De Lijnen

Stap naar binnen en beland in werelden waar alles kan. Het zal je fantasie prikkelen.
Plaats reactie
Amarious
Balpen
Balpen
Berichten: 105
Lid geworden op: 01 mei 2011 16:16
Locatie: Berkel en Rodenrijs.

Zo, na een heerlijk zomerreces (Long live the sun in Italy :super ) besloot ik maar weer eens een verhaal te posten. Ik had er in eerste instantie 2 maar besloot ze maar samen te voegen om zo de open gaten in de verhaallijnen op te vullen. Perfect zal het dus nog niet zijn en verwacht dus maar dat ik aan de hand van jullie reacties wat dingen zal wijzigen. Maar goed genoeg gebabbeld, nu het verhaal.

Proloog
“Vuur doet pijn, zoveel pijn. Het laat niet los, het grijpt je en verstikt je.”
*De Eervolle Doden*
De hitte van het vuur was ondragelijk. De intense warmte deed pijn aan het gezicht, zijn geopende ogen gevuld met tranen verdroogde bij de aanschouwing ervan en zweet verdampte rechtstreeks vanaf de rode huid van zijn armen. Het deed pijn, dat zeker, maar deze pijn kon hij nog negeren.
De pijn die hij niet dood kon zwijgen was die van zijn opspelend emotie. Wat Richald Alfons moest aanzien was een marteling, een openlijke foltering van zijn ziel. Het kronkelen van een levend iemand, een goede vriend en kameraad, vastgemaakt aan een paal in het vuur dansend in een dans der dood. Het deed pijn, zoveel pijn. Richald kon zijn ziel er wel uit gillen van frustratie, maar er kwam geen geluid uit zijn mond. Hij was monddood, een lamlendig aftreksel van de persoon die hij ooit was. Hij was een mak schaap die het einde van het leven van zijn mannen zag naderen en er niks aan kon doen. Hoe graag hij ook zou willen.
De spil van het zogenoemde verraad zat in het midden van zijn overgebleven trouwe mannen, op zijn blote knieën, die geschaafd en geschonden waren van het eindeloze getrek en geduw om hem tegen zijn wil naar deze afgelegen plek te krijgen. Zijn polsen waren aan elkaar gebonden met een ruw voelend touw wat tevens vast zat om zijn nek. De ondergrond waar de mannen op zaten was kurkdroog en bezaaid met duizenden droge naaldbladeren van de in grote getale aanwezige naaldbomen. Niemand zou hen hier kunnen horen schreeuwen, alleen de vijanden die hij het plezier van zijn lijden niet wou laten hebben.
Richald kon het zichzelf niet vergeven. Een loyale kameraad, een man van trouw en eer, was een gruwelijke dood aan het sterven. Niet door toedoen van zichzelf, maar door toedoen van zijn kapitein, heer Richald Alfons, die probeerde het recht te laten zegevieren. Diezelfde kapitein realiseerde zich nu dat het goede niet altijd het kwade verslaat. Reuben Malan, de man vechtend voor zijn leven in het wilde vuur, was een van de vier onfortuinlijke voorbeelden die zouden volgen. Zijn fout, zijn bloedeigen fout had hem het leven van vrienden gekost. Vrienden die hem hadden vertrouwd, vertrouwd en geloofd. Zij werden nu gestraft voor hun onbetaalbare daadkracht en geloof in hun kapitein.
Richald keek naar links en staarde recht in de blauwe ogen van zijn beste vriend en compagnon, Masimo. De man zag er tamelijk vermoeid en terneergeslagen uit. Dikke zweetdruppels dropen over zijn voorhoofd en kwamen neer op de stoffige ondergrond. Masimo keek niet boos of teleurgesteld maar vastberaden, zoals altijd eigenlijk. Het verraste Richald. Masimo’s blik was vol vertrouwen en leek hem niks kwalijk te nemen. Hij gaf een klein knikje richting Richald en wendde zijn blik weer af. Hij keek strak naar de grond met zijn blonde lokken over zijn gezicht heen. Hij mompelde, waarschijnlijk een gebed naar de godin van het leven, vragend om enige vorm van hulp.
Richald keek naar boven, richting de rood gekleurde schemerlucht waarin maar een paar wolken te bekennen waren. Richald telde ze en zag dat het er vier waren, een voor elk van zijn mannen. Het gaf hem een beetje kracht en bracht de kalmte terug in zijn lichaam. Richald berustte in zijn lot, met in zijn achterhoofd de gedachte dat de godin zijn mannen nog niet was vergeten.
Maar wat was zijn eigen lot eigenlijk? Hopen? Maar op wat? Hij wist het niet. De enige hoop die hij kon hebben was dat de hellevuren hem gunstig gezind zouden zijn.
Love the life you live so you can live the life you love.
Amarious
Balpen
Balpen
Berichten: 105
Lid geworden op: 01 mei 2011 16:16
Locatie: Berkel en Rodenrijs.

