@ monsterous: Bedankt voor het volgen van mijn verhaal! Ik ben blij dat je het leuk vindt.
@ Maaike: Dank voor het compliment

Er is een reden dat ze in het begin zo onwennig was, maar voorlopig zitten jullie nog met de hond-versie opgescheept ^^
---------------------------------------------------------------------------------
Uren later kwam ik pas weer bij kennis. Ik voelde me een stuk beter, maar mijn ribben en voorpoot deden nog steeds zeer en ik durfde niet op alle vier mijn poten te gaan staan. In plaats daarvan hield ik mijn linkervoorpoot tegen me aangedrukt en kwam moeizaam overeind.
Waar was deze plek?
Ik bevond me in een vreemde houten kamer, met een vastgespijkerd bed, bureau en een vastgespijkerde kast en stoel. Op de muren hingen vreemde voorwerpen die ik nog nooit eerder gezien had. Als laatste, helemaal op de achterste wand, hing een grote kaart. Hij leek op die van Flynn, alleen mooier en met zeker vier keer zoveel land erop. Nieuwsgierig keek ik naar de houten prikkers die iemand erin had gezet. Toen helde de kamer opeens naar links en ik schrok me een ongeluk.
‘Wa-wa-wat?’ piepte ik. De kamer helde weer terug, maar leek langzaam op en neer te deinen. Net als… net als op een schip.
Het zou toch niet?
In paniek hobbelde ik naar de deur toe en sloot mijn kaken om de klink. Na een paar keer proberen hoorde ik een zachte klik. De deur was open! Haastig ging ik erdoorheen. Een zoute bries vulde mijn neusgaten. Ik stond buiten, op het dek van een enorm schip. Land was nergens te bekennen.
Oh, hemel.
Moeizaam liep ik verder en nam mijn omgeving in me op. Het was echt een enorm schip. Ik stond op het achterdek, vlakbij het roer. Een klein trapje leidde naar beneden en van daaruit was het één en al bedrijvigheid. Matrozen renden af en aan om touwen steviger vast de maken, goederen van het dek naar beneden te slepen en te zorgen dat niemand elkaar in de weg liep.
“Zo, ben je weer wakker, meisje?”
De oude man van eerder stond aan het roer en keek over zijn schouder naar mij. Ik zette een paar aarzelende stappen naar hem toe.
‘Waar ben ik?’ vroeg ik, maar natuurlijk verstond hij me niet.
“Ah, je ziet er al een stuk beter uit dan een paar dagen geleden. Dat is mooi. Je baasje zal er wel blij mee zijn.”
‘Flynn? Is hij hier? Is er iets met hem gebeurd?’ riep ik geluidloos. Op dat moment stormde er iets bruinharigs de trap op, schreeuwde "CHESTER!" en wierp zich vol tegen me aan, zodat we beide een heel eind over het dek rolden.
“Je leeft nog! Ik wist wel dat het weer goed zou komen! Doe dat nooit, nooit, nooit meer, hoor je?!”
Mijn ribben kraakten protesterend toen hij me zo hard omhelsde dat het meer aanvoelde als een dwangbuis. Verward keek ik van Flynn naar de oude man en vroeg me af hoe ik in ’s hemelsnaam hier terecht was gekomen. Flynn voelde echter niet de behoefte om het aan zijn huisdier uit te leggen en wendde zich enthousiast naar de man met de blauwe ogen.
“Hij ziet er weer helemaal gezond uit, Jurre!”
Jurre? Jurre als in de broer van Janet? Kapitein Jurre?
“De zeelucht heeft haar goed gedaan,” knikte Jurre tevreden, “over een paar dagen springt ze weer rond als een jonge pup. Ga nu terug naar je post, Flynn. Kraakarm heeft hulp nodig met die touwen.”
Flynn knikte stralend en stuiterde de trap weer af. Hij rende een tijdje over het dek heen, waarna hij achter een knokige man ging staan en begon te helpen met het hijsen van de zeilen. Even keek ik toe, en wilde toen achter de jongen aangaan. Jurre stak echter zijn been uit en hield me tegen.
“Hier blijven, hond. Je kunt je voorpoot nog niet gebruiken, en daarbij loop je mijn bemanning alleen maar in de weg.”
Ik keek hem boos aan, maar deed wat de man zei. Hobbelend liep ik naar hem toe en ging naast hem liggen. Jurre glimlachte,
“Braaf zo. Jij bent een slimmerd, of niet, meisje? Dat is goed. We zitten nog wel een paar weken met elkaar opgescheept, dus we kunnen maar beter goede vrienden worden. Denk je ook niet?” Jurre leunde op het roer en staarde naar de horizon. “Ik snap alleen niet waarom die jongen je Chester blijft noemen, terwijl je een vrouwtje bent.”
