Woofie

Stap naar binnen en beland in werelden waar alles kan. Het zal je fantasie prikkelen.
yimiki
Balpen
Balpen
Berichten: 190
Lid geworden op: 10 nov 2008 21:47

:unsure
Dus... hoe gaat dit ookalweer?
Oh ja. Voor wie dit leest, hallo ^^ Ik ben hier al een hele tijd niet meer geweest, maar onlangs kwam er eindelijk weer wat vrije tijd om het hoekje kijken. Ik ben niet echt zeker over het verhaal, maar ik zou graag willen weten wat jullie ervan denken. :mrgreen:

---------------------------------------------------------------------------------------------

1.

Stralen zonlicht drongen mijn oogleden binnen en kietelden me wakker. Ik bromde wat en wilde verder slapen, maar mijn lichaam voelde merkwaardig vreemd aan. Het leek zwaarder. Of misschien niet. Welke dag was het ookalweer? Ik herinnerde me niet dat ik was gaan slapen.
En waarom lag ik op de grond?
Langzaam opende ik mijn ogen en probeerde overeind te komen. Mijn ledematen gehoorzaamden me echter niet en schoven lukraak over de grond heen en weer. Alles voelde vreemd aan. Ik keek naar beneden en slaakte een kreet van verbazing. Er waren geen armen en benen, maar poten! Vier harige, witte poten! Ik schoot overeind en was verbijsterd om te zien hoe dichtbij de grond was. Dit kon niet. Het leek wel of…
Nee, dat was onmogelijk. Natuurlijk was dat niet gebeurd. Ik draaide om mijn as, op zoek naar iets waar ik mijn spiegelbeeld in kon zien. Mijn oog viel op een ondiepe plas water, een klein eindje verderop. Ik haastte me erheen en bekeek mijn gezicht.
‘AAAAAAAAAAAAAAAAAAHHHHH!’
Een witte wolvenkop staarde terug en ontblootte zijn tanden toen ik het uitschreeuwde. In paniek schoot ik achteruit, struikelde over mijn vier poten en rolde een heel eind weg. Ik trappelde om me heen en probeerde mezelf te knijpen, om te bewijzen dat dit een droom was. Maar ik had geen handen om mezelf te knijpen. Ik had poten en een vacht en tanden en –
Ik had een stáárt.
Haastig kwam ik weer overeind en keek naar mijn achterhand. Het klopte; ik had echt een staart. Het hing achter mijn poten en bewoog een beetje heen en weer in de wind.
Zou ik ermee kunnen kwispelen?
Enigszins nieuwsgierig probeerde ik het. Het was hetzelfde als mijn arm of been heen en weer bewegen, maar dan zonder een extra gewricht aan het uiteinde. Ik grinnikte in mezelf. Die staart zag er nog niet eens zo verkeerd uit. Als ik eraan dacht dat ik in een hondenlichaam zat, voelde alles nog best natuurlijk aan.
Maar waarom was ik een hond?
Ik pijnigde mijn hersens om me te herinneren wie ik hiervoor was geweest, maar er kwam niets bovendrijven. Geen naam. Geen familieleden. Zelfs niet of ik een man of vrouw was geweest. Hoe zou ik er eigenlijk uitzien? Nieuwsgierig liep ik opnieuw naar de plas water toe en probeerde de rest van mijn lichaam te zien. Ik was sneeuwwit, met een enkele zwarte vlek op mijn heup. Zelfs mijn poten waren wit.
In ieder geval was ik geen lelijke hond. Of zo’n dier met een snuit dat eruitzag alsof hij in volle vaart tegen een muur was gebotst. Dat niet, gelukkig.
Laatst gewijzigd door yimiki op 05 nov 2011 12:52, 1 keer totaal gewijzigd.
Everyone is weird. And if someone's normal, then that's the weirdest one of all.
Aile
Vulpen
Vulpen
Berichten: 471
Lid geworden op: 27 mar 2011 00:09
Locatie: Terheijden

Hoi yimiki!
De titel maakte me nogal nieuwsgierig naar het verhaal ^^
Hier mijn mening:
Welke dag was het ookalweer?


Ookalweer moet denk ik los van elkaar. Al ben ik er niet 100% zeker van.

Ik had een stáárt.


Ik begrijp niet waarom je streepjes (Ja, ik noem het streepjes :P) Op de a van staart hebt gezet. Gewoon “staart”, is ook goed :)

Wat een leuk begin! :)
Je hebt een makkelijke schrijfstijl en dit deel is ook gewoon lekker kort , ipv een 8-wordpagina lang hoofdstuk ^^
Je mag alleen wel met wat meer details opkomen. Hoe ziet de omgeving er bijvoorbeeld uit? Dat hoefde natuurlijk niet meteen allemaal in dit hoofdstuk, maar het is natuurlijk wel handig om te weten hoe de omgeving om de hoofdpersoon heen eruit ziet.
Maar erg leuk dat je vanuit de ogen van een dier schrijft, en dan wel een omgetoverd dier! :D
Maar ik zal dit verhaal wel blijven volgen, ik vind het wel interessant en leuk om te lezen ;)
Dus ik ben benieuwt naar het vervolg, schrijf dus maar snel verder!
Nog veel succes met schrijven!

Xxx Aile
"There are many worlds, but they share the same sky —
one sky, one destiny."
yimiki
Balpen
Balpen
Berichten: 190
Lid geworden op: 10 nov 2008 21:47

Bedankt! :sweet het is fijn om te weten dat het idee leuk is :D

------------------------------------------------------------------------------------------

“Mama, mama! Kijk! Hondje!”
De woorden klonken me vreemd in de oren. Ik draaide me om, om te zien waar het geluid vandaan kwam. Een klein meisje kwam vanuit de verte aangerend, haar moeder met zich meeslepend. Enthousiast wees ze met haar vingertje op mij. Het was duidelijk dat ze wilde aaien. De moeder had echter haar bedenkingen. Ze keek naar mijn bek en slikte nerveus.
“Niet doen, Emily, misschien is hij wel wild.”
Het meisje Emily had de hand van haar moeder al losgelaten en strekte haar vingers naar me uit. Ik glimlachte geruststellend. Van mij hadden ze niets te vrezen.
Meteen greep de moeder haar dochter vast en verhinderde haar ervan om nog verder te rennen. “Jij vies beest!”
De vrouw schoot naar voren, trok het meisje Emily achter haar rug en haalde met haar in leren laarzen gestoken voet naar me uit. Ik schrok me een ongeluk en werd vol op mijn neus geraakt. Die voet deed pijn!
“Pak aan- en daar ook- wegwezen!”
Dat liet ik me geen tweede keer zeggen. Vliegensvlug draaide ik me om en stoof ervandoor. Ik rende kriskras door het gras heen, zonder te kijken waar ik heenging, terwijl mijn staart achter me aan wapperde. De kreten van de vrouw achtervolgden me een hele tijd. Wat bezielde haar? Ze had me getrapt! Was ze soms bang voor honden?
Mijn poten kwamen abrupt tot stilstand toen ik water voelde. Verbaasd keek ik naar beneden. Een stroompje water sijpelde tussen mijn nagels door, een stroompje dat snel breder werd en zich uitbreidde tot een forse beek. Het geschreeuw van de vrouw was eindelijk verstomd, maar mijn schouder deed zeer van de trap en trilde een beetje. Wat had ik gedaan om zo’n behandeling te verdienen?
Opeens ging er een lichtje op. Ik keek naar beneden, naar mijn spiegelbeeld in het water, en glimlachte. De bek van de wolfshond ging open en onthulde een indrukwekkende verzameling tanden, in een dreigende grimas. Ik schrok ervan en deed mijn mond snel weer dicht.
Natuurlijk! Honden glimlachten niet. Ze kwispelden.
Ik glimlachte opnieuw naar mijn spiegelbeeld en kwispelde toen met mijn staart, om het verschil aan mezelf duidelijk te maken. Toen verloor ik de aandacht voor het water en keek om me heen. Ik was midden in een heuvellandschap beland, met een blauwe lucht en een grote hoeveelheid vogels. Het beekje slingerde kalmpjes om de heuvels heen. Hij vervoerde een verbazend grote hoeveelheid vissen. Ze doken, draaiden om elkaar heen, sloegen met hun staarten en een paar kwamen zo dicht bij het wateroppervlak dat hun schubben het licht weerkaatsten. Mijn maag knorde. Ik had honger, en een stukje vis zou er best ingaan. Rauw vlees was ook vlees. Waarom ook niet?
Na een korte aarzeling nam ik een aanloop en sprong het water in. Meteen onderbraken de vissen hun rustige gezwem en schoten alle kanten op. Ik probeerde ze te grijpen, maar ze glipten tussen mijn poten door als sliertjes rook. Ik gromde van frustratie en hapte naar de dichtstbijzijnde vis. Mijn bek vulde zich met niets dan water.
Na een paar vruchteloze minuten besloot ik het op te geven en peddelde naar de oever. De stroming had me veel verder weggedragen dan ik had verwacht. Van de heuvels was niet heel veel meer te zien, maar iemand had een houten steiger in het water gebouwd. Nieuwsgierig peddelde ik erheen, hees mezelf uit het water en schudde mijn vacht uit. Een zandpad liep vanaf de steiger verder het woud in. Misschien woonden er verderop wel mensen.
Van hen zou ik wat te eten kunnen krijgen! Het idee monterde me helemaal op en meteen ging ik op weg. Ik kon mooi gebruik maken van mijn huidige situatie. Niemand kon een hongerig huisdier wat te eten weigeren, of wel?
Een paar minuten later kwam een grote, houten poort in zicht. Het was een enorm ding. De mensen hadden, behalve dat, hun woonplaats ook beschermd met een muur, die iets lager was dan de poort maar nog steeds hoog boven me uittorende. Voor zover ik kon zien was het zandpad uitgestorven; het moest nog erg vroeg op de dag zijn. Nieuwsgierig liep ik het dorpje binnen en keek om me heen. Alle huizen waren van steen gemaakt, maar ze waren niet erg groot en straalden een bepaalde gezelligheid uit. De meeste huizen hadden een klein voortuintje, met bloemen en hier en daar een boompje. Verreweg het grootste huis stond in het midden van het dorp. Toen ik beter keek, bleken het twee huizen aan elkaar te zijn. De één zag er net zo uit als de rest van de gebouwen, maar de andere was open aan de voorkant. Een grote haard stond midden in de kamer, compleet met blaasbalg en ijzeren tang. Er stonden zware, donkere aambeelden en aan een werktafel in de hoek hing een serie hamers. Er kringelde rook uit de schoorsteen van het huis naast de smederij; blijkbaar woonden daar de vroegste vogels van het dorp.
Everyone is weird. And if someone's normal, then that's the weirdest one of all.
Aile
Vulpen
Vulpen
Berichten: 471
Lid geworden op: 27 mar 2011 00:09
Locatie: Terheijden

Hoi yimiki!
Zo, ik heb weer gelezen :D
Nog een paar opmerkingen:
Het was duidelijk dat ze wilde aaien.
Het was duidelijk dat ze me wilde aaien.

Een stroompje water sijpelde tussen mijn nagels door,
Honden hebben klauwen, geen nagels ;)

Mijn bek vulde zich met niets dan water.
Ik zou er van maken: Mijn bek vulde zich met niets anders dan water.

Voor de rest was het weer leuk om te lezen ^^
Ik ben blij dat je nu wat meer over de omgeving hebt verteld, want nu zie ik het al een beetje voor me hoe alles er zo’n beetje uitziet :)
Ik vind het wel zielig dat de hoofdpersoon (zo noem ik hem/haar maar even) werd geschopt door die vrouw. Ik kan gewoon echt niet tegen dierenmishandeling >.<
Ik hoop dat de dorpelingen een stuk aardiger zijn dan haar!
Ik ben erg benieuwt naar het volgende deel,
Nog veel succes met schrijven, ik hoop dat het vervolg er snel aankomt ;)

Xxx Aile
"There are many worlds, but they share the same sky —
one sky, one destiny."
yimiki
Balpen
Balpen
Berichten: 190
Lid geworden op: 10 nov 2008 21:47

Is het niet zo dat honden wel klauwen hebben, maar hun... nagels... nog steeds nagels genoemd worden? :huh
----------------------------------------------------------------------------------------------

