Hoofdstuk 1 - OudwoudHallo lezers en lezeressen.
De laatste tijd ben ik weer actief verhalen aan het lezen op het forum. Het heeft mij geïnspireerd om ook zelf weer een poging te wagen. Hopelijk kan dit fantasyverhaal jullie bekoren.
Hieronder volgt het eerste gedeelte van mijn eerste hoofdstuk. Ik zal niet te veel in een keer plaatsen zodat het leuk blijft om te lezen. Ik denk dat ik er ongeveer een maal peer week aan toekom een nieuw stuk te plaatsen.
Bij voorbaat dank voor eventuele reacties en feedback!
Geruisloos sloop Kimralin door het kreupelhout van het Oudwoud. Zijn langmes hield hij schuin voor zich uit zodat hij adequaat kon reageren op elk mogelijk gevaar dat op zijn pad zou komen. Zorgvuldig vermeed hij de dode takjes die her en der over de moslaag van het bos verspreid lagen, en zouden knappen als hij er op ging staan. De takjes waren afkomstig van de eiken die overal rondom hem waren. Hun dikke stammen en immense bladerdaken waren stilzwijgende bewijzen voor de hoge leeftijd van het woud. Samen met de donkerte van de nacht maakten ze het Kimralin onmogelijk om al te ver voor zich uit te kijken.
Toch vond hij vrij gemakkelijk zijn weg. Hij voelde zich thuis tussen de bomen, de struiken en de bosdieren, van wie hij wist dat ze er waren, hoewel hij ze niet zag. Een kwestie van ervaring, die hij ook aanwendde om zich zo stil mogelijk voort te bewegen. De sterren en de maan, die normaal nog voor enig licht zorgden door de gaten in het bladerdak, hielpen hem hier niet bij. Zij gingen vannacht schuil achter de wolken. Ideale omstandigheden voor Kimralin’s missie, bedacht hij tevreden.
Plotseling vond hij wat hij zocht. Zo’n vijf meter voor hem uit scheen een oranje gloed tussen twee eikenstammen door. Een manshoge wilgenstruik ontnam Kimralin het zicht op de bron van het schijnsel. Meteen bleef hij staan, keek om, en stak zijn in leren handschoen gehulde linkervuist omhoog. Dit was een teken voor zijn twee metgezellen om ook de pas in te houden. Daría en Jordi volgden zijn bevel onmiddellijk op.
De twee waren net zo gekleed als Kimralin. Hun voeten en benen werden tot de knie bedekt door leren laarzen, en hun handen in leren handschoenen. Een borstkuras van dezelfde stof bood hun bovenlichaam enige bescherming. Om hun schouders droegen ze een donkergrijze cape die hen deed laten opgaan in de schaduwen van het bos. Een kap en sjaal in dezelfde kleur bedekte hun hoofd en gezicht. Alleen hun ogen waren zichtbaar. Net als Kimralin bewogen zij zich voort met een langmes in hun zwaardhand. Verder waren ze bewapend met een boog en een gevulde pijlenkoker die zij over hun cape op de rug droegen.
In zijn eentje liep Kimralin nu door richting de wilgenstruik. Hij zocht dekking achter de stam van één van de eiken en bekeek het tafereel daarachter. Het was een kleine open plek die aan drie kanten omringd was door bomen. Aan de vierde kant grensde het aan de pas waar de Rijksweg doorheen liep. Aan de rand van de diepte lag een soldaat van de hertog van Prus, die de weg nauwlettend in de gaten hield. Aan zijn ingespannen gezicht zag Kimralin dat hij moeite had om de diepe duisternis te doorboren.
Het schijnsel wat Kimralin tussen de bomen had gezien was afkomstig van een vuur, ergens in het midden van de open plek. Er boven hing een zwarte ketel, waar ongetwijfeld soep of iets dergelijks in zat. Niet ver van het vuur stond een houten emmer met water. Dit was het hulpmiddel voor de soldaten om alarm te slaan, wist Kimralin. Als zij gevaar ontwaarden gebruikten ze het water om onmiddellijk het vuur te doven, waardoor hun kameraden verderop wisten dat er gevaar dreigde.
Enkele meters van het vuur stond een kleine tent waar zacht gesnurk uit klonk. Aan de hand van de vier voeten die uit de achterkant van het tentje staken concludeerde Kimralin dat er twee soldaten in moesten liggen te slapen. Een vierde en vijfde man stonden aan weerszijden van de open plek opgesteld en hielden de omringende vegetatie nauwlettend in de gaten. Hij vermeed het om de twee in de ogen te kijken omdat hij wist dat ze dan zouden voelen dat ze werden bekeken.
Kimralin draaide zich om naar zijn metgezellen en maakte weer enkele gebaren waarmee hij duidelijk maakte dat ze een omtrekkende beweging moesten maken, om zo achter de twee soldaten aan de rand van de open plek te komen. Daría en Jordi knikten kort en gingen op weg. Kimralin draaide zijn gezicht weer naar de open plek, en hoorde ze niet bewegen, ondanks zijn getrainde gehoor en dat hij wist dat ze er waren.
Toen beiden in positie waren gaf Kimralin het teken om aan te vallen door de roep van een uil te imiteren. Tegelijkertijd haalden twee in handschoenen vuisten vanuit het struikgewas hard uit richting de hoofden van de soldaten. Ze gingen zonder een kik neer, maar het geritsel van de struiken had de man aan de rand van de pas gealarmeerd. Kimralin had echter de afstand tussen hem en de soldaat al overbrugd en legde hem met een welgemikte klap op diens slaap het zwijgen op. Ondertussen waren Daría en Jordi al onderweg naar het tentje, waar de laatste twee soldaten nietsvermoedend in dromenland verkeerden. Het kostte hen niet veel moeite het tweetal te overmeesteren en evenals hun kameraden onschadelijk te maken. De hele aanval had nog geen minuut geduurd.
Kimralin knikte naar het bos waar ze net met zijn drieën als geesten uit te voorschijn waren gekomen, en meteen verdween Daría tussen de bomen. Terwijl Jordi en hij op haar terugkomst wachtten keek hij uit over de Rijksweg, die onder hem door het dal slingerde. Als hun missie zo goed bleef slagen als zojuist, zou het leger van de koning hier binnen onafzienbare tijd langs marcheren om de hertog van Prus aan te vallen.
Binnen ongeveer een kwartier was Daría terug. Ze droeg een juten zak over haar rug. Ze hadden het ding zojuist verderop, goed verstopt in een holle boomstronk, achtergelaten zodat het ding hen niet zou hinderen tijdens de doortocht. Zonder iets te zeggen haalde ze touwen te voorschijn waarmee de soldaten die ze zonet hadden overmeesterd knevelden. Later zouden ze hen wel weer oppikken om hen als krijgsgevangen af te voeren.