar te houden, ze betekent zo veel voor mij. Het is moeilijk om te zien hoe zij zichzelf zo haat. Ik kan het niet langer, maar het laatste wat ik kan is haar laten gaan.
Wat lijken we toch eigenlijk een normaal koppel. We wonen samen, we doen leuke dingen, we hebben een vriendenkring, we eten, we slapen, en ja, ook wij hebben seks.. We doen alles, wat normale mensen doen. We leven hoe normale mensen leven. Alleen is er één rode draad, één bepalende factor, die altijd ons leven bepaalt. Roos is manisch depressief. Haar moeder was het ook. Roos moest de pechvogel zijn. Ja, ik heb er wel eens dingen over opgezocht. Met een manisch depressieve ouder heeft een kind ongeveer twintig procent kans om het ook te krijgen. Roos heeft vier broers en zussen, geen van hun heeft het. Zij was het slachtoffer, op haar is het lot gevallen.
Roos’ moeder heeft 5 jaar geleden zelfmoord gepleegd.
Roos’ perspectief
Ik wil ook een normaal leven hebben. Ik wil gewoon gelukkig zijn met hem, ik wil kinderen van hem, ik weet het zeker. Soms gaat het beter, zeg maar goed. Ik kan denken dat ik de wereld aan kan. Het is te onrealistisch om te geloven dat het zo blijft.
Ik hou van hem. Voor hem ga ik door, maar het is zwaar, heel zwaar.
Het feit dat ik het bovenstaande überhaupt kan denken, zegt al wat. In slechtere tijden lig ik het liefst alleen maar op bed, niets te doen. Ik lig te janken. Ik fantaseer hoe ik mezelf van kant maak. Soms wilde dat ik het had gedaan. Weet je hoe verdomd kut het is om manisch depressief te zijn? Ik wil leven, zoals elke jonge vrouw van begin twintig. Maar ik kan het niet. Er is vaak genoeg tegen me geschreeuwd, of ik nou nooit eens gezellig kan doen. Door mijn zussen en broers, maar ook door Thomas. Klinkt vast heel gemeen, want ik ben immers degene die zielig gevonden moet worden. Het zijn maar mensen. Ik ben ook maar een mens.
‘Goedemorgen schatje!’
3 jaar bij elkaar, en nog altijd zo verliefd. Ik glimlach. In goede en slechte tijden houden wij van elkaar. Dat kunnen wij onderhand wel zeggen. Thomas kijkt vrolijk, ik wil ook vrolijk zijn. Gister hebben we zon leuke dag gehad met zijn tweetjes. Ik voelde me geweldig, de Roos waarop Thomas verliefd is geworden. Hoe ik me nu voel, is nog niets. Ik voel de echte dip aankomen, hoe ik me dan voel is onbeschrijfelijk. Ik neem moeizaam wat happen brood. Thomas kijkt in mijn ogen, zijn glimlach verdwijnt. Ik knik. Meer hebben we niet nodig, hij snapt het precies.
Ik zit met een coltrui op de bank. Het is lente. Thomas kijkt er niet meer van op, ik doe wel raardere dingen. Hij kijkt uit het raam. Ik kijk naar mijn pols. Een snee. Ik voel niets. Dat heb ik wel vaker gedaan. Thomas komt naar me toe gelopen, hij gaat naast me zitten op de bank. We zitten te wachten op het onvermijdelijke. Wachten op mijn gezeur, mijn gejank, mijn twijfels. Eigenlijk zijn we gestoord dat we er op zitten te wachten, maar wat moeten we dan? Ik weet het niet.
Thomas’ perspectief
Ik ben wanhopig, zoals ik me zo vaak voel. Roos is aan het ijsberen, soms schreeuwt ze wat, ze huilt, ik weet niet wat ik moet doen, alles schiet in het verkeerde keelgat. Eigenlijk weet ik wel wat ik moet doen, ik moet zwijgen. Na alle jaren met haar kost dat me nog steeds moeite, het doet me pijn om haar zo te zien. Opeens zakt ze in elkaar, ze valt neer op de bank.
‘Wat moet ik verdomme toch aan met mezelf! Kijk mezelf nou liggen, 1 stuk ellende. Waar ligt dat grote mes? 1 bittere, meedogenloze hak, en het is gedaan! Misschien kun jij het doen.’