Ik liep net zo lang om het huis heen tot ik een raam vond waardoor ik naar binnen kon kijken, waarna ik op mijn achterpoten ging staan en mijn voorpoten op het raamkozijn legde. Wat ik te zien kreeg, was het standaard ochtendritueel van elke familie. De ruimte achter het raam was een grote keuken, een gedekte eettafel en zes mensen die druk met hun ontbijt bezig waren. Een man in zijn veertiger jaren eiste luidkeels de botervloot van zijn vrouw, die er iets jonger uitzag. De twee hadden vier zoons. De drie oudsten leken sprekend op hun vader, terwijl de vierde en jongste meer van de vrouw weghad. Hij had vaalbruin haar en opvallend groene ogen.
“Ik heb vanmiddag een belangrijke afspraak met een handelaar. Er moet een heleboel koopwaar mee naar die man, en dat kan ik niet allemaal in mijn eentje meenemen,” begon de man, zodra iedereen was uitgegeten. “Rowan, Artan en Rénee, jullie gaan vandaag met me mee en helpen me met mijn werk.”
“We hebben nog werk liggen in de smederij van gisteren,” wierp de oudste zoon tegen.
“Dat maken jullie vanavond maar af. Het is belangrijk dat jullie alle fijne kneepjes van het vak in de vingers krijgen, en daar hoort onderhandelen over je koopwaar ook bij. Begrepen?”
“Ja, vader,” zei de oudste zoon gedwee. De man knikte goedkeurend en gebaarde naar zijn vrouw dat ze de tafel kon afruimen.
“En ik? Wat mag ik doen vandaag?” vroeg de zoon met de groene ogen, net toen zijn vader aanstalten maakte om op te staan. Die laatste fronste.
“We komen kolen tekort in de smederij. Ga wat halen voordat je broers en ik terug zijn. En loop je moeder niet in de weg bij haar werk, Flynn.”
“Maar-“
“Geen gemaar. Als ik jullie allemaal meeneem, lopen jullie elkaar alleen maar in de weg. Je blijft hier.”
Met die woorden stond de man op en verliet de kamer. Flynn zweeg mokkend en staarde uit het raam – precies naar de plek waar ik zat. Zijn ogen werden groot en hij deed zijn mond open. Ik schrok me een ongeluk en sprong haastig naar beneden; mijn klauwen krasten over de geplaveide straat, met een piepend ‘krieeee’, waar ik nog erger van schrok. Even later ging de voordeur open, waarvan ik pas helemaal in paniek raakte. Ik rende de straat over en verstopte me achter een stapel kratten. De oudere man en zijn drie zoons waren naar buiten gekomen, maar hadden me niet gezien en liepen in één streep naar de smederij. Gevieren pakten ze alles wat ze nodig hadden en reden een grote huifkar met trekpaard voor, waarna ze hun lading inlaadden en de oudste zoon op de bok ging zitten. De andere drie namen plaats in de kar.
“Hyaa!”
Het paard brieste en draafde weg, onder leiding van de jongen. Al snel verstomde het hoefgetrappel en was de straat weer uitgestorven. Ik bleef nog een paar minuten doodstil op mijn plek zitten, tot ik zeker was dat echt iedereen binnen was. Tot zover het idee om voor eten te bedelen. Mijn maag knorde. Ik zuchtte en liet mijn kop op één van de kratten rusten. Wat was ik toch aan het doen? Waarom probeerde ik aan eten te komen terwijl ik niet eens wist wie ik was? Waarom zat ik in een dierenlichaam, terwijl mijn gedachten toch echt iets van een hoger ontwikkeld ras waren? Ik wist mijn eigen naam niets eens meer. Het was vast iets cools, zoals Dean. Jack. Of Jason. Of misschien Eva, Charlene of Selena als ik een meisje was. Maar zelfs dat wist ik niet.
Wácht. Ik wist het wel. Honden hadden immers ook vrouwtjes en mannetjes. Daar kon ik zo achter komen!
Met hernieuwde energie draaide ik om mijn as, om te proberen te zien of ik een mannetje of een vrouwtje was. Ik kwam echter niet verder als mijn heup en besloot toen om te rollen. De kratten kraakten toen ik er met mijn kop tegenaan sloeg en op de grond belandde. Wat was het? Een reu, of een teefje? Een Adam of een Eva?
Ik sloeg opnieuw met mijn kop tegen de stapel kratten, op hetzelfde moment dat ik zag dat ik een meisje was. Opgetogen kwam ik weer overeind en grijnsde tegen mezelf. Dat was in ieder geval één probleem minder. Nu moest ik alleen nog een naam hebben. Hoe gaf je jezelf een naam?
De heerlijke geur van gerookt vlees drong mijn neusgaten binnen voor ik verder kon denken. Ik snuffelde en kwam achter de kratten vandaan, de geur volgend. Oh, eten! Heerlijk eten! Het kwam vanuit de smederij aandrijven. Behoedzaam stak ik opnieuw de straat over en zocht naar de bron van de geur. Daar, in een hoek van de werkplaats, zat een luik. Het stond op een klein kiertje, maar ver genoeg dat ik er onderdoor zou kunnen glippen als ik een beetje mijn best deed. Ik maakte me zo dun mogelijk en schoof met mijn buik over de vloer, onder het luik door en de keldertrap af. Beneden was het pikkedonker, en het duurde even voor mijn ogen weer behoorlijk konden zien. Ik ging echter mijn neus achterna en vond al snel een minuscuul stukje vlees op de vloer, net genoeg voor een enkele hap. Dat was toevallig. Wel heel toevallig. Het lag er zo open en bloot dat er een alarmbel in mijn achterhoofd ging rinkelen, eentje die me meteen tot actie aanzette. Haastig draaide ik me om en wilde de trap weer ophollen, maar het was al te laat.
“Hebbes!”
Het luik sloeg boven me dicht en ik knalde er vol met mijn kop tegenaan. Piepend gleed ik weer naar beneden; er dansten sterretjes voor mijn ogen.
“Ik wist wel dat er echt een wolf door het raam zat te kijken!”
Er ging een kleiner luikje in het grote luik open, eentje waar gaas voor zat. Het jongste zoontje van eerder, Flynn, zat grijnzend naar beneden te kijken. Zijn groene ogen glinsterden van plezier.
“Jij wordt mijn nieuwe huisdier. Je bent veel te mooi om los te laten lopen, en omdat je geen halsband hebt, ben je nu van mij.”
‘Laat me eruit!’ riep ik woedend, maar al wat er uit mijn bek kwam, was gegrom. Verbaasd riep ik hetzelfde nog een keer en raakte in paniek toen ik erachter kwam dat ik domweg niet kon praten!
‘Nee! Laat me eruit! Ik wil niet! LAAT ME ERUIT!’ gilde ik, toen Flynn het luik weer sloot. Het werd aardedonker in de kelder.
Everyone is weird. And if someone's normal, then that's the weirdest one of all.
Aile
Vulpen
Vulpen
Berichten: 471
Lid geworden op: 27 mar 2011 00:09
Locatie: Terheijden

@yimiki Ik weet het ook niet precies, ik dacht altijd dat het gewoon klauwen worden genoemd, het staat vast wel op Wikipedia ofzo :P
Nu even terug naar je verhaal:
Ik ben blij dat ik het weer heb kunnen lezen :)
Nog even een paar opmerkingen:
terwijl de vierde en jongste meer van de vrouw weghad.
Weg had moet los van elkaar ;)

Hij had vaalbruin haar en opvallend groene ogen.
Opvallende.

Ik wist mijn eigen naam niets eens meer.
Ik wist mijn naam niet eens meer.


HET IS EEN MEISJE!! :D
Nu alleen nog een naam voor haar :P
Nou, ik heb er weer van kunnen genieten hoor ^^
De dorpelingen blijken dus toch niet zo aardig te zijn dan dat ik eigenlijk dacht, in ieder geval, Flynn vind ik gemeen, ik ben benieuwt wat hij allemaal met haar gaat uitspoken.
Nou, misschien dat ie wel een aardig baasje kan zijn, maar ik heb zelf zo’n gevoel van niet.
Ik hoop dat ze kan ontsnappen!
Ik wacht met smacht op het vervolg.

Xxx Aile
"There are many worlds, but they share the same sky —
one sky, one destiny."
Gebruikersavatar
Cubiculum Nephilia
Typmachine
Typmachine
Berichten: 1270
Lid geworden op: 19 okt 2007 15:29
Locatie: Hell

Ik had een stáárt.
Aile schreef:Ik begrijp niet waarom je streepjes (Ja, ik noem het streepjes :P) Op de a van staart hebt gezet. Gewoon “staart”, is ook goed :)
Waarschijnlijk heeft ze dit gedaan om de nadruk erop te leggen. De verbazing die een persoon erbij voelt om erachter te komen dat hij ineens een staart heeft. Dit mag gewoon. Het is enkel storend als iemand constant zo zou schrijven.
Het was duidelijk dat ze wilde aaien.
Aile schreef:Het was duidelijk dat ze me wilde aaien.
Het is mij. Me is spreektaal, mij is schrijftaal
Een stroompje water sijpelde tussen mijn nagels door,
Aile schreef:Honden hebben klauwen, geen nagels ;)
Honden hebben wel degelijk nagels. Je noemt het bij een hond ook geen klauw, maar een poot. Katten hebben klauwen, en over het algemeen "monsters" ook. Ik geloof dat het verschil bestaat tussen het kunnen intrekken van de nagels, en het niet kunnen intrekken van de nagels.
Hij had vaalbruin haar en opvallend groene ogen.
Aile schreef:Opvallende.
Is niet perse zo. Het ligt er net aan hoe je de zin wilt formuleren. Moet "opvallend" wat zeggen over de ogen, of over het groen? Zoals het er nu staat is de kleur groen opvallend, en zoals Aile het zegt, zijn de ogen opvallend. Echter, dan moet er nog een komma tussen.
Hij had vaalbruin haar en opvallende, groene, ogen. (hier zegt het opvallende wat over de ogen)
Hij had vaalbruin haar en opvallend groene ogen. (hier zegt het opvallende wat over de kleur groen)
Het is maar net waar de schrijver de nadruk op wilt leggen.
"You can't start the next chapter of your life,
if you keep re-reading the last ones..."
Aile
Vulpen
Vulpen
Berichten: 471
Lid geworden op: 27 mar 2011 00:09
Locatie: Terheijden

Bedankt voor je uitleg CN, dan weet ik dat ook weer ;)
"There are many worlds, but they share the same sky —
one sky, one destiny."
yimiki
Balpen
Balpen
Berichten: 190
Lid geworden op: 10 nov 2008 21:47

---------------------------------

2.

Ik zat als een rat in de val. Na een minuut of vijf raakten mijn ogen aan het pikkedonker gewend en kon ik enigszins wat zien, maar wat ik zag, was hopeloos. De enige weg uit de kelder was het luik. Ik ramde er vier keer in volle vaart tegenaan, maar het ding gaf geen centimeter mee en al wat ik eraan overhield was een pijnlijke schedel. Flynn moest iets zwaars op het luik hebben gezet.
Behalve dat ene stukje vlees was er ook geen eten of water hier beneden. In mijn paniek raasde ik door alle kasten en opberglades heen, maar meer dan stof vond ik niet. Van het stuk vlees had ik een enorme dorst gekregen. Even dacht ik erover om gewoon te wachten tot Flynn weer binnen kwam en me dan met geweld een weg naar buiten te banen, maar er verstreken drie uur en de jongen was nergens te bekennen.
Een diepe, naamloze angst maakte zich van me meester. Ik wilde niet onder de grond zitten. Was dat joch soms vergeten dat hij me opgesloten had? Ik had gezien wat zijn vader hem opdroeg. Hij hoefde de hele dag niets meer te doen dan een zak kolen te halen. Waarom liet hij me er dan niet uit? Was hij echt al vergeten dat ik hier zat?
Naar mijn gevoel zat ik al de hele dag opgesloten in de kelder. Na twee paniekaanvallen had ik mezelf enigszins in de hand en lag op de vloer uit te rusten. Mijn ogen waren strak op het kelderluik gericht. In mijn hoofd begon zich een plannetje te vormen, maar ik moest geduldig zijn. Als ik te vroeg begon, zou het niets uithalen. Niemand zou dan iets merken. Nee, ik moest rustig mijn tijd afwachten. Als het moment daar was, zou ik het horen.
Na een eeuwigheid klonk er gestommel boven mijn hoofd. Ik schoot overeind en spitste mijn oren. Was het zover?
“… verdraaide koopmannen. Listige vossen, dat zijn het, allemaal,” klonk de brommende stem van Flynns vader.
“Rénee, zet dat maar naast de tafel neer.”
“Ja, vader.”
Er klonk meer gestommel en toen een doffe bonk, alsof iets heel zwaars op de grond werd gezet. De stemmen verwijderden zich even en kwamen toen weer terug.
“Waar zijn Artan en Rowan, Flynn?”
“Ze zeiden dat ze iets hadden wat ze aan Melinda wilden laten zien,” antwoordde Flynn effen. Ik sperde mijn ogen open. Dit was het moment!
“Goed, die komen later wel. Nu is er werk aan de winkel. Rénee, pak jij alvast-“
“Woe…woeoeoeoeoe!”
De stemmen boven me verstomden abrupt toen ze mijn gehuil hoorden. Ik nam een lange teug adem, gooide mijn hoofd in mijn nek en huilde nog harder dan daarvoor.
“Woeoe…woeeoeoeoe!”
“Wat voor de duvel is dát?” riep de vader van Flynn uit, met een stem die veel hoger was dan normaal. Ik zette die zin kracht bij door nog eens mijn stem te laten horen.
“N-niets, vader!” piepte Flynn.
“Alsof dat niets is! Wat gebeurt er hier? Ik wil geen huilende dingen in mijn smidse!”
“Het klinkt alsof er een hond in de kelder zit,” zei Rénee droog. Ik grijnsde breed. Mijn plan was geslaagd! Nu zouden ze gaan kijken, en dan vonden ze mij. Daarna hadden ze geen andere keus dan me vrij te laten.
“Een hond, zeg je? Heb jij dat beest in de kelder gestopt, Flynn?” zei Flynns vader dreigend.
“N-nee, hoor. Echt niet!”
“Weet je het heel zeker? Je weet wat er gebeurt met zwerfhonden in mijn huis, hè?”
Ik stopte met huilen.
“Ze eindigen als worst in je moeders braadpan. Zwerfhonden zijn er om geslacht te worden!”
Mijn adem stokte in mijn keel. Die man klonk alsof hij het meende! Ik deinsde achteruit toen het luik bewoog. Mijn instinct vertelde me dat ik me moest verbergen, maar waar? Koortsachtig keek ik in het rond. Echt tekeergegaan was ik nog niet. Alles stond nog overeind, maar dat betekende ook dat er geen verstopplaatsen voor me waren. Ten einde raad wrong ik me in de ruimte onder de keldertrap en bad dat niemand me zou zien. Krakend ging het luik open en even later tuurde Flynns vader met argusogen naar binnen.
“… Da’s vreemd. Ik zou zweren dat ik net nog een hond hoorde huilen.”
Zijn zware ademhaling verdween en even later ging het luik ook weer dicht. Ik ademde sissend uit.
“Hoe dan ook, jongens, het is etenstijd. Flynn, jij gaat na het eten met mij mee terug hiernaartoe. We moeten eens praten.”
“Waarover, vader?”
“Dat merk je dan wel. Kom op, opschieten!”
Twee paar voetstappen verwijderden zich van het luik en stierven ten slotte helemaal weg. Het derde paar zette een paar aarzelende passen naar de uitgang, maar liep toen naar het luik. Het kleinere luikje ging krakend open en Flynn keek naar beneden.
“Je moet niet meer zo de aandacht trekken, wolf. Mijn pa heeft een hekel aan zwerfdieren. Ze stelen altijd het eten van het dorp, en daarom worden ze afgeschoten als ze in de buurt komen. Ik breng je later wel wat water in een bak, oké?”
‘Ik wil geen water in een bak! Ik wil eruit!’ riep ik naar boven, maar al wat er uit mijn mond kwam was meer gegrom. Het luikje sloot zich weer en Flynn rende naar buiten. Ik was woest op de jongen. Op zijn hele familie, trouwens. Eerst sloten ze me op, en nu moest ik me koest houden omdat hun pappie een hekel aan honden had? Zodra ik hieruit was, zou ik Flynn een flinke beet verkopen.