Hier het begin van hoofdstuk 1. In eerste instantie lijken de proloog en de eerste 2 hoofdstuk weinig met elkaar te maken te hebben maar dat komt wel. Laat je daardoor vooral niet afschrikken.

Hoofdstuk I

“De toekomst is fictief, gecreëerd als een verhaal door mensen met intenties en achtergronden verschillend van elk ander.”
*De Profeet*

Een storm raasde over de aan zee gelegen provincie Ezequiel. Grijze wolken drukte het natuurlijke licht langzaam weg, de zon was allang verdreven door het slechte weer. De oude ruïnes op het strand, overblijfselen van de eerste mensen, werden bekogeld met gigantische regendruppels terwijl de wind haar ongelofelijke kracht uitoefende op het enige bewoonde bouwwerk in de dunbevolkte regio. De Zienertoren, die trots en fier op de lang gestrekte kaap van Martyr stond, was al bijna drie eeuwen lang het huis van de profeet en zijn aanbidders. In die driehonderd jaar hebben drie profeten dit grijze gebouw bewoond, allemaal geleefd en gestorven in serene rust en ongemoeid gelaten tijdens de oorlogen die het continent Acera en haar koninkrijken zo hebben gemarteld en verminkt. Tot vandaag…

Meester Aron staarde vanuit zijn gouden zetel naar de glazen bol die recht voor hem op een eikenhouten tafeltje stond. De ogen van de oude grijze man waren doordrenkt met een mengsel tranen en bloed, door het harde knijpen stonden zijn eigen nagelafdrukken in zijn gerimpelde handen en de onheilspellende geur van angstzweet overstemde zelfs de penetrante geur van de dikke wierookstaven die in het gigantische torenvertrek waren ontstoken. De tengere en in een grijze soutane geklede man was totaal van de wereld, niet lettend op het ijsberen van zijn ongewenste opdrachtgever. De glazen bol eiste zijn totale aandacht, concentratie en energie op. Hij was diep verzonken in zijn visioen, een duister schouwspel die zijn weerga niet kende en zich afspeelde in een totaal andere dimensie dan de onze.
De wazige wereld van meester Aron’s huidige visioen bestond uit een gigantische kale vlakte waarvan de grond was bestrooid met pikzwart zand zover het oog kon reiken. Er was geen bloeiende natuur, geen kibbelende water van een rivier, geen groene bomen, geen wilde dieren, alleen de lang uitgestrekte zwarte vlakte. Voor meester Aron was dit in eerste instantie een welkome verandering. Onverwacht, dat wel maar zeker plezant. Hij pakte met zijn linkerhand een beetje van het zand en liet het langzaam door zijn vingers glijden. Het zand voelde koud aan, maar niet anders dan normaal zand. Korrelig en droog, niets eigenaardigs behalve de kleur dan.
De meester keek naar de lucht. De hemel had geen strakblauwe kleur versierd met witte wolken en een stralende zon, maar was bezaaid met verschillende tinten purper. Op welke plek in de lucht meester Aron ook keek nergens zag hij dezelfde kleur, alleen maar een oneindig spectrum van paarstinten die elkaar in een langzaam tempo afwisselde zonder een vaste volgorde te hanteren. Het was prachtig maar ten zeerste verwarrend. Normaliter speelden de visioenen zich af in een wereld die gelijkenissen met de normale wereld toonden maar wel bepaalde aanpassingen had, zoals een vreemd dorp of een bijzondere stad. De wereld in dit visioen was totaal anders. Er was niks wat parallel liep met de wereld zoals de normale mens die kende. Het was op z’n zachts gezegd vreemd te noemen.