Het schip van Jurre heette Maria, naar zijn jongste zusje. In de dagen daarna kwam ik stukje bij beetje achter wat er allemaal gebeurd was nadat ik bewusteloos was geslagen. Jurre, de handelskapitein, was na maanden van reizen op zee eindelijk in een haven aangekomen. Hij had zijn bemanning een paar dagen rust gegeven en was landinwaarts getrokken met zijn eerste stuurman, Keith Burow, om voedsel en handelswaar in te slaan. De twee mannen hadden echter zin in een wandelingetje en waren buitenom gegaan. Een paar blokken verderop klonk hulpgeroep en gedreun van hoeven, waarna Jurre meteen zijn wapen had getrokken en op het geschreeuw afging. Het bleek de groep rovers te zijn die mij en Flynn aanvielen. Samen waren Jurre en Keith een indrukwekkende verschijning, en met meer bluf dan wijsheid hadden ze de groep op de vlucht gejaagd. Ik had daarvoor echter de volle laag gekregen. Jurre had geen tijd meer om een heler te zoeken en bracht mij, Flynn en Faust rechtstreeks naar zijn schip, waar hij de heler van zijn bemanning opdracht gaf om zich over me te ontfermen. Dat was ruim vier dagen geleden.
Ondertussen had Flynn zich zijn opdracht herinnerd en de brieven aan de kapitein bezorgd. Eentje was onbelangrijk, maar de andere bleek verrassend genoeg van Janet te zijn. De vrouw schreef over Flynn en Chester, hoe we haar ketting terug hadden gebracht en de kinderen van haar dorp gered hadden. Ze was vol lof, en aan het einde van haar brief stond een wel heel onverwacht verzoek.
“Knul… ze wil dat ik je opneem in mijn bemanning, om je de wereld te laten zien,” zei Jurre, toe hij klaar was met het lezen van de brief. “Janet moet wel een heel hoge dunk van je hebben, dat ze me dit wil laten doen.”
Flynn had niet kunnen weigeren. Daarbij was hij veel te bezorgd over mij en wist hij geen andere heler te vinden. Maar eigenlijk wilde hij dolgraag de zee op, en daarom voer Jurre twee dagen later uit met een nieuw bemanningslid aan boord.
Zodra ik weer een beetje kon lopen, ging ik op zoek naar het derde lid van onze groep. Ik vond Faust vlak onder het dek. Hij had zijn eigen plekje gekregen en stond op een dikke laag stro, al scheen het avontuur op zee minder fijn te vinden als zijn meester.
De bemanning van Maria bleek heel aardig te zijn. Ze namen Flynn snel op in hun midden en verwenden mij met versgevangen vis en schaaldieren, net zo lang tot ik weer helemaal beter was. Vooral de kok en de kapitein waren weg van me. Ze lieten me kleine karweitjes doen en waren helemaal in de wolken als ik iets voor ze deed voordat ze het me moesten opdragen.
Ook leken de mannen elkaar bijnamen te geven, de vreemdste bijnamen die ik ooit had gehoord. Kraakarm, een al wat oudere man, had een lichaam dat zo knokig was dat zijn ledematen erger kraakten als het onderdek als hij zich bewoog. Zo was er fluimbek, sprinkhaan, kreeftenpoot voor de kok en meneer blauwbaars voor Jurre, de kapitein. Zelfs Flynn kreeg na een paar dagen zijn eigen bijnaam.
“Hé, potje! Je maakt het touw op de verkeerde plaats vast!”
Flynn keek, schrok een kreeg een rood hoofd. Snel maakte hij de knoop weer uit elkaar en knoopte het op de goede plek vast. Keith lachte.
“Je hoeft niet zo te schrikken, hoor. Ik was ook eerst net zo’n landrot als jij. Je leert het vanzelf. En zo niet, dan we zijn over twee dagen bij ons volgende stoppunt. Oh, trouwens, vanavond is het tijd voor de verhalen. Kijk er maar naar uit, potje!”
Flynn grijnsde en knikte. De jongen leek het prima naar zijn zin te hebben, ondanks de bijnaam. Hij vond het geweldig om in de touwen te klimmen zo hoog als hij kon, en dan te genieten van het uitzicht. Ook ik had het wel naar mijn zin.