Na het avondeten in huis kwamen Flynn en zijn vader weer terug naar de smidse. Ik was half ingedommeld, maar spitste mijn oren zodra ze binnenkwamen en luisterde aandachtig.
“Ik denk dat je al weet wat ik je wil gaan vertellen, jongen,” stak de man van wal. “Er zijn teveel zoons hier. Rowan erft de smidse al, en zowel Artan als Rénee worden zijn ondersmeden. Ruimte voor een vierde smid hebben we hier niet.”
“Wat moet ik dan gaan doen?” vroeg Flynn.
“Je bent oud genoeg om te worden opgeleid. Ik stuur je naar de smid in Swift, zodat die je daar op kan leiden.”
“Maar-“
“Geen gemaar, Flynn. Ik heb het al geregeld. Jij gaat naar Ferron in Swift, en wel morgenochtend. Je neemt deze zak goud met je mee, die heb ik aan Ferron beloofd in ruil voor je opleiding.”
Ik hoorde een zacht gerinkel.
“En als ik geen smid wil worden?” vroeg Flynn, zo zacht dat ik het bijna niet meer hoorde.
“Waag het niet om die vraag te herhalen. Je vader is een smid, je opa was een smid en je grootouders waren het ook. Natuurlijk word jij er dan ook één. Dat is niet meer dan normaal.”
“Maar-“
“Begrepen, Flynn?”
"Begrepen.”
“Heel goed.” Flynns vader verplaatste zich door de smidse heen en begon met dingen te slepen. Mijn gezicht vertrok toen iets een geweldig, piepend geluid maakte.
“Je moeder weet ervan. Ze maakt vanavond een reistas voor je klaar, zodat je morgenochtend vroeg op weg kunt. Je broers en ik slapen uit, dus zorg dat je vanavond afscheid neemt van iedereen.”
“Ja, vader,” zei Flynn. “Ik zal... ik zal mijn spullen bij elkaar gaan pakken.”
Langzaam liep de jongen de smederij uit, met slepende voeten. Ik kreeg bijna medelijden met hem. Bijna. Mijn eigen problemen waren echter nog steeds groter. Ik hoopte dat Flynn niet weg zou gaan voor hij me uit de kelder gelaten had, anders zou ik hier nog heel lang zitten. Boven me begon de vader van de vier jongens een baar ijzer op een aambeeld te bewerken; zo klonk het in ieder geval. Ik piepte zacht. Mijn gehoor was veel te scherp voor dit soort geluiden. Even dacht ik erover om weer te gaan huilen, maar de gedachte aan wat de man des huizes met me zou doen als hij zich hield aan wat hij eerder gezegd had, weerhield me daarvan. Dus hield ik me stil, en wachtte tot er een einde kwam aan het eeuwige donker onder de grond. Al snel dommelde ik in.

“Dat hier… en dan dat daar…”
Ik bromde wat en ging wat gemakkelijker liggen. De vloer was zo slecht nog niet als je eraan gewend was. Ik had een prettige droom gehad, over meren en watervallen en hopen water om op drinken. Er waren ook mensen in voorgekomen, maar die waren al zo wazig dat ik ze niet meer voor de geest kon halen.
Er klonk een slepend geluid naast me, en ik opende één oog om te zien wat het was. Lichtstralen schenen naar binnen via het kelderluik. Meteen was ik klaarwakker en sprong overeind. De weg was vrij! Ik kon naar buiten!
Ik kefte blij en vloog naar de trap, maar werd toen abrupt aan mijn nek teruggetrokken. Verbaasd keek ik omlaag. Een ijzeren ketting lag om mijn hals en belemmerde me ervan om weg te rennen. Ik volgde de ketting. Hij stond strak en liep terug naar een hoek van de kelder, waar Flynn stond.
“Niet zo haastig, hond. Je bent nu van mij, en je moet doen wat ik zeg.”
Ik grauwde en probeerde opnieuw bij de trap te komen. Mijn voorpoot kwam een centimeter verder dan daarvoor, maar Flynn hield de ketting stevig in zijn handen en klikte hem toen vast aan een ijzeren band, die hij om zijn pols droeg. Woest probeerde ik de ketting stuk te bijten, en toen dat niet lukte, vloog ik op de jongen af. Ik zou hem wel eens laten voelen wat er gebeurde als je me vastketende!
“Val me maar aan. Zonder mijn hulp krijg je je halsband toch nooit meer los.”
Ik kwam slippend tot stilstand en ontblootte mijn tanden naar de jongen. Flynn grijnsde.
“Oh, je bent ook nog een slimme hond! Niet slecht. Je moet een naam hebben.”
Hij klom de trap op, waarmee hij me aan de ketting meesleepte. Ik was woest. Het liefst had ik zijn keel doorgebeten, maar als ik dat deed, kwam ik nooit meer los. Hij had het heel slim aangepakt. Ik gaf nog eens een ruk aan de ketting.
“Ik heb hem helemaal zelf gemaakt, weet je,” zei Flynn trots tegen me. “Artan zei dat het een waardeloos ding was, maar ik wilde al tijden een eigen hond. Rénee heeft me ermee geholpen. Hij heeft de ringen zo sterk gemaakt dat ze niet los te trekken zijn. Goed, hè?”
‘Geweldig,’ gromde ik. Er zat blijkbaar niets anders op dan met Flynn mee te gaan.
“En je moet nog steeds een naam hebben. Je bent vast een mannetje, dus ik noem je… Chester! Ja, zo ga je heten. Kom mee, Chester!”
Gewéldig.
Everyone is weird. And if someone's normal, then that's the weirdest one of all.
Aile
Vulpen
Vulpen
Berichten: 471
Lid geworden op: 27 mar 2011 00:09
Locatie: Terheijden

Zo, hier ben ik weer!
Wat een enge vader heeft die Flynn zeg O.O
Als ik Flynn was, was ik allang weggelopen, ik hoef geen vader die mijn leven bepaald hoor!
Je schrijft steeds beter vanuit de ogen van de wolf/hond. Erg knap, want ik begrijp wel dat, dat heel moeilijk kan zijn, want ik schrijf een verhaal over vossen, en dan moet ik ook proberen te denken als een vos, en dat kan aardig lastig zijn!
Dus mijn complimenten daarvoor :)
Twee opmerkingen:
je opa was een smid en je grootouders waren het ook.
Een grootouder is volgens mij het zelfde als een opa, dus ik zou het vervangen door “voorouders”.

over meren en watervallen en hopen water om op drinken.
Om op te drinken.


Flynn is eigenlijk zo erg nog niet, het komt volgens mij gewoon door zijn strenge vader dat hij zo geworden is. Maar ik mag hem gewoon niet.
Ik ben erg benieuwt naar het vervolg!
Schrijf snel verder ^^


Xxx Aile
"There are many worlds, but they share the same sky —
one sky, one destiny."
yimiki
Balpen
Balpen
Berichten: 190
Lid geworden op: 10 nov 2008 21:47

Bedankt voor de verbeteringen tot nu toe, ik ben er heel blij mee ^^ Van die dingetjes waar je zelf overheen kijkt >.< Blij dat je het nog leuk vindt!

-----------------------------------------------------------------------

Met mij aan zijn pols en zijn reistas over zijn schouder ging Flynn op weg. Er was verder niemand om hem op zijn tocht te begeleiden, maar hij kende blijkbaar de weg en stapte fier voort. Al snel hadden we het dorpje achter ons gelaten en volgden we de loop van die rivier, die ons steeds dichter bij de heuvels bracht. Eerst stapte ik nog redelijk rustig naast de jongen voort, maar na een tijdje ging de zon steeds feller schijnen. Ik had al twee dagen geen druppel water op en begon de gevolgen daarvan te voelen. Brommend zette ik nog een paar stappen, bedacht me toen en gaf een ruk aan de ketting.
“Niet doen, Chester, we hebben haast.”
Ik gromde opnieuw en stribbelde uit alle macht tegen. Flynn gooide zijn gewicht in de strijd en trok zo hard hij kon, zodat ik met kleine beetjes naar voren gesleept werd.
“Stom beest… werk eens mee!”
Dat was de druppel. Ik blafte hard en ging prompt op de grond zitten. Flynn stond nog een paar minuten aan de ketting te trekken, waarna hij het maar opgaf. Boos hurkte hij naast me neer.
“Wat wil je dan, hè? Wat wil je dat ik- Au!”
Ik sprong naar voren en ramde met mijn kop tegen zijn voorhoofd. Verbaasd viel hij achterover.
‘Dat had je verdiend,’ gromde ik koel, ‘en als je me nu niet héél snel iets te drinken geeft, krijg je nog veel meer te verduren.’
Ik wist niet of hij ook maar iets van mijn gegrom begreep, maar opeens sperde hij zijn ogen open en knipte met zijn vingers.
“Dat is het! Je hebt vast dorst! Had dat dan meteen gezegd. Kom, we gaan ons opfrissen bij de rivier.”
Ik zuchtte, maar was tevreden voor nu en volgde de jongen naar de waterkant. Voorzichtig bogen we ons over het water heen. Ik stak mijn kop in het water en nam grote slokken, terwijl Flynn voornamelijk zijn gezicht waste. Het was een heerlijk gevoel om je dorst te kunnen lessen. Gretig dronk ik zoveel ik kon, en kwam toen boven water, met een volle bek.
“Je ziet er belachelijk uit,” grinnikte Flynn. Ik keek hem recht tussen zijn ogen en spoot toen het water uit mijn bek in zijn gezicht, als een kleine waterval. Flynn slaakte een kreet.
“Getver!”
‘Net goed,’ gromde ik geamuseerd. ‘Had je me maar eerder te drinken moeten geven.’
De jongen veegde het natte haar uit zijn ogen en kwam toen weer overeind. Ik schudde mijn vacht uit. Daarna trok hij me weer mee de weg op.

We liepen de hele rest van de dag. De zon kwam op zijn hoogste punt, bleef daar even en daalde toen weer af naar de horizon. Toen hij op het punt stond om onder te gaan, stopte Flynn en nam me een eindje mee de weg af. Daar gooide hij zijn spullen op de grond en haalde een dunne deken uit zijn reiszak, die hij over zichzelf heen spreidde. Ik mocht het me gemakkelijk maken op de grond.
“Ik weet dat je me niet kan verstaan, dus doe maar gewoon net alsof, oké?” zei de jongen tegen me, terwijl hij zich op zijn rug draaide. “Ik houd er niet zo van om in mijn eentje te zijn. Dus praat ik nu gewoon tegen jou tot we weer in de bewoonde wereld zijn, Chester.”
Ik negeerde Flynn en draaide mijn staart naar hem toe. Hij lachte.
“Oh, je haat me, of niet? Dat gaat wel over als ik je eenmaal heb getraind. Weet je, jij bent het eerste huisdier dat ik ooit gehad heb. We mochten er nooit één van pa. Hij houdt niet van beesten, en mijn moeder ook niet. Je hebt de rest van mijn familie nog niet ontmoet, of wel? Mijn pa heb je vast gehoord toen je in de kelder zat. Ik heb geen zussen, maar wel drie broers. Ik ben de jongste van hen allemaal. Rowan en Artan zijn al volwassen en Rénee bijna, en zij gaan later pa’s smederij overnemen.”
Zijn stem klonk verbitterd toen hij over de smidse begon.
“Het is niet eerlijk, vind je wel? Ik erf niets omdat ik de jongste zoon ben. En later moet ik wel een deel van mijn loon naar pa opsturen, omdat hij me opgevoed heeft. Maar ik maak veel liever gewoon plezier dan dat ik als smid ga werken.”
Flynn draaide zich op zijn rug en keek naar de sterrenhemel. “Jij hoeft je geen zorgen te maken over familie, hè, Chester? Je weet waarschijnlijk niet eens wie je vader en moeder zijn.”
Het was alsof een loden gewicht in mijn buik neerplofte. Hij moest eens weten hoe erg hij het bij het rechte eind had. Maar ik wist helemaal niets meer, niet eens mijn eigen naam. En daarom zat ik nu met Chester opgescheept. Nou ja, het had veel erger kunnen zijn, bedacht ik me slaperig.
“Welterusten, Chester. Ik hoop dat we snel vrienden worden.”
‘In je dromen,’ mompelde ik grommend terug.