Nog vreemder werd het toen meester Aron eens goed naar zijn handen keek. De normaliter lange vingers en opgezwollen aders waren niet meer, in plaats daarvan had hij verzorgde handen zonder rimpels en oneffenheden. Verbaasd greep naar zijn gezicht, wat tevens was veranderd. In plaats van een kreukelig gezicht bedekt met een grijze baard had hij een strak en jong gezicht zonder enige vorm van baardgroei. De meester was jonger dan hij ooit in een van zijn visioenen was geweest. Dit was nieuw voor hem, nooit eerder was hij in een van zijn visioenen van gedaante verwisseld of jonger geworden. Dit visioen moest wel van een sterk persoon zijn, een buitengewoon iemand. Precies zoals hem was verteld door zijn ongewenste gast, maar iets wat meester Aron voor onmogelijk had gehouden.
Meester Aron staarde naar de grond en dacht na. Verschillende mogelijkheden schoten door zijn hoofd, stuk voor stuk even mogelijk als angstaanjagend. Hij begon ze allemaal een voor een te doorlopen, maar nog voor hij ze allemaal had nagelopen werd zijn aandacht getrokken door iets in het zand.
Het was een spoor, rood van kleur en vloeibaar van stof. Het spoor kronkelde in verschillende bochten als een soort rivier over het pikzwarte zand richting de eindeloze horizon. Meester Aron knielde naast het spoor neer, ging met zijn vinger door de substantie en bekeek het nauwkeurig. De meester had een vermoeden over wat het kon zijn, maar zeker was hij niet. Hij besloot het te proeven, de enige test die hij kon doen om het te verifiëren. Hij bracht zijn inmiddels rode vinger naar zijn mond en likte aan de substantie, speurend naar enige smaak die zijn vermoeden kon bevestigen. Al snel vond hij waar hij naar zocht. De smaak was immer herkenbaar. Het menselijk product van leven, iets wat iedereen door zijn of haar lichaam heeft lopen, namelijk de subtiele smaak van bloed. Meester Aron spuugde de substantie uit, stond op en besloot het spoor maar te gaan volgen. Met een snelle tred vertrok hij, zoekend naar de herkomst van het spoor.
De omstandigheden in de schijnwereld waren niet te vergelijken met die van de aardse wereld. Er was geen weerstand, niet van het zand, niet van het weer en ook niet van enige vorm van vermoeidheid. Geen van die allen waren aanwezig, ook niet in de kleinste vorm van hun bestaan. Meester Aron had het gevoel dat hij eeuwig zou kunnen doorlopen, dus dat deed hij ook. Tijd was hier abstract. Voor zijn gevoel liep hij al dagen zonder enige vorm van tegenstand of vermoeidheid. Neiging tot slapen of rusten had hij niet. Zijn ogen voelden licht, net zoals zijn voeten. Zijn maag vroeg niet om voedsel of water, het orgaan zweeg in alle talen. De meester bleef maar doorlopen, het spoor volgende. Verder en verder, steeds maar door.
Maar aan alles komt een einde, dus ook aan het bloedrode spoor.
Meester Aron kneep zijn ogen te samen, starend naar een schim in de verte. Hij herkende duidelijk de contouren van een mens, de armen en benen duidelijk zichtbaar. Deze persoon liep mank, waarschijnlijk verzwakt van het bloedverlies. Dit mens had waarschijnlijk ook al dagen gelopen, langzaam stervende. Of kon je in deze wereld niet sterven, zo vroeg de meester zichzelf af. Er was maar een manier om erachter te komen. Meester Aron begon met rennen, op weg naar het antwoord op die ene vraag.
Langzaam aan kwam hij dichterbij. De meester kon nu duidelijk zien met wie hij straks te maken zou krijgen. Een vrouw.
Love the life you live so you can live the life you love.
Amarious
Balpen
Balpen
Berichten: 105
Lid geworden op: 01 mei 2011 16:16
Locatie: Berkel en Rodenrijs.