Nu hou ik het ook niet meer, de tranen rollen van mijn wangen. Het is zo heftig wat ze allemaal zegt, maar het is geen uitzondering. Ze zit in een soort psychose, in haar eigen wereld. Ik weet niet wat ik er mee moet. Straks wordt het vast minder, hoewel ze zich nog steeds rot voelt. Ik knijp in mijn stressbal. Dat ding maakt overuren. Ik staar er naar. Ik zie mijn nagels er instaan. Dat ding ziet er net zo uit als Roos zich van binnen voelt.
Ik leerde haar kennen, op een mooie lentedag in mei. Misschien was het ook juni. Ik zag haar in haar jurkje, haar jurkje dat haar zo prachtig stond. We ontmoetten elkaar op een feestje. Haar neef was een studievriend van me. We hebben lang met elkaar gepraat. Ik was onder de indruk. We wisselden nummers uit, we hadden wat dates. Alles ging normaal. Ze vertelde me pas laat van haar probleempje. Als het minder ging zei ze onze date gewoon af. Het was een maand officieel en we daten al 3 maanden toen ze het vertelde. Toen hield ik al teveel van haar om bij haar weg te gaan. Liefde is sterk.
Roos’ perspectief
Na een paar instabiele dagen voel ik me goed. Ik ben net wakker geworden, het is pas half 8. Wat voel ik me opeens geweldig, ik kan de wereld aan! Ik zie mijn schat nog een beetje naast me liggen slapen, hij snurkt een beetje. Eigenlijk best schattig. Ik sta op, en besluit hem te verwennen met een ontbijtje op bed. Ik sla de dekens van me af, en loop naar beneden. De treden tikken zelfs nog onder mijn sloffen. Ik vind het een fijn geluid. Tip-tap. Tip-tap. Het stelt me gerust. De trap zonder tikken is als ik zonder Thomas. Ik trek de deur open, en het zonlicht komt me via het raam tegemoet. Ik knipper een paar keer met mijn ogen, ik rek me uit. Het belooft een mooie dag te worden. Ik trek de koelkast open. Ik pak 3 eieren, en gooi ze in de pan. Die gekke structuur is eigenlijk best grappig. Zingend pak ik een bord, en leg ik er een broodje op. Een ei, daar houdt hij van. Ik heb zin in de dag. Ik hoor voetstappen. Ik vloek in mijn hoofd. Ik wilde hem net een ontbijtje op bed geven, daar houdt hij zo van. De voetstappen gaan snel. Hij houdt normaal zo van uitslapen, ik snap het niet. In 1 ruk gaat de deur open, en ik zie meteen angst in zijn ogen. Als hij me zo vrolijk ziet, zucht hij opgelucht. Hij loopt op me af en wilt me een kus geven. Ik ruk me los. Hij kijkt me verbaasd aan.
‘Wat denk je nou eigenlijk?! Wat kwam je doen? Mij een goedemorgen zoenen zeker, om half 8? Je bent gek!’
Ik ben woedend, hij vertrouwt me niet. Thomas zet een stap achteruit.
‘Wat is er nou, Roos? Wat doe ik nou weer verkeerd? Ik kom mijn prachtige vriendin een goedemorgen wensen!’
Dit is typisch Thomas, om me in een ruzie nog zijn prachtige vriendin te noemen. Hoewel ik van binnen smelt, word ik nog bozer.
‘Je bekijkt het allemaal maar. Je vertrouwd me niet. Hier heb je je ei!’
Ik pak de koekenpan, en smijt het ei op de grond.
De laatste keer dat ik zonder reden vroeg op was vond Thomas me huilend in de badkamer met een snee in mijn pols.
Ik begin weer te huilen, zoals ik altijd doe.
‘Het spijt me, het spijt me. Ik wilde gewoon een ontbijt voor je maken, ik wilde de dag vrolijk beginnen.’
Thomas wendt zijn gezicht af. Hij vind het moeilijk als ik me zo op hem af reageer, moeilijk dan wat dan ook. Ik sta op, loop naar hem toe, pak zijn schouders beet.
‘Ik hou van je, ik hou van je.’
Thomas lacht.
‘ Gekkie, ik hou ook van jou.’
Ik zoen hem op zijn mond, op zijn wang, op zijn voorhoofd, in zijn nek. Overal. Zoenend lopen we naar de bank toe, hij duwt me er zachtjes op. We kleden elkaar uit en hebben seks. Goedmaakseks is de beste seks.
Edit: Titel veranderd van de innerlijke strijd > de strijd. Hoofdstuk heeft een naam gekregen. Spellingsfouten aangepast met hulp van Saskjezwaard.