Het duurde nog twee dagen voor ik doorkreeg dat Flynn helemaal niet wist waar we heen moesten. Op een gegeven moment passeerden we een heel raar gevormde boom, en een dag later kwamen we langs precies hetzelfde ding, alleen dan via de andere kant. Flynn weigerde koppig toe te geven dat we verdwaald waren en stapte aan één stuk door voort, alleen rustend om te eten en te slapen.
“Misschien hadden we toch niet van het pad af moeten gaan,” zei Flynn op de derde avond, nadat we voor de zoveelste keer langs dezelfde groep rotsen kwamen. Ik gromde instemmend en probeerde me te herinneren waar de weg ookalweer was. De heuvels waren echter volkomen onbekend terrein voor me.
“Chester, kun je niet ruiken waar we heen moeten, of zoiets?” vroeg Flynn hoopvol. Ik mopperde, trok aan de ketting, mopperde weer en snuffelde toen aan de grond. Flynns geur hing in de lucht, samen met die van mezelf, maar paden hadden geen geur en dus kon ik ze ook niet ruiken. Gefrustreerd kauwde ik op de ijzeren ketting.
“Zit dat ding je in de weg, Chester?” vroeg Flynn bezorgd. “Ik kan hem wel losmaken… maar… dan ga je ervandoor.”
Dit was mijn kans, dacht ik. Als ik hem wist over te halen, zou hij me losmaken en dan was ik vrij! Geruststellend wreef ik mijn kop tegen zijn hand aan en jankte. Flynn mompelde iets onverstaanbaars.
“Als ik je losmaak… help jij me dan de weg terug te vinden?”
Ik blafte éénmaal, om aan te geven dat ik hem kon verstaan. Flynn trok even zijn wenkbrauwen op, maar reageerde verder niet. Peinzend staarde hij naar mijn halsband. Ik kon zijn hersens bijna horen kraken. Toen nam hij een besluit en boog zich over me heen.
“Nou… goed, dan. Ik maak je los… maar alleen als je me helpt om hier weg te komen, hoor je?”
Zijn vingers frunnikten aan de ijzeren halsband. Plotseling klonk er een klik en een rammelend geluid. Met veel geratel viel de ketting op de grond.
De halsband was los! Ik was vrij!
Ik gaf een schreeuw van blijdschap en stoof ervandoor, zonder nog om te kijken. Mijn poten flitsten onder me voorbij en droegen me ver weg van dat vreemde kind en zijn ketting, de zonsondergang tegemoet. Mijn hart bonkte in mijn keel en mijn ogen moesten wel stralen. Ik rende zo hard ik kon en slalomde om bomen, struiken en stenen heen. Twee keer viel ik bijna, maar herstelde me toen en sprintte met hernieuwde energie verder. De zon staarde op me neer. Ik stond versteld van mijn eigen snelheid en kracht. Dit was pas leven! Nu was ik eindelijk vrij om te doen en laten wat ik zelf wilde, zonder ketting om me tegen te houden!
Na een paar minuten nam mijn vaart af en begonnen schuldgevoelens de overhand te krijgen. Ik zou Flynn niet helemaal alleen moeten laten. Het was per slot van rekening nog maar een kind. Ik minderde nog meer vaart en stopte ten slotte helemaal. Misschien was dit toch niet zo’n goed idee geweest. Ik herinnerde me wat Flynn twee nachten geleden tegen me had gezegd; hij had er een hekel aan om alleen te zijn. En zo kwaad had hij het nu ook weer niet bedoeld. Natuurlijk wilde hij zijn eerste huisdier bij zich houden.
Maar daar had ik niets mee te maken. Zijn problemen waren niet de mijne. Hij moest zichzelf maar zien te redden.
Aarzelend liep ik verder, tussen de bomen door, tot ik op de top van een heuvel belandde. Daar, pal aan de voet, was het pad weer! Mijn hart sprong op en ik wilde er meteen naartoe rennen, maar de gedachte aan Flynn hield me tegen. Ik kon hem niet zomaar achterlaten. Ik had geen hoge dunk op van de jongen, maar ik zou het mezelf nog jarenlang kwalijk nemen als ik hem hier nu rond liet dwalen, alleen in de wildernis. Besluiteloos keek ik van de horizon naar de heuvels achter me en weer terug. Zou ik teruggaan? Zou ik gewoon verder reizen, op zoek naar wie ik was, of zou ik met Flynn meegaan? Welke keuze was de juiste?
Ik gromde tegen mezelf en nam een besluit. Zorgvuldig snuffelde ik de grond af naar mijn eigen geur en volgde die, terug in de richting waar ik vandaan kwam. Flynn kon me straks maar beter heel dankbaar zijn.
Everyone is weird. And if someone's normal, then that's the weirdest one of all.
yimiki
Balpen
Balpen
Berichten: 190
Lid geworden op: 10 nov 2008 21:47

Na een paar minuten had ik de plek teruggevonden waar ik er vandoor was gegaan. Flynn zat er nog, met zijn armen om zijn knieën en zijn hoofd gebogen. Ik blafte en stoof hem tegemoet. Verbijsterd keek hij me aan.
“Je… je bent teruggekomen? Voor mij? Maar ik heb je vastgebonden,” zei hij ongelovig. “En nog kwam je terug?”
Ik keek rustig in zijn ogen. Ze waren werkelijk een opvallende kleur groen. Het waren mooie ogen, besliste ik. Hun gezelschap kon ik nog wel wat langer verdragen.
Flynn slikte moeizaam en kwam overeind. “Nou… loop niet weer weg, oké, Chester? Anders moet ik je weer aan de ketting doen.” Hij deed zijn armband af en stopte het met ketting en al in zijn reistas. Daarna keek hij op me neer, nog steeds een beetje verbluft over het feit dat ik weer teruggekomen was. Ik sloeg inwendig mijn ogen ter hemel en trok zachtjes aan de mouw van zijn tuniek.
“Wat is er? Heb je de weg teruggevonden?”
‘Natuurlijk,’ gromde ik. ‘Volg mij maar gewoon, jochie.’
Ik trok nog een keer aan zijn mouw, en toen leek hij de hint te begrijpen. Behoedzaam volgde Flynn me de heuvels door. Het duurde een stuk langer nu de jongen bij me was en we ons maar stapvoets bewogen, maar na een tijdje kwam de grote heuvel in zicht. Ik kwispelde met mijn staart en rende vast vooruit, met Flynn achter me aan.
“Hé! Je hebt het echt gevonden!” zei Flynn verbaasd, toen hij naar beneden keek en het zandpad zag liggen. “Goed gedaan, Chester!”
Ik gromde tevreden.

In een rustig tempo leidde Flynn me door het heuvellandschap. Hij had besloten me niet meer vast te binden, tot mijn grote opluchting. En terwijl hij leidde, vertelde hij me over de verhalen en legenden van zijn land.
“Dit is een magisch land, wist je dat? De geesten wonen hier.”
Ik stapte onverschillig naast hem voort. geesten interesseerden me niet zo.
“Echt waar, hoor! De vijf elementen wonen hier, en er is een geestenberg in het Noorden. Als je daar ’s nachts heengaat, kun je de lichten van de andere wereld zien. Rénee zegt dat je geest in die lichten opgesloten wordt als je ze aanraakt.”
‘Ze kunnen jou een hoop wijsmaken, of niet?’ gromde ik.
“En Ursus, de geest van alle grote dieren, dwaalt bij volle maan door de bossen en neemt iedereen die hem ziet mee naar het geestenrijk. Niemand weet natuurlijk hoe hij er echt uitziet, maar er zijn tekeningen van hem en daarop heeft hij zúlke klauwen!” Flynn hield zijn handen een heel eind uit elkaar. “Weet je, Chester, ik hoop dat die verhalen allemaal waar zijn. In mijn dorp hebben ze het niet zo op de dierengeesten, maar ik vind ze geweldig. Ik hoop ook dat we nog veel nieuwe verhalen te horen krijgen. Ze zijn mijn favoriet!”
Ik bromde wat. In goden en mythische beesten geloofde ik niet, maar voor een goed verhaal had ik wel wat over. Vooral als de verteller er goed in was.
“Trouwens, Chester,” zei Flynn opeens, “nu we onderweg toch niet zo veel te doen hebben, kan ik je net zo goed alvast gaan trainen. Zit!”
Ik staarde hem aan.
“Af! Omrollen! Geef poot!”
Ik zuchtte en schudde met mijn kop. Die jongen had nog veel te leren. Waarschijnlijk zou ik hem eerder africhten dan hij mij.

Die middag sloeg Flynn kamp op aan de oever van de rivier. Hij keek even vlug in zijn reistas, trok toen een gezicht en gooide het ding naast zich neer.
“Verdorie. Het is nog minder dan een halve dag lopen naar Cordel, maar ons voedsel is op omdat we een hele dag in rondjes hebben gelopen. En nu hebben we niets meer te eten. Kun je niet een paar vissen voor ons uit de rivier halen, Chester? We zitten er nu toch naast.”
Makkelijker gezegd dan gedaan. Mijn vorige vispartij was geëindigd in een fiasco, en ik betwijfelde of het ditmaal beter zou gaan. Mijn maag protesteerde echter luid toen ik wilde gaan liggen. Dus stond ik maar weer op en struinde in alle rust de waterkant af. In diep water had ik geen enkele kans; die krengen glipten gewoon tussen mijn poten door. Maar in ondiep water zou het misschien lukken. Mijn oog viel op een ondiepe inham die zich afsplitste van de rest, en was afgezet met steen. Als ik twee of drie vissen daar in wist te leiden… maar dan moest ik nog iets verzinnen om te zorgen dat ze daar bleven. Hoe kreeg ik dat voor elkaar?
Ik staarde naar de vissen die langszwommen. Iemand moest ze naar de inham jagen, het liefst met een groot aantal tegelijk. Dan moest iemand anders op de één of andere manier de uitgang blokkeren. Misschien met een grote steen? Ik keek in het rond, en zag een holle boomstam een eindje verderop op de grond liggen. Daarmee moest het lukken. Hopelijk was hij licht genoeg om mee te slepen naar het water. Ik liep naar de boomstam toe, sloot mijn kaken om een uitstekende tak en begon te trekken. Het stuk hout gaf even mee, maar bleef toen in de grond haken.
“Chester? Wat doe je?”
Flynn kwam naast me staan. Ik trok nog eens, maar besloot toen dat ik meer hulp nodig had en liet de tak los. Voorzichtig duwde ik Flynn naar het andere uiteinde van de stam en begon opnieuw te trekken. De jongen keek me een paar seconden lang aan, met een frons op zijn gezicht. Toen begreep hij de hint.
“Goed, ik help je wel… waar moet hij heen?”
Ik gromde tevreden en gezamenlijk sleepten we de boomstam richting de inham. Daar trok ik hem over de opening, markeerde de lengte ervan met mijn nagels in de stam en duwde hem weer weg. Flynn keek verbaasd toe.
“Weet je, dit is een soort van genie-achtig eng… voor een hond.”
Ik negeerde hem en begon met mijn nagels en tanden op de stam in te hakken, net zo lang tot hij in tweeën brak. Daarna greep ik Flynns mouw vast, zette hem voor het uiteinde van de stam en bracht zijn hand naar het stuk hout toe.
“Moet ik hem in het water duwen, jongen?”
Flynn zette kracht achter de stam en begon te duwde. Ik gromde boos en greep het achterpand van zijn tuniek vast.
“Wat? Nog niet? Oké, dan wacht ik wel.” Hij bleef stil op zijn plaats staan, een beetje overdonderd door het feit dat ik hem vertelde wat hij moest doen. Op mijn beurt liep ik terug en beklom de oever een stukje, zodat ik de vissen goed kon zien langszwemmen. Nu was het slechts een kwestie van geduld. Één voor één zag ik de vissen voorbijkomen, soms in groepjes van drie of vier. Ik sloeg ritmisch met mijn staart op de grond en wachtte. En wachtte. En wachtte.
“Zeg, hoe lang moet ik hier nog blijven staan?” klaagde Flynn. Ik blafte kort als antwoord. Hij bleef daar staan totdat het tijd was.
Op dat moment kwam er een grote school forellen langs. Ik sprong overeind en rende met ze mee, waarna ik het water in sprong. Het water spatte alle kanten op en de vissen schoten ervandoor. Ik was midden in hun school terechtgekomen. Een groot deel was al buiten mijn bereik, maar een groepje van vijf vissen zat klem tussen mij en de kant in. Razendsnel plonsde ik met ze mee en dreef ze zo snel mogelijk naar de inham. Twee ontsnapten er; de andere drie zwommen het ondiepe deel binnen en zaten toen vast.
‘Nu!’ blafte ik naar Flynn. Hij keek even schaapachtig naar de vissen, waardoor er nog één de kans had om te ontsnappen. Toen begreep hij wat ik aan het toen was en gooide de boomstam in het water. Het was precies groot genoeg en blokkeerde de ingang, zodat de twee vissen afgesneden waren van hun vluchtroute. Flynn juichte.
“We hebben ze gevangen! Wat een goed plan! Knap gedaan, Chester!”
Ik wilde mezelf niet al te veel op de borst kloppen. Het had ook heel anders kunnen gaan. Ze hadden ook domweg om me heen kunnen zwemmen, of allemaal in tegenovergestelde richting. Het was vooral een kwestie van geluk, maar wat gaf het? We hadden te eten!
Flynn was opgetogen en sprong het water in om onze maaltijd op het droge te gooien. De dieren vlogen met een boog op het gras en spartelden nog even na, maar bleven toen stil liggen. Ik rende erheen.
“Stop, Chester! Laat die vissen liggen. Je maakt ze vies als je ze oppakt, en ik heb geen zin in hondenspeeksel tussen mijn eten.”
Ik keek hem boos aan. Mijn mond was schoon, en bovendien was ik degene die het meeste werk had geleverd. Hij mocht wel wat meer respect voor me tonen, ook al zag ik er dan uit als een dier. Brommend stapte ik opzij en liet Flynn de vissen oppakken. Hij nam ze mee terug naar het kamp en legde ze naast elkaar in het gras, waarna hij wegliep om een paar droge takken te zoeken.
“Bewaak de buit, Chester,” droeg hij me op. “Maar blijf er met je tanden van af.”
‘Ja, baas,’ gromde ik sarcastisch. Op mijn gemak ging ik naast de vis liggen en sloeg Flynn gade, terwijl hij zoveel hout zocht als zijn armen konden dragen. Ik vroeg me af hoe de jongen van plan was vuur te gaan maken. Hadden zijn vader en broers hem dat geleerd, of was hij maar wat aan het proberen met twee stukjes hout? Het zag er echter naar uit dat hij wist wat hij deed.
Zodra Flynn vond dat hij genoeg brandbaar materiaal had, kwam hij terug naar het kamp. Hij gooide de takken neer en begon ze zorgvuldig op elkaar te stapelen, waarna hij er een flinke hoeveelheid zand omheen strooide.
“We willen geen bosband veroorzaken,” mompelde Flynn zacht. Uit de borstzak van zijn tuniek haalde hij twee ronde stenen, die hij snel tegen elkaar sloeg. Na een paar pogingen sloeg een vonk over naar het kampvuur. Een kleine rookwolk steeg op. Flynn boog zich voorover en begon zachtjes te blazen, tot de boel vlamvatte.
“Rénee heeft me zijn vuurstenen gegeven toen ik wegging,” zei Flynn trots. “Hij vond dat ik ze harder nodig had dan hij.”
Hij greep naar twee scherpe takken die hij buiten het vuur had gehouden, spietste de vissen eraan en zette ze schuin in de grond, zodat het uiteinde boven de vlammen hing. Ik was redelijk onder de indruk. De jongen was nog meer een kind dan een jonge man, maar wist uitstekend met vuur om te gaan. Maar wat verwachtte je ook van de zoon van een smid? Natuurlijk wist hij hoe hij vuur moest maken.
“Heb je je vis het liefst doorbakken, of halfrauw?” glimlachte Flynn naar me. Ik kwispelde kort en ging naast hem zitten, vlakbij het vuur. De hitte trok in mijn vacht en gaf me een heerlijk loom gevoel.
“Weet je, ik heb nog nooit een huisdier gehad, dus ik weet dit niet zeker, maar moet jij niet bang zijn voor vuur? Je was wild toen ik je vond, toch? Je had toch geen ander baasje?”
Ik reageerde niet. Flynn ging op zijn rug liggen en staarde naar de hemel.
“We zijn een paar nu, jij en ik. Ik hoop dat ze honden mogen houden in Swift. En anders gaan we wel gewoon ergens anders heen, hè, Chester?”
Hij haalde mijn vis uit het vuur en legde hem voor me neer. Mijn maag knorde. Hongerig viel ik op de vis aan; hij smaakte lang zo slecht nog niet. Blijkbaar had ik een voorkeur voor halfrauw vlees ontwikkeld nu ik een hond was. Onder het eten staarde ik naar Flynn, die geduldig wachtte op zijn eigen maaltijd. Als je eenmaal aan hem gewend raakte, was de jongen zo slecht nog niet. Misschien ging ik hem later nog wel eens aardig vinden.
Everyone is weird. And if someone's normal, then that's the weirdest one of all.
Gebruikersavatar
Saskjezwaard
Computer
Computer
Berichten: 4449
Lid geworden op: 28 aug 2010 21:56
Locatie: in bed