Deel 2 van hoofdstuk 1


De lange bruine lokken van de vrouw hingen over haar bebloede schouder. Haar zachtgroene japon was gescheurd en besmeurd, een diepe snijwond in haar zij duidelijk zichtbaar. De tiara die ze achterover in haar bruine haar droeg bevatte kleurloze edelstenen die met elke verandering van de purperen lucht ook veranderde in diezelfde kleur.
Meester Aron was de vrouw nu op een kleine meter genaderd. Hij twijfelde. Zou hij roepen en op een afstandje blijven of gewoon op de vrouw afstappen en vragen wat er aan de hand was? In beide opties school gevaar, want dit was nog steeds de andere wereld.
De meester besloot de eerste optie tot uitvoering te brengen.
“Vrouwe, vrouwe. Kan ik even met u spreken?”
De vrouw stopte met lopen maar draaide niet om. Ze bleef staan, trillend en snikkend.
“Het is niet van mij,” mijmerde ze met een zachte, geëmotioneerde stem. “Het is niet puur, het is niet van mij.”
“Wat niet?” vroeg meester Aron op zijn hoede. “Vertel het me, ik kan helpen.”
De jonge vrouw draaide zich om, duidelijk verdwaasd en gedesoriënteerd. Meester Aron wendde zijn blik af want wat voor hem stond was geen vrouw in de bloei van haar leven maar een zielig en gepijnigd hoopje mens. Het gezicht en de handen van de vrouw zaten onder het bloed, waarschijnlijk van haar eigen. Handafdrukken met bloed zaten op haar zwangere buik, maar dat was niet het allerergste wat de meester zag. De buik zat vol snijwonden omringd met pus en bloed, waaruit de verschillende ledematen van het ongeboren kind stoken. Het was een luguber aanzicht, maar meester Aron wist dat hij juist nu door moest gaan. De climax van dit visioen zat eraan te komen, stoppen kon nu niet.
“Vrouwe, kan ik u met iets helpen?” vroeg meester Aron met zachte stem zonder zijn afkeer voor het geheel te verraden. “Wat is er met u gebeurd?”
De vrouw bleef stokstijf voor zich uit staren, haar ogen vol met tranen en emotie. Ze herhaalde haar eerdere uitspraken.
“Het is niet van mij. Het is niet van mij, het is niet puur.” De vrouw begon nu harder te snikken. Tranen biggelde over haar wang en druppelde langzaam op het zwarte zand. Langzaam begon het bij de meester te dagen. Hij herkende de zielige vrouw, de opdrachtgever had dus gelijk.
“Het is dus niet van u?” vroeg meester Aron op kalme toon. “U weet het zeker?”
De jonge vrouw knikte beduusd. Ze sloeg haar handen voor haar gezicht en zakte op haar knieën. Haar gesnik ging door merg en been. Meester Aron knielde vlak naast de vrouw neer en sloeg een arm om haar heen.
“Het komt goed,” zei meester Aron troostend. “Ik zal er alles aan doen, dat beloof ik u.”
De vrouw leek het niet te horen, ze hield haar handen nog steeds voor haar gezicht en weende. Meester Aron wist dat dit hetgeen was waar dit visioen eindigde. Hij had de boodschap begrepen, het was tijd om terug te gaan.