Die avond werd er zorgvuldig een vuur aangelegd op het dek en verzamelde driekwart van de bemanning zich voor het verhalen vertellen. Ik had van de bootsman gehoord dat het een leuke gebeurtenis was. De mannen deden een wedstrijd om te zien wie er het beste verhaal kon vertellen. Dat deden ze al jaren, en de winnaar was steevast de stuurman. Keith Burow was in de wieg gelegd voor het zeemansleven. Hij werd geboren in de haven, maakte zijn eerste stapjes bij de orkaaneilanden, leerde lezen en schrijven in het kraaiennest en, volgens hem, was zijn leven sindsdien één en al avontuur geweest. Ook deze avond hield hij de mannen moeiteloos in zijn ban. Als een artiest bewoog hij met zijn armen heen en weer en beeldde uit wat hij aan woorden tekortschoot.
“We zaten als ratten in de val, blauwbaars en ik. De mannen hadden ons ingesloten en we konden geen kant op. Er waren wel vier zwaarden op elk van ons gericht. We zouden vissenvoer zijn geworden, als die vrouw er niet was geweest.”
“Vrouw?” zei kraakarm verbaasd. Keith glimlachte geheimzinnig.
“Jazeker. Ik ben haar naam nooit te weten gekomen, maar ze woonde in het gebouw waarnaast wij ingesloten waren. Je zal het niet geloven, maar die vrouw klom over de muur heen om ons te helpen met vechten. En vechten deden we! Blauwbaars en ik brachten het er niet zo slecht vanaf, maar jullie hadden de vrouw moeten zien. Ze konden haar met geen vinger aanraken. Deze dolk kreeg ik van haar na het gevecht, zolang we beloofden om tegen niemand te vertellen dat we haar gezien hadden.”
Hij haalde de dolk uit de schede en liet hem onder de mannen doorgeven. Flynns ogen glinsterden bij het zien van het wapen en hij raakte zijn eigen dolk aan.
“Hé, potje! Jouw beurt,” zei Keith opeens grijnzend. “Vertel eens wat over jouw avonturen voordat je hier eindigde. Blauwbaars hier wilde ons niets vertellen, en we zijn allemaal nieuwsgierig. Nietwaar, jongens?”
De mannen joelden en knikten. Flynn keek even van de één naar de ander, maar grijnsde toen breed en begon te vertellen.
“Hier waren we, Chester en ik, helemaal alleen in een dorpje waar we nog nooit eerder geweest waren. De vrouwen vluchtten voor ons weg, en het zag eruit alsof de mannen ons wilden lynchen. Bleek dat er de afgelopen paar dagen kinderen uit het dorp werden geroofd. Niemand wist wie het deed, of waar hij ze heenbracht. Die nacht gingen Chester en ik op onderzoek uit. We werden naar de bossen in de heuvels getrokken, en waar we daar op stuitten… heeft iemand van jullie ooit een geest gezien?”
Fluimbek en Keith schudden hun hoofd.
“Wij ook niet, maar dat was de eerste keer. In het begin zag ik ze niet eens. Maar Chester wel! Hij verdedigde me tegen het ding, en werd tegen een boom aangesmeten. De geest had hem bijna gewurgd, tot hij hem van zich af wist te werpen. Ik ben van mijn leven nog nooit zo bang geweest. Ik rende meteen naar hem toe, maar…”
Glimlachend luisterde ik naar zijn verhaal. De jongen deed zijn uiterste best om net zo goed te vertellen als de mannen vóór hem. Hij had een blos op zijn wangen en zijn groene ogen schitterden in het licht van de vlammen.
Niet lang na Flynns verhaal was het de beurt aan Jurre. Hij vertelde een verhaal over een ver weg gelegen land met zandheuvels, leeuwen van steen en verborgen tombes. Het klonk mij een beetje onecht in de oren, maar de bemanning luisterde geboeid. Er kwamen nog vele verhalen daarna, en langzaam aan zochten de mannen hun slaapplaats op. Na een tijdje was ook Flynn het zat. Hij stond op, rekte zich uit en riep me bij zich.
“Kom op, jongen. Het is bedtijd.”
Rustig kwam ik overeind en volgde de jongen. Flynn en ik hadden een hut voor onszelf gekregen, vlak naast de kapitein, die net groot genoeg was voor een hangmat en een kleed op de voer voor mij. Het kostte een paar pogingen voordat Flynn helemaal in de hangmat lag, waarna hij zich comfortabel uitrekte en mij een aai over mijn kop gaf.
“Weet je, Chester, ik zou dit wel voor de rest van mijn leven willen doen.”
Ik bromde wat en rolde me onder de jongen op.
“Misschien ben ik wel voor de zee geboren. Misschien moet ik wel kapitein worden, net als Jurre. Misschien moet…” Hij gaapte. “Misschien krijg ik wel mijn eigen schip. Dan ga ik varen zo ver ik kan, tot het randje van de wereld. Ga jij dan met me mee, Chester?”
‘Misschien. We zien nog wel, Flynn.’
Everyone is weird. And if someone's normal, then that's the weirdest one of all.