Ik wilde je even laten weten dat ik al een tijdje meelees en het steeds leuker begin te vinden! Eerst dacht ik dat je hoofdpersoon een weerwolf was en (ja, komt mijn twilight trauma weer boven :roll: ) dacht ik, mwa. Maar nu wordt het echt steeds leuker! Zoals Aile al zei, je wordt steeds beter om vanuit een wolf/hond te schrijven. Is het nu trouwens een hond of een wolf?
Schrijf snel verder!
And by the way, everything in life is writable about if you have the outgoing guts to do it, and the imagination to improvise. The worst enemy to creativity is self-doubt ― Sylvia Plath
yimiki
Balpen
Balpen
Berichten: 190
Lid geworden op: 10 nov 2008 21:47

Een twilight trauma? 0.o Hoe dan ook, bedankt voor je reactie ^^ En en hond of een wolf... het ligt eraan uit wiens ogen je naar de hoofdpersoon kijkt, denk ik.

--------------------------------------------------------------------------------------------------------------------

De volgende middag, toen de zon al hoog in de hemel stond en aan zijn afdaling naar de duisternis was begonnen, kwamen Flynn en ik aan op de plaats van bestemming. We waren de heuvels nog steeds niet uit, maar dat was ook niet nodig om Swift te bereiken. Het dorpje lag op een eilandje dat zich midden in een groot meer bevond. Het werd verbonden met de buitenwereld door drie gigantische, stenen bruggen. Ze spanden dwars over het water heen en zagen eruit alsof een tornado ze nog niet van hun plaats kon krijgen.
“Dat zijn de Triangelbruggen,” legde Flynn enthousiast uit. “Papa zegt dat ze ergens symbool voor staan, maar waarvoor ben ik vergeten. Mooi zijn ze, hè?”
Ik gromde instemmend. De bouwwerken waren gemaakt van een donkere, glanzende steensoort. Er had duidelijk veel werk in gezeten, en het moest veel tijd gekost hebben om de stenen helemaal hier te krijgen. De rest van het dorp zag er ook buitengewoon goed verzorgd uit. Alle wegen waren zorgvuldig bestraat, en de huizen zagen eruit om door een ringetje te halen. Nieuwsgierig staken Flynn en ik de dichtstbijzijnde brug over en gaven onze ogen goed de kost. De mensen in Swift hadden hun best gedaan om alle huizen en tuinen er zo uitnodigend mogelijk uit te laten zien. Ik kwam langs takken weelderige klimop, kersenbloesembomen, bloemenstruiken en een enkele zwarte kat, die rechtsomkeert maakte en er vandoor ging zodra hij me zag. Enigszins nerveus haalde Flynn de zak goud die zijn vader hem had gegeven uit zijn reistas, samen met een brief die ik nog nooit eerder gezien had. Hij slikte en keek mij aan.
“Ferron moet hier ergens in de buurt wonen. We kunnen hem maar beter gaan zoeken, denk ik.”
Ik gromde instemmend en liep een tijdje met Flynn mee door de straten. Een vreemd gevoel van onbehagen maakte zich van me meester. Er hing geen goede sfeer in de stad. Het was er stil, en af en toe kwamen we langs een groepje argwanend kijkende mannen en vrouwen. Flynn wilde vragen naar smid Ferron, maar de mannen wierpen hem zo’n vijandige blik toe dat hij vlug doorliep. Ik fronste in mezelf en probeerde te bedenken wat er niet klopte.
Toen drong het tot me door: er waren geen kinderen. In een dorp als dit zouden tenminste een paar kinderen buiten moeten spelen, maar we kwamen er niet één tegen. Wat vreemd. Flynn scheen het echter nog niet gemerkt te hebben.
We passeerden een groep jongen vrouwen, die Flynn aanstaarden alsof hij van een andere planeet kwam. De jongen wilde alweer doorlopen, maar ik had een ander idee. Vlug trok ik aan zijn mouw, zette toen mijn schattigste hondengezicht op en liep jankend en kwispelend op de groep vrouwen af.
“Ach, kijk eens wat een snoezerd.” De vrouwen lieten hun kille houding bijna meteen varen en verdrongen zich om me heen. Hun zachte handen krauwden mijn kop en kriebelden me achter mijn oren. Ik merkte dat ik dat helemaal niet erg vond.
“Wat ben jij een mooie witte hond. Bijna een wolf, zo mooi.”
“Wil je dan geaaid worden, woeffie? Wil je dat?”
Als ik dan toch de aandacht aan het trekken was, kon ik het maar beter goed doen. Ik jankte opnieuw en rolde op mijn rug, waarbij ik de vrouwen met grote puppyogen aankeek.
“Aaaah, wat een schatje.”
Geamuseerd kwam Flynn naast me staan. “Goh, Chester, ik wist niet dat je zo van mooie dames hield.”
De vrouwen giechelden. Van hun eerdere argwaan was vrijwel niets meer over. De oudste van hen, een vrouw met lange wimpers en donkerblond haar, aaide glimlachend over mijn vacht. “Wat een prachtige hond is dat. Ben jij zijn baasje?”
“Dat klopt,” zei Flynn trots. “Hij is mijn eerste huisdier en we zijn een geweldig team samen. Het beste team van de wereld. Nietwaar, Chester?”
“Dat geloof ik graag,” glimlachte de vrouw. Flynn straalde.
“Pardon, maar weet iemand waar Chester en ik smid Ferron kunnen vinden? Mijn vader heeft me hierheen gestuurd om bij hem in de leer te gaan.”
“In je eentje?” zei één van de andere vrouwen verbaasd. “Waar kom je vandaan, jongen?”
“Mijn naam is Flynn, en ik kom uit Cordell.”
“Ben je helemaal uit Cordell komen lopen? Alleen?” riep een bruinharige mevrouw uit. Flynn grijnsde.
“Nee, hoor. Ik heb Chester immers bij me.”
“Zelfs met een hond is het nog erg gevaarlijk om alleen te reizen, hoor. Daar ben je veel te jong voor.”
“Ik ben al bijna een man!” protesteerde Flynn boos.
“Dat is zo,” glimlachte de blonde vrouw. “Wie zei je ookalweer dat je zocht, jongen?”
“Smid Ferron.”
De gezichten van de vrouwen betrokken. Even keken ze elkaar aan. Verbaasd staarde Flynn van de één naar de ander.
“Wat? Wat is er?”
“Ik ben bang dat Ferron momenteel niemand wil ontvangen,” zei de blonde dame zachtjes. “Niet na wat er gebeurd is.”
“Wat is er dan gebeurd? Iets ergs?” vroeg Flynn, met de onschuld van een kind in zijn ogen. De vrouwen keken elkaar opnieuw aan, maar knikten toen en begonnen te praten.
“Het hele dorp is er geschokt van.”
“Een vreselijke gebeurtenis, dat is het.”
“De afgelopen paar dagen zijn er talloze kinderen spoorloos verdwenen uit het dorp. Eergisteren en gisteren zelfs drie op één avond. Het totale aantal telt wel meer dan dertien. Één van de eerste kinderen die verdween, was de eerstgeboren dochter van de smid. Hij is er kapot van, net als de rest van het dorp."
“Verdwenen? Zijn ze allemaal weggelopen?” vroeg Flynn verbaasd. “Of heeft iemand ze meegenomen?”
“Dat weten we niet. Het gebeurt ’s nachts. We hebben een nachtwacht opgezet, maar om de één of andere reden werkt het niet. Alle mensen houden hun zoons en dochters nu binnen. Jij bent ook nog jong, Flynn. Je zou niet alleen buiten moeten lopen. Zeker niet hier.”
“Ik en Chester kunnen het wel aan,” grijnsde Flynn. “Maar… we weten de weg niet goed. Zou iemand ons misschien naar de smederij willen brengen?”
“Ik ga wel met jullie mee,” zei de blonde dame. “Dan weet ik tenminste zeker dat er niets met jou of je hond gebeurt. Is dat goed?”
“Ja,” zei Flynn blij. “Bedankt, dame!”
“Graag gedaan. En alsjeblieft, noem me Janet.”

Janet leidde ons dwars door het dorp heen, door straatjes die uit mijn geheugen verdwenen zodra we de volgende straat in draaiden. De mensen keken iets minder argwanend naar ons nu de vrouw voor ons uit liep, maar niet veel. Ondertussen vertelde Janet ons uitgebreid over haar dorp. Flynn en ik luisterden geboeid.
“De drie bruggen van Swift hebben een diepere betekenis,” zei janet onder het lopen. “Ze staan symbool voor de eigenschappen die een goed mens moet hebben. Wil je erover horen, Flynn?"
"Ja, graag, mevr- Janet."
Janet lachte. "De eerste brug staat voor eerlijkheid. Mensen die alleen maar liegen, winnen nooit het vertrouwen van andere mensen en zullen nooit meer worden dan dieven en zwendelaars.”
“Natuurlijk, dat is logisch,” zei Flynn. Hij deed zijn best om zijn stem zo volwassen mogelijk te laten klinken. Ik moest erom gniffelen.
“De tweede staat voor naastenliefde en de derde en laatste voor innerlijke rust. Het is belangrijk om goede banden te hebben met de mensen om je heen, en als je van binnenuit wordt verteerd door haat, jaloezie of lust, ben je een makkelijk doelwit voor slechte gedachten. Maar als een mens alle drie de eigenschappen in zich heeft, dan kunnen kwade geesten hem niet deren. Net als ze het dorp niet kunnen deren. Tenminste, dat dachten we,” vervolgde ze nijdig. “Wie weet wat er elke nacht die kinderen rooft.”
“Heeft niemand dan iets gezien?” vroeg Flynn. Janet schudde haar hoofd.
“Nog geen glimp.” Dat zou de dingen een stuk gemakkelijker maken. Maar nu weten we niet eens of we met een mens of dier te maken hebben, of met iets veel ergers. Daarom houdt iedereen zijn kinderen binnen en is verdacht op elke vreemdeling die het dorp binnenwandelt.”
“Dat hebben we gemerkt,” mompelde Flynn. Janet glimlachte flauwtjes.
Everyone is weird. And if someone's normal, then that's the weirdest one of all.
-Maaike-
Computer
Computer
Berichten: 2696
Lid geworden op: 27 okt 2010 18:51