“Wat heeft u gezien?”
Meester Aron knipperde een paar keer met zijn ogen, herstellende van zijn inspanning. De wereld om hem heen was wazig en schokte hevig heen en weer. Hij reikte met zijn arm naar zijn hoofd, hopend om zo het schommelen te stoppen. In een flits zag meester Aron dat zijn hand weer oud was. Hij was dus weer terug, terug in zijn oude lichaam. Zijn lichaam vol gebreken en kwaaltjes, het lichaam wat er weldra mee zou ophouden.
Na een klein tijdje gerecupereerd te hebben was het schommelen gestopt. De oude meester keek naar rechts en zag zijn ongewenste gast zitten op een eikenhouten stoel. De man, meester Aron ging ervan uit dat het een man was, was gekleed in een identiteit verhullende donkere mantel met een kap strak over zijn hoofd getrokken. Hij zat daar redelijk ontspannen, met zijn armen over elkaar heen gekruist. Net alsof er zojuist niets gebeurd was. Meester Aron pakte de leuningen van zijn zetel vast en trok zichzelf omhoog.
“Ik heb gezien wat u mij heeft verteld. Niks meer en niks minder.”
“Vertelt u mij alstublieft wat u precies gezien heeft,” zei de ongewenste gast. “Laat geen detail onbesproken, ik moet het allemaal weten. Het is van zeer groot belang.”
Meester Aron was nu opgestaan. Zijn benen voelden nog slap aan, wat redelijk normaal was na een visioen.
Hij slofte langzaam en voorzichtig naar de kleine tafel die tegen een van de wanden van het vertrek stond. De tafel was bedekt met een geborduurd rood kleedje waarop een kleistenen kruik en twee bijpassende drinkbekers stonden. Meester Aron trok de kurk van de kruik en schonk een van de bekers vol met wijn.
“Wilt u ook, heer?” vroeg meester Aron terwijl hij met zijn rug naar zijn gast toe stond.
“Graag.” zei de man.
Meester Aron schonk de tweede beker vol. Hij draaide zich om en gaf de drinkbeker aan de man in het zwart die inmiddels was opgestaan.
“Gaat u mij het nog vertellen?” vroeg de man.
Meester Aron zuchtte. “Zoals ik al zei. Het was exact zoals u mij al had verteld. De zwangere vrouw, haar betekenisloze zinnen, het misvormde kind in de buik, alles.”
“Dus niets vreemds?” vroeg de man. “Niet iets wat ik u niet verteld heb?”
Meester Aron zette zijn drinkbeker neer op de tafel waar ook de glazen bol op stond en sukkelde naar de deuren die naar het balkon leidde. De deuren waren prachtig, gemaakt van het mooiste glas in lood met felle kleuren die in combinatie met de zon het torenvertrek altijd zo mooi deed oplichten. Vandaag was dat alleen niet het geval. De storm gooide roet in het eten.
“Er was wel iets,” zei meester Aron terwijl hij weer met zijn rug naar zijn gast toe stond. “De wereld waarin het zich afspeelde was…”
“Was wat?” vroeg de man. “Vreemd?”
“De wereld was op zijn minst anders, anders dan ik ooit had gezien,” zei meester Aron. “Onrustig ook. Geen orde in de chaos, veel verschillen, geen structuur.”
“En wat kunt u daaruit afleiden?” vroeg de man zeer nieuwsgierig.
“Deze vrouw had zorgen, misschien wel problemen. Haar gedachtes waren onrustig. Er raasde een storm door haar gedachten. Een storm die nooit ging liggen of in kracht afnam. Eentje die alleen maar sterker werd.”
“Zoals ik al dacht,” zei de man zacht mompelend in zichzelf. “Het was dus niet vrijwillig…”
“Pardon?” zei meester Aron terwijl hij zich omdraaide. “Zei u wat?”
“Nee, niet belangrijks,” zei de man. De man dronk zijn wijn in een teug op en zette de lege beker naast de wijnkruik neer. “Ik dank u, wijze profeet. Voor alle moeite en uw tomeloze inspanning voor een normale sterveling zoals mij.”
De man stak zijn hand uit. Meester Aron keek in eerste instantie de hand bevreemd aan.
“U bent hier zomaar gekomen, zonder afspraak of introductie,” zei meester Aron venijnig. “Dat getuigt weinig respect, en nog minder bewondering voor mijn immense talent. En nu krijg ik zomaar een hand van een indringer, iemand die de rust van mijn dag heeft verstoord?
“Ja.” antwoordde de man kort af. “U heeft mij een hele hoop duidelijkheid verschaft.”
Met enige tegenzin accepteerde meester Aron de hand. Hij en de man schudde handen, maar de man hield de hand van meester Aron lang en strak vast.
“Wat is dit nou weer?” zei meester Aron van streek. “U mag mijn hand nu wel weer lost laten.”
“Sorry, profeet,” zei de man. “Dat kan ik niet doen. Niet nu u dit allemaal ook weet.”
De man trok de oude meester naar voren en een dolk kwam tevoorschijn. Het volgende wat meester Aron voelde was een intense pijn in zijn nek. Zijn adem werd hem ontnomen en alle lucht werd uit zijn longen gezogen. Een zwarte waas verscheen voor zijn ogen, de was van de dood. Hij probeerde zich nog aan zijn belager te ontworstelen maar tevergeefs. De man was sterker dan de oude profeet, veel sterker. Het mes drong steeds dieper in de nek van meester Aron terwijl bloed uit de wond sijpelde. De vreemdeling begon zijn mes te draaien en probeerde de meester, die probeerde vast te houden aan het leven, te onthoofden.
Het volgende moment was de meester dood, vermoord aan de hand van een respectloze vreemdeling.
Daar stond die vreemdeling dan, met in zijn rechterhand het hoofd van de profeet. Hij hield het hoofd vast aan de dunne grijze haren die de oude man nog op zijn haast kale hoofd had. Het bloed droop langzaam op het onthoofdde en ontzielde lichaam van de grijze profeet. Naast dat lichaam lag het rode mes in een plas met bloed.
Met een snelle trap opende de vreemdeling de glazen deuren naar balkon. Gekleurd glas sneuvelde, maar dat deerde hem niet. De wind suisde luid en regendruppels sloegen kapot op de donkere mantel van de man.
“Sorry, profeet,” zei de man. “Sorry.”
De man smeet het hoofd van de meester van de Zienertoren af, richting de wilde zee die het hoofd gretig tot zich nam.
Love the life you live so you can live the life you love.
Plaats reactie

Terug naar “De Poort naar een Andere Wereld”