Ik ben vandaag je verhaal gaan lezen ^_^ Het is erg spannend geëindigd en ik dacht in eerste instantie ook aan een weerwolf :P

'k ben zeer benieuwd naar het vervolg :)
- Never give up on anything, because miracles happen every day -

My head is a jungle...
yimiki
Balpen
Balpen
Berichten: 190
Lid geworden op: 10 nov 2008 21:47

Bedankt voor het lezen allemaal, ik ben heel erg blij met de reacties en dat jullie mijn verhaal nog steeds volgen ^^ (en even helemaal off-topic- voor degenen die nog op school zitten; ZOMERVAKANTIE!!!!!!!! :D )

----------------------------------------------------------------------------------

“Ah, we zijn er.”
Ik stopte met lopen en keek naar het huis dat de vrouw aanwees. Het leek op de rest van de gebouwen in Swift, maar had twee open ruimtes ernaast, net als het huis van Flynn. Aan de linkerkant van het huis stond een grote stal. Een enkel donkerbruin paard staarde me aan, op een manier die me helemaal niet aanstond. Het rechtergebouw was hetzelfde als die bij het huis van Flynn. De smidse hier lag er echter verwaarloosd bij en de gordijnen in het woongedeelte waren dicht.
“Kom,” wenkte Janet mij en Flynn. Daarna liep ze voor ons aan naar de deur en klopte op het hout.
“Fennor, we weten dat je thuis bent. Er is hier iemand die je wil spreken. Hij heeft er een heel eind voor gereisd. Doe open, alsjeblieft.”
Eerst was er geen reactie, maar na de tweede keer kloppen klonk er geschuifel en zwaaide de voordeur open. In de deuropening stond een al wat oudere man. Zijn ogen waren roodomrand en hij zag eruit alsof hij zich nodig eens moest scheren.
“Wie is het? Heeft hij nieuws over Veerle?” mompelde Ferron zacht.
“Nee, Ferron. Hij is hier om een andere reden,” zei Janet, en gaf Flynn een duwtje. Haastig haalde de jongen de envelop weer uit zijn reistas en gaf hem aan de man vóór hem.
“Mijn vader wil dat ik hier mijn opleiding tot smid volg. Hij heeft het er met u over gehad, zei hij. Kijk-“
Hij wilde de zak goud tevoorschijn halen, maar Ferron smeet de brief op de grond en barstte los.
“Opleiding? Opleiding?! Ik heb helemaal geen tijd voor opleidingen!” schreeuwde hij. Flynn kromp ineen. “Mijn dochter wordt vermist! Mijn enige dochter! Ze is al een week lang vermist en ze moet gered worden, en jij waagt het over een opleiding te praten, alsof er niets gebeurd is? Je moet je schamen! Jullie moeten je allemaal schamen!”
“Maar ik-“
“Nee! Ik werk niet. Ik werk niet meer tot mijn kind weer terug is! Nooit meer!”
“Maar-“
“VERDWIJN UIT MIJN OGEN!”
Flynn schoot achteruit. Zwaar ademend draaide Ferron zich weer om, ging het huis binnen en sloeg de deur met een klap achter zich dicht.
Langzaam ademde Flynn uit. Zijn handen trilden en pas bij de tweede keer lukte het hem op zijn brief op te pakken. Het ding was verfrommeld en Ferron had er met zijn schoen op gestaan.
“Het spijt me, Flynn,” zei Janet zacht. “Hij is al dagenlang zo. Ferron en zijn vrouw hebben na Veerle geen kinderen meer gekregen. Alle baby’s werden dood geboren en bij de derde zoon stierf zijn vrouw ook. Veerle was alles wat hij nog had.”
Ze zweeg even, maar ging toen verder: “Als je wilt, kun je vannacht bij mij slapen. Maar morgen moet je hier weg, jongen. Het is voor je eigen veiligheid. Je kunt het beste weer naar huis gaan.”
“Vader zal woedend zijn,” mompelde Flynn. Janet legde een slanke arm om zijn schouders.
“Geen zorgen, jongen. Er zijn genoeg andere plaatsen in het land waar je smid kunt worden. Swift is echt niet de enige plek.”
Ik staarde naar de deur tegenover me. Ferron liet uit niets merken dat hij nog thuis was. Het was doodstil achter de muren.
“Kom, Chester. We gaan.”
Ik scheurde mijn blik los van de deurpost en volgde Flynn.

3.

Die avond kookte Janet voor ons. Ze leek oprecht blij met Flynns gezelschap, schepte hem drie keer op en kon het niet laten om me om de zoveel minuten even achter mijn oren te krabben. Ik raakte nu al op de vrouw gesteld.
“Het is echt een prachtige hond,” prees Janet me onder het eten. “Waar heb je hem gevonden, Flynn?”
“Hij liep op een ochtend gewoon ons dorp in,” zei de jongen tevreden. “Toen heb ik hem gevangen en nu is hij van mij. Nietwaar, Chester?”
Ik bromde wat.
“Maar hij is zo tam. Je hoeft hem niet eens aan de ketting te doen. Het duurde vast heel lang voor je hem zo goed getraind had.’
“Nee, hoor,” zei Flynn, “hij is heel slim. Chester leert dingen erg snel. Ik had eerst wel een ketting, maar die vond hij niet fijn, dus heb ik hem afgedaan.”
Janet trok één wenkbrauw op.
“Rénee heeft me geholpen om de ketting te maken,” vervolgde Flynn trots. “Rowan en Artan negeren me altijd en sturen me weg, maar Rénee vindt het leuk om me met dingen te helpen. Waarschijnlijk omdat hij zelf ook nog niet volwassen is.”
“Heb je drie broers?” vroeg Janet geïnteresseerd. Flynn knikte.
“Ja. Rowan is de oudste. Daarna komen Artan, Rénee en ik. Maar Rowan mag later de smederij overnemen, omdat hij de oudste zoon is. Dat wil pap graag. En dan worden Rénee en Artan zijn ondersmeden. Maar er is geen ruimte meer voor mij, en daarom heeft pap me weggestuurd.”
“Hij wil dat je ergens anders smid leert worden,” knikte Janet. “Maar is dat ook wat jij wilt?”
“Hoe bedoel je? Zoons worden hetzelfde van beroep als hun vader. Dat is altijd zo geweest.”
“Natuurlijk,” glimlachte Janet. “Je moet wel trots zijn op je broers.”
“Ja. Dat ben ik ook. Maar af en toe ben ik ook best wel jaloers, omdat ze ouder zijn. Het zou leuk geweest zijn als ik ook een jonger zusje had! Die kon ik dan commanderen. Heb jij zussen, Janet?”
“Ik had een zusje,” zei Janet, opeens bedroefd. “Maar ze leeft niet meer. Op een dag dwaalde ze te ver af in de bossen achter mijn huis en kwam in een storm terecht. Er viel een boom boven op haar. Ze is nu in de andere wereld.”
“Het spijt me,” zei Flynn beschaamd.
“Oh, dat geeft niet, hoor. Maria was een lief kind, en ze heeft nooit iets anders gekend dan liefde toen ze nog leefde. Dus ze moet nu wel in vrede zijn.”
Flynn wreef in zijn ogen.
“Dat zag ik, jochie. Tijd dat we naar bed gaan. De zon is al een hele tijd onder. Ik zal je je kamer wijzen, Flynn.”
“Mag Chester dan ook mee?”
“Zolang hij niet op bed slaapt.”
Janet stond op en wenkte Flynn; gehoorzaam liep hij met haar mee. Ik volgde de twee in mijn eigen tempo.

In alle rust leidde Janet ons door haar huis heen. Het was veel groter dan wat je van de buitenkant had verwacht; de gangen waren ruim en er lag een zacht tapijt op de vloer, wat een verademing voor mijn poten was na al die harde grond. Uiteindelijk bleef de vrouw staan voor een open deur. Nieuwsgierig gluurde ik naar binnen. Het was een ruime kamer, met een mahoniehouten vloer en een raam met uitzicht op de heuvels. Er stond een kast, een schrijftafel, een bed voor Flynn en op de grond lag een zachte mat waar ik op kon gaan liggen.
“Dit is het gastenverblijf,” glimlachte Janet ons toe. “De muggen vliegen uit rond deze tijd van het jaar, dus moet ik je vragen om het raam dicht te houden vannacht, Flynn. Anders wordt je lekgeprikt.”
“Oké,” knikte Flynn. “Bedankt dat we mogen blijven slapen, Janet.”
“Geen dank, jongen. Ik doe het graag.”

Met mijn ogen dicht lag ik te luisteren naar de geluiden van de nacht. Flynn was diep in slaap; zijn ademhaling was traag en regelmatig en af en toe draaide hij zich om. Buiten tsjirpte een enkele krekel. Ik gaapte, opende mijn ogen en rekte me uit. Het was een heldere nacht. De maan scheen door het raam naar binnen en deed mijn witte vacht oplichten.
Flynn mompelde iets onverstaanbaars in zijn slaap. De jongen had vandaag een grote tegenslag gehad, en ik wist dat hij bang was voor de reactie van zijn vader. De terugreis zou hem wel zwaar vallen. Maar dat kwam morgen wel. Ik wendde mijn blik van hem af en wilde me weer oprollen op de mat.
Opeens schoot ik overeind. Een elektrische tinteling verspreidde zich door mijn hele lichaam en drong elk spoortje slaap weg. Er stond iets te gebeuren. Ik wist niet hoe, maar ik wist het. En het was niet goed. Ik kreeg een enorme drang om naar het raam toe te lopen en legde mijn voorpoten op het raamkozijn. De maan was van kleur veranderd. Hij scheen nu blauw. Ik kreeg er kippenvel van en schudde met mijn kop om het gevoel kwijt te raken.
Achter me kraakte het bed. Lakens werden teruggeslagen en het volgende moment stond Flynn naast me, met zijn armen langs zijn zij en een wezenloze blik in zijn ogen.
‘Wat is er?’ gromde ik. De jongen reageerde niet en legde zijn handen op het raamkozijn.
‘Hé- laat dat! We mogen het raam niet opendoen!’
Flynn schoof het glas helemaal naar boven en begon tot mijn verbijstering naar buiten te klimmen. We bevonden ons op de eerste verdieping, maar de jongen liet zich simpelweg zo ver mogelijk zakken en liet toen los. Met een zachte plof kwam hij op het gras terecht. Daarna richtte hij zijn blik op de beboste heuvels vóór hem. Ik vloekte inwendig. Janets huis bevond zich aan de rand van de stad, en er was niets meer tussen ons en de oostelijke brug in. Je kon als het ware zo de stad uit wandelen.
Langzaam zette Flynns voeten zich in beweging. Hij zette een paar stappen en rende toen in één streep naar de uitgang van het dorp.
‘Flynn! Wacht!’
Ik piepte angstig. De jongen had geen controle over zichzelf. Dat had ik wel aan zijn ogen gezien. Iets had hem in zijn macht, en trok hem regelrecht de wildernis in! Ik moest hem tegenhouden voor hij verdween!
Everyone is weird. And if someone's normal, then that's the weirdest one of all.
yimiki
Balpen
Balpen
Berichten: 190
Lid geworden op: 10 nov 2008 21:47

Met een enkele sprong vloog ik uit het raam en viel vier meter naar beneden. Ik jankte van pijn toen mijn poot dubbelklapte op de grond, maar sprong meteen weer overeind en sprintte achter Flynn aan. Tot mijn verbazing zette hij geen koers naar de brug, maar ging door in een kaarsrechte lijn en waadde het meer in. Even later was zijn hoofd onder water verdwenen. Haastig volgde ik hem. Kon Flynn wel zwemmen? Had een kwade geest hem in zijn macht en wilde die hem soms verdrinken in het water? Was dat ook met de andere kinderen gebeurd? Op mijn netvlies verscheen een beeld van allemaal verdronken kinderlichaampjes op de bodem van het meer en ik rilde van angst.
Flynn kwam echter gewoon weer boven water en zwom naar de andere kant van het meer. Daar klom hij op de oever, maar bleef niet lang staan. Ik weigerde domweg om het koude water in te springen en nam een omweg, langs de brug, terwijl ik mijn uiterste best deed om Flynn niet uit het oog te verliezen. De jongen rende steeds verder het bos in en verdween al bijna tussen de bomen. Ik was niet snel genoeg! Ik raakte hem kwijt!
‘Flynn! BLIJF STAAN!’ schreeuwde ik wanhopig, en nam een gigantische sprong. Mijn nagels maakten contact met zijn rug en duwden hem een heel eind met me mee. Met een harde bonk vielen we beide op de grond. Flynn bleef stil liggen. Ik spong over hem heen en zette mijn beide voorpoten op zijn schouders. Toen bracht ik mijn kop vlak bij zijn gezicht en gromde oorverdovend.
‘Je zet niet één stap verder die kant op,’ grauwde ik, ‘en ik sleep je aan je haren mee terug naar Janet als je het probeert.’
Kwaad keek ik hem in zijn ogen. Ze waren dof en nietsziend, maar langzaam kregen ze hun glans terug toen ik Flynn op zijn plaats gedrukt hield. Een verwarde uitdrukking verscheen op zijn gezicht.
“Chester? Wat is er gebeurd?” mompelde hij.
‘Een geest heeft je leren slaapwandelen, dat is er gebeurd,’ reageerde ik boos. Zoals verwacht verstond hij me niet.
“Ga van me af.”
Schoorvoetend haalde ik mijn poten van zijn schouders, maar bleef hem de weg versperren. De jongen kwam overeind en keek om zich heen.
“Waar zijn we? Hoe kom ik hier?” Verward keek hij me aan, alsof hij wilde dat ik het voor hem zou uitleggen. Het bos om ons heen ruiste mee met de wind.
“Dit is… dit zijn de heuvels achter Swift… of niet?” mompelde Flynn. “Ik herinner me… een stem. Ze riep me in mijn slaap en vroeg me hierheen te komen… Maar ik weet niet hoe ik…”
Een ijskoude wind baande zich een weg door de bomen heen en raakte me recht in mijn gezicht. Ik rilde. Een fluistering streek langs me heen, zo zacht dat ik net niet kon verstaan wat de stem zei. Flynn fronste.
“Dat waren de kwade geesten, hè? Zij moeten al die kinderen geroofd hebben. Ze hebben geprobeerd me mee te nemen. De rest zal op dezelfde manier meegenomen zijn. Maar jij hebt me gered, hè?”
Ik knikte.
“Dat dacht ik al. Maar in dat geval kunnen we niet terug, Chester.”
‘Wat? Nee, we gaan wel terug. Het is veel te gevaarlijk om jou hier te laten,’ protesteerde ik.
“Die kinderen… ze zijn in de buurt. We kunnen ze nu niet achterlaten.”
‘Dan ga jij terug en zoek ik wel alleen-‘
“Ze moeten vast in die richting zijn. We hebben geen andere keus. Kom mee, Chester!”
Ik plofte bijna uit elkaar van frustratie dat ik niet kon praten en greep Flynn bij zijn arm. Mijn tanden boorden zich in zijn vlees en hij slaakte een kreet van pijn.
“AU! Chester! Waar was dat voor?!”
Ik liet niet los en begon hem mee terug te slepen. Flynn verzette zich hevig en even zag het ernaar uit dat hij me een klap zou geven, maar toen snapte hij wat er aan de hand was. Hij ging op zijn hurken zitten en keek me aan.
“Chester, ik snap dat je bezorgd bent. Het zou veiliger zijn om er iemand bij te halen die ouder is, maar die kwade geest weet dat we er zijn. Hij heeft me al geroepen. Als we nu weggaan, weet hij dat er iets mis is, en wie weet wat hij de andere kinderen dan aandoet?”
Ik liet zijn arm los, maar jankte smekend dat hij mee terug moest gaan.
“Dat kan niet, jongen. Overdag is kunnen we ze vast niet vinden en morgennacht roven ze nog meer kinderen. We moeten de geesten nú stoppen. En bovendien heb ik jou, en dan ben ik nergens bang voor. We zijn een team, weet je nog? Het beste team ooit. Een paar boze geesten kunnen we wel aan.”
Ik bromde wat, maar Flynn liet zich niet meer van zijn beslissing afbrengen en krauwde me kort achter mijn oren. Er zat niets anders op.
“Kom mee, Chester.”

Vastberaden baande Flynn zich een weg door het woud heen. Bij elke stap die we zetten werd het kouder, en langzaam begonnen de geluiden in elkaar over te gaan, tot ze ten slotte helemaal wegvielen. Een onheilspellend gevoel verspreidde zich door mijn buik. Ik bleef vlak naast Flynn, klaar om alles aan te vallen wat het waagde ook maar een vinger naar de jongen uit te steken. Mijn vacht leek te tintelen van spanning, of van iets anders.
“Kijk! Daar!” fluisterde Flynn opeens. Hij wees naar een plek tussen de bomen. De maan bescheen de grond en wat er bij lag. Mijn adem stokte in mijn keel. Er lag een arm op de grond. Een mensenarm. Flynn en ik renden erheen, bang voor wat we aan zouden treffen.
De arm zat vast aan een klein meisje van nog geen vijf jaar oud. Ze had heel lichtblond haar en haar ogen waren dicht. Flynn raakte haar schouder aan en schudde haar toen door elkaar, maar ze werd niet wakker. Haar huid voelde ijskoud aan.
“Ze is niet dood,” mompelde Flynn. “Maar ik weet niet waarom ze slaapt.”
Hij legde het meisje weer neer en stond op. Nu pas zagen we de andere kinderen. Ze lagen verspreid over de grond en tussen de bomen, allemaal met hun ogen gesloten en een gezicht dat bleker was dan de maan. Bezorgd keek ik om me heen. Daar, midden in de plaats waar de meeste kinderen lagen, boven een grote, omgevallen boomstam, zweefde iets blauws. Flynn scheen het niet op te merken en liep recht naar de gevallen kinderen toe.
Razendsnel kwam de blauwe energie in beweging. Het schoot op Flynn af als een pijl uit een boog. Ik grauwde en gooide de jongen aan de kant. Mijn vacht tintelde erger dan ooit en ik ontblootte dreigend mijn tanden tegen de geest.
‘Ben jij degene die dit met die kinderen gedaan heeft?’ gromde ik, wetend dat niemand me kon horen. Tot mijn verbazing kreeg ik echter een luid en duidelijk antwoord.
‘Ga weg!’
De blauwe energie viel opnieuw aan, maar ik sprong net op tijd opzij en probeerde te bijten. Mijn kaken gingen recht door de waas van licht heen. Flynn staarde een tijdje verbaasd toe.
“Chester? Wat ben je aan het doen?”
Zijn ogen werden groot toen ik door de voor hem onzichtbare kracht opzij gesmeten werd en tegen een boom aan belandde. De blauwe energie stortte zich op me en ik voelde dat mijn keel werd dichtgeknepen.
“Chester!”
‘Nooit meer,’ fluisterde een stemmetje bij mijn oor. ‘Nooit meer. Ze lieten me alleen en daar zullen ze voor boeten. Allemaal. Iedereen die me achterliet zal boeten voor wat ze gedaan hebben! Hou me niet tegen!’
De druk op mijn keel werd nog groter en ik begon sterretjes te zien. Het werd licht in mijn hoofd. Over een paar seconden zou ik stikken.
Een zilveren lichtflits verscheen uit het niets en boorde zich recht in de blauwe massa. De energie schoot achteruit en een deel ervan loste op, alsof het gewond was. Meteen herstelde ik mezelf en sprong voor Flynn om hem te beschermen. De geest richtte zich hoog op en schoot opnieuw op ons af, met een snelheid die niet onderdeed aan die van een torenvalk. Ik kneep mijn ogen dicht, maar ging geen centimeter aan de kant.
‘Laat hem met rust!’
Een tweede lichtflits deed de heuvels oplichten, maar deze keer zag ik waar hij vandaan kwam. Een vlek op mijn linkerschouder schitterde fel. Ik wist zeker dat ik een minuut geleden nog geen vlek op mijn schouder had gehad. Hij was gevormd als een traan, met een holle binnenkant en een enkele stip in het midden. De traan scheen even felblauw als de geest en scheen het ding op afstand te houden. Een derde zilveren flits boorde zich recht in het midden van de blauwe geest. Er klonk een hoge kreet, een spookachtig geluid waar mijn nekharen van overeind gingen staan. Het volgende moment doofde het schijnsel uit en waren de heuvels even in totale duisternis gehuld. Ik zette een paar stappen achteruit en voelde Flynns hand op mijn vacht.
‘Nee… ik wil niet… je mag niet…’
Het blauwe schijnsel keerde terug, maar het was lang niet zo groot en fel als daarvoor. In het midden van het schijnsel stond een klein meisje. Haar lichaam was doorzichtig en in haar doorschijnende ogen glinsterden tranen.
Everyone is weird. And if someone's normal, then that's the weirdest one of all.
yimiki
Balpen
Balpen
Berichten: 190
Lid geworden op: 10 nov 2008 21:47

Hallo mensen, ik was op vakantie, maar ben nu weer terug ^^ Zijn erg nog mensen die verder willen lezen?

Als dat zo is, dan:

------------------------------------------------

‘Ze vielen me aan toen ik om hulp riep…’ zei het geestmeisje bedroefd. ‘Ik wilde alleen maar weg hier. Maar toen kwamen de andere geesten en kon ik zelf niet meer bewegen.’
“Ik moet mijn hoofd gestoten hebben toen ik viel,” zei Flynn verbijsterd. “Er staat daar niet echt een geest tegen me te praten. Dat kan niet.”
Even keek ik om. Zijn ogen waren groot en hij stond van top tot teen te trillen. Waarom kon hij haar nu wel zien, maar de verzameling geesten van net niet?
“Ben… ben jij degene die al die kinderen hierheen heeft gelokt?” zei Flynn nerveus. Hij probeerde uit alle macht zijn kalmte niet te verliezen.
‘Ja. Maar ik wilde niet dat ze kwaad gedaan werd. Ik wilde alleen dat iemand me hielp.’
Uiteindelijk won zijn nieuwsgierigheid het van zijn angst. “Hielp? Waarmee?”
‘We gingen spelen in de bossen, mijn vrienden en ik. Maar toen raakte ik de weg kwijt en begon het te stormen. Ik wist niet meer waar ik was, en toen sloeg de bliksem in.’
Het verhaal kwam me akelig bekend voor.
‘Een boomstam viel boven op me door de wind en de bliksem. Toen stierf ik. Ik was dood, maar toch was ik er nog. Het duurde heel lang voor ik wist wat er gebeurd was. En al die tijd was niemand me komen zoeken. Veel later pas vonden de mensen van mijn dorp me, en toen begroeven ze mijn lichaam.’
‘Waarom ben je niet naar de andere wereld gegaan?’ vroeg ik zacht. Het meisje begon te jammeren.
‘Maar dat kan ik niet! Voordat ik ging spelen, heb ik de ketting van mijn zus geleend zonder het te vragen. Die moet ik terugbrengen, anders vergeeft ze het me nooit! Maar ik kan er niet bij! Hij ligt in de grond, en ik kan hem niet oppakken!’ De tranen liepen langs haar wangen en losten op toen ze naar de grond vielen. Flynn fronste zijn wenkbrauwen. Hij scheen nog steeds niet gehoord te hebben wat ik zei, hoewel hij het meisje wel kon verstaan.
“Jij… jij bent Maria, of niet?”
Verschrikt keek het meisje op. ‘Ja! Hoe wist je dat? Hoe wist je wat mijn naam was? Ben jij ook een geest?’
“Nee. Ik leef nog. Maar we hebben je zus ontmoet en die heeft ons over je verteld.”
‘Jullie kennen Janet?’ fluisterde Maria. ‘Alsjeblieft, help me dan. Ik heb heel vaak om hulp geroepen, maar toen kwamen die kwade geesten en kon ik niet meer weg van hier. En alle kinderen die kwamen, konden me niet helpen. Alsjeblieft, willen jullie me helpen? De ketting moet terug. Hij ging los toen ik stierf en ligt nog onder de boom. Ik kan er niet bij. Alsjeblieft!’
Flynn en ik keken elkaar aan. Tegelijk liepen we naar de boomstam en duwden uit alle macht. Het ding verschoof een halve centimeter, nog een halve centimeter… maar met zijn tweeën hadden we er nauwelijks de kracht voor. Met veel gekraak rolde de boomstam terug op zijn plaats.
“Die krijgen we niet uit de weg, Maria,” zei Flynn met tegenzin. Maria werd nog bleker dan ze al was.
‘Alsjeblieft… ik kan niet gaan zonder dat Janet de ketting terugkrijgt…’
‘Waar ligt hij ongeveer, Maria?’
‘Daar... Vlakbij je poot. De stam heeft hem in de grond geduwd.’
Ik nam een besluit. Ze was dan een geest, ze was geen kwade geest en ze had hulp nodig. Vastberaden groef ik mijn poten in de aarde en begon te het zand rond de stam weg te halen. Kluiten modder en aarde vlogen in het rond, maar ik lette er niet op en groef wild verder. Flynn had al snel door wat ik aan het doen was en hielp gauw mee. Ook hij groef zoveel mogelijk aarde aan de kant en zo baanden we ons langzaam een weg onder de boomstam door.
Plots glinsterde er iets. Ik gaf nog een haal met mijn poot en een ketting kwam los van de grond. Het was een dunne ketting met een rode edelsteen erin, die ondanks de aarde erop nog steeds glinsterde. Voorzichtig pakte Flynn hem op en veegde het zand eraf.
‘Ja! Ja! Dat is hem!’ zei Maria ademloos. Flynn was opgetogen.
“We hebben hem!”
‘Alsjeblieft… neem de ketting mee terug naar het dorp. De andere kinderen mankeren niets. Ik wilde niet dat ze de kwade geesten mee terug naar het dorp zouden nemen, dus heb ik ze laten slapen. Ze zijn gezond. Ze hebben niets, echt waar. Willen jullie de ketting mee terug voor me nemen? Beloven jullie dat?’
“We beloven het op ons leven,” zei Flynn. “Ja toch, Chester?”
Ik blafte hard. Maria glimlachte voor het eerst en begon weer te schijnen, maar dit keer met een doordringend wit licht om zich heen. Haar omtrekken werden steeds vager, maar er lag een gelukzalige glimlach op haar gezicht.
‘Dank je…’
Maria’s geest doofde even en spatte toen uiteen in tientallen lichtbolletjes. Even hingen ze roerloos in de lucht. Daarna vlogen ze alle kanten op en verdwenen uit het zicht. Langzaam werd het weer warm in het woud en mijn gespannen gevoel verdween. Flynn zette een paar stappen naar achteren en ademde sissend uit.
“Ze is weg… Ze is heengegaan. Noem je dat zo? Heengegaan?”
En even later: “Ik heb nog nooit eerder een geest gezien.”
De ketting in zijn hand trilde. Ik stak mijn kop door de lus heen en ving het ding op toen hij uit Flynns hand gleed.
“Chester… we hebben net met een geest gepraat.”
‘Ja.’
“Met de geest van Janets zusje.”
‘Ja, Flynn.’
"We hebben echt met en geest staan praten. Dat was... dat was..."
Hij staarde even wezenloos voor zich uit.
“Dat… dat was GEWELDIG!” riep hij opeens, zodat ik me een ongeluk schrok. “Kun je het geloven? Kun je het geloven dat we een geest hebben gezien en met haar hebben gepraat? Ik ken niemand die dat ooit heeft gedaan! We zijn vast één van de eersten! Betekent dat dat ik speciaal ben? Dat ik meer kan zijn als een smid? We hebben met een echte geest gepraat!”
Er klonk gekreun achter ons. De oogleden van een bruinharig jongetje trilden en hij bewoog een beetje, terwijl de rest van de kinderen ook tekenen van leven begonnen te vertonen. Langzaam werd iedereen wakker. Kleine meisjes keken verdwaasd om zich heen en klampten zich angstig vast aan de anderen.
“Waar zijn we…?”
“Wat doen we hier?”
“Wat is er gebeurd?”
“Geen zorgen,” zei Flynn geruststellend, “Jullie zijn veilig. Een kwade geest heeft jullie het dorp uitgelokt, maar die is nu verslagen.”
“Heb jij die verslagen?” vroeg een meisje met groene ogen met ontzag in haar stem. Flynn zwol op van trots.
“Ja, samen met Chester hier. Jullie zijn veilig bij ons.”
Ik kwispelde verwoed om zijn woorden kracht bij te zetten. In het oosten was een minuscuul streepje licht te zien; de nacht was voorbij. Het was tijd voor een nieuwe dag.
“Je hebt het goed gedaan, Chester,” prees Flynn me. “Wat zeg je ervan als we iedereen eens naar huis toe brengen?”
Ik blafte luid.
Everyone is weird. And if someone's normal, then that's the weirdest one of all.
-Maaike-
Computer
Computer
Berichten: 2696
Lid geworden op: 27 okt 2010 18:51

Natuurlijk wil ik verder lezen :D Het is een heel goed verhaal!
Vooral het stukje dat de geest oplost en eindelijk 'heengegaan' is, vind ik heel mooi omschreven.

Schrijf snel verder!
- Never give up on anything, because miracles happen every day -

My head is a jungle...
Gebruikersavatar
Saskjezwaard
Computer
Computer
Berichten: 4449
Lid geworden op: 28 aug 2010 21:56
Locatie: in bed

Ik lees ook nog steeds mee, heb niet altijd de tijd om te reageren, dus doe ik het sporadisch. Maar je komt niet gauw van me af, dus wees daar maar niet bang voor :P
Weet je, dat stukje met die stad waarin de kinderen verdwenen deed me een beetje denken aan The Brothers Grimm (de film, niet de sprookjes) :P alleen werd hier niet een meisje opgegeten door een paard xD
Maar het waren weer hele leuke stukjes! En ga snel verder^^
And by the way, everything in life is writable about if you have the outgoing guts to do it, and the imagination to improvise. The worst enemy to creativity is self-doubt ― Sylvia Plath
yimiki
Balpen
Balpen
Berichten: 190
Lid geworden op: 10 nov 2008 21:47

The Brothers Grimm! =O Die is leuk! Maar toen hij voor het eerst uitkwam, vond ik hem eng.

--------------------------------------------------------------------

Binnen een kwartier hadden we alle kinderen verzameld en in ganzenpas terug naar Swift geleid. Het duurde even voor ze doorhadden waar ze waren, maar toen kwam de brug in zicht en kregen ze hun energie weer terug. De jongste kinderen slaakten kreten van blijdschap en renden hun thuisdorp binnen, gevolgd door de anderen. Hun geschreeuw en gejuich zorgde ervoor dat overal mensen hun warme huizen verlieten om te kijken waar al dat lawaai vandaan kwam. Ze zagen de kinderen, sloegen zelf ook kreten van verbazing en gingen gauw de rest van het dorp wakker maken. In een mum van tijd stonden de straten vol mensen.
“De kinderen! Ze zijn terug!”
“Het is een wonder! De geesten hebben onze gebeden verhoord!”
“Lise!”
“Mama!”
Het kleine meisje vloog in haar moeders armen. Snikkend duwde de vrouw haar tegen haar boezem en mompelde een gebed naar de geesten. Op dat moment baande Ferron zich een weg door de mensenmassa heen. Hij zag zijn dochter en schreeuwde het uit van vreugde.
“VEERLE!”
“Papa!” riep een al wat ouder meisje, met precies dezelfde kleur haar en ogen als Ferron. De laatste rende naar haar toe, tilde haar op en zwierde haar in het rond. Zijn gezicht was nat van de tranen.
“Oh, Veerle… ik dacht dat ik je kwijt was.”
“Nee, hoor, papa. Ons mankeert niks. Die jongen daar heeft ons gered en weer naar huis gebracht, samen met zijn hond.”
Ze wees naar Flynn, die een knalrood hoofd kreeg toen de volwassenen hem aanstaarden.
“Is dat waar, jongen?” vroeg Ferron bruusk. “Hoe heb je dat gedaan?”
Kort legde Flynn uit wat er gebeurd was. Hoe hij tegen zijn wil uit het dorp getrokken werd en hoe ik hem had tegengehouden.
“Toen vonden we de rest van de kinderen. Ze waren meegelokt door kwade geesten, en ik denk dat ze ons aanvielen. Ik weet niet zo goed meer wat er daarna gebeurde… maar de geesten vluchtten en toen konden we de kinderen mee terug nemen. Ik herinner me er niet echt veel meer van.”
“Verdraaide geesten!” riep een man uit. “Ze moeten blijven waar ze horen, en zich niet bemoeien met onze kinderen. Dat was heel dapper van je, jongen.” Hij werd aan meerdere kanten bijgevallen. Vrouwen bedankten Flynn uitvoerig voor het redden van hun zoon of dochter. Ik werd meerdere malen achter mijn oren gekrauwd en geaaid.
Uiteindelijk kamen Ferron en zijn dochter naar voren. De man zag eruit alsof hij zich geen raad met zijn houding wist.
“Ik, uh, heb je misschien eerder verkeerd behandeld,” zei hij met tegenzin. “Vooral nu je Veerle thuisgebracht hebt, wil ik… wil ik… Ik zou je graag opleiden tot smid, zonder kosten. Die zak goud mag je voor jezelf houden. Zie het maar als blijk van mijn dank.”
“Echt?” vroeg Flynn verwonderd, maar aarzelde toen. Hij beet op zijn lip en staarde naar zijn voeten.
“Meld je morgen maar bij mijn huis,” zei Ferron, die zijn bruuske manier van spreken weer oppakte. “Dan beginnen we met je opleiding. Voor die hond maken we buiten wel een hok.”
“Ik- bedankt,” stamelde Flynn. Ferron knikte kort en slofte weg, met Veerle in zijn kielzog.
“Flynn! Chester!”
We draaiden ons om, om te zien waar die stem vandaan kwam. Janet kwam aangerend, met haar hand tegen haar zij gedrukt en ogen die overliepen van opluchting en bezorgdheid. Ze kwam vlak voor ons tot stilstand en omhelsde Flynn.
“Ik hoorde een plof, en toen ik naar boven ging om te kijken, was de kamer leeg! Ik was zo bezorgd!”
“Sorry, Janet,” zei Flynn.
“Het geeft niet, het geeft niet. Zeker niet na wat ik gehoord heb. Hebben jullie al die kinderen gevonden en gered? Helemaal alleen?”
Flynn knikte trots.
“Je maakt een grapje! Ik wist niet dat jullie zo sterk waren. Ons dorp mag zich gelukkig prijzen dat jullie gisteren hier binnengewandeld zijn.”
Ze liet Flynn los en wilde mij ook een knuffel geven, maar bevroor halverwege haar beweging en staarde naar mijn hals. De ketting schitterde rood in het licht van de opkomende zon. Janets ogen waren groot van ontzetting.
“Dat is mijn… m-mijn…”
Voorzichtig trok ze de ketting over mijn hoofd heen en koesterde hem in haar handen. Toen werd ze zich bewust van de omstandigheden waarin het ding verscheen. Haar adem ontsnapte sissend uit haar mond.
“Maria… Flynn, hoe kom je hieraan?”
Flynn en ik keken elkaar aan. Zou ze de waarheid begrijpen? Zou ze ons geloven als we vertelden wat er gebeurd was?
“Heeft… heeft Maria… de kinderen…? Zeg me dat het niet waar is…”
“Nee,” zei Flynn snel. “Maria was het niet. Ze vroeg alleen om hulp. Kwade geesten hebben de kinderen ontvoerd en wilden ze iets aandoen, maar Maria heeft ze beschermd. Dat ze veilig zijn ligt meer aan haar dan aan ons. Maar toen ze ons zag, heeft ze ons gesmeekt om de ketting aan je terug te geven, Janet. Ze was bang dat je boos op haar was. Het spijt haar.”
“Ik… ik wilde haar die ketting cadeau doen op haar verjaardag,” snufte Janet. “Ze was er altijd al gek op. De idioot. Ik zou nooit boos op haar kunnen zijn.”
Ze veegde haar ogen af met haar mouw en hing de ketting om haar eigen hals. Haar vingers raakten de edelsteen in de hanger aan.
“Flynn… bedankt dat jullie mijn zusje hebben geholpen. Ik weet niets van geesten, maar echt, heel erg bedankt. Jullie hadden me geen groter plezier kunnen doen.”
“Nu,” zei ze, opeens een stuk vrolijker, “het is tijd om jullie voor je moed te belonen! Vanmiddag maak ik mijn beste gerecht voor jullie klaar. Het is de specialiteit van het dorp, en maar een paar buitenstaanders krijgen het te proeven! Maar nu heb je eerst slaap nodig, Flynn. Je ziet er uitgeput uit. Chester zal ook wel aan een dutje toe zijn.”
Flynn zag inderdaad wat bleek. De jongen was er niet aan gewend om de halve nacht op te zijn en het avontuur had hem vermoeid. Een paar uurtjes slaap zou goed zijn voor ons allebei.

Terug in de logeerkamer wachtte ik op de regelmatige ademhaling van Flynn, een geluid waarop ik zo in slaap viel. Maar het kwam niet. De jongen bleef wakker en lag onrustig te woelen in bed. Hij sloeg de dekens terug, begon te rillen, trok ze weer op tot aan zijn borst en draaide van zijn ene op zijn andere zij en weer terug. Uiteindelijk was hij het zat en sprong uit bed.
“Het lukt niet, Chester. Ik ga Janet met het eten helpen. Blijf jij maar hier.”
Hij slofte de kamer uit en trok de deur achter zich dicht, mij in mijn eentje achterlatend. De jongen zat ergens mee, dat was duidelijk. Maar waarmee wist ik niet, en wat het ook was, hij moest het zelf zien op te lossen. Ik draaide me op mijn zij en genoot van de warme zonnestralen die door het raam schenen. Het leek al zo lang geleden sinds mijn eerste herinnering, toen ik wakker werd als hond. Ik maakte me al nauwelijks meer zorgen waarom dat gebeurd was. Zelfs mijn naam en wie ik was leek niet zo belangrijk meer. Het ging om mijn daden, nietwaar? Het helpen van Maria en het redden van die kinderen had me vervuld met een voldoening die ik nauwelijks uit kon leggen. Het voelde goed. Heel goed.
De zon kwam steeds hoger te staan en ik begon me zorgen te maken toen Flynn niet voor me terugkwam. Was hij me soms vergeten? Nee, toch? Van beneden kwamen heerlijke geuren aandrijven. Mijn maag knorde luid.
‘Ik wil eten,’ mopperde ik. Met mijn voorpoten duwde ik op de deurklink, en toen dat niet werkte, besloot ik om opnieuw uit het raam te springen. Deze keer was ik voorbereid op de val. Met gespreide poten kwam ik op het gras terecht en boog mijn knieën om de klap op te vangen. Daarna liep ik om het huis heen, vond de voordeur en begon te blaffen.
‘Hé, Flynn! Janet! Ik heb honger! Laat me erin!’
De deur zwaaide open en Janet stak haar hoofd in de buitenlucht om te kijken waar al dat lawaai vandaan kwam. Verbaasd keek ze op me neer.
“Chester? Hoe kom jij buiten? Net was je nog boven!”
Ze fronste, maar liet me wel binnen. De etensgeur was hier nog sterker dan op de benedenverdieping. Janet nam me mee naar de keuken, waar ze druk in de weer ging met potten en pannen.
“Als je Flynn zoekt, zal je hem trouwens niet vinden. Hij zei dat hij een eindje ging lopen en is nog niet terug. De arme jongen zag eruit alsof hij ergens mee in zijn maag zat.”
Ze haalde een grote bak uit het keukenkastje en begon andere potjes met vloeistof en kruiden erin leeg te gieten, in een vreselijk ingewikkelde volgorde. Toen probeerde ze vijf pannen tegelijk vast te houden, maar het steelpannetje in haar al overvolle linkerhand glipte uit haar vingers en viel naar beneden. Snel sloot ik mijn kaken om de steel en ving het ding op voor de inhoud over de vloer gestrooid werd.
“Oh, dank je, Chester. Normaal gaat me het koken goed af, maar dit is zo’n chaotisch recept dat ik eigenlijk een arm tekort kom. Alles moet er in een bepaalde volgorde bij en als je iets door elkaar haalt, mislukt de saus. En het is nu juist de saus die het gerecht zo lekker maakt.”
Ze bleef nog even tobben en wisselde de pannen in haar linker- en rechterhand om, maar kon geen ruimte vinden voor het steelpannetje in mijn bek. Behulpzaam legde ik mijn voorpoten op het aanrecht en hield het ding boven de bak met saus. Als Janet net al verbaasd was geweest, was dat niets vergeleken met de verbijstering die nu op haar gezicht te lezen stond.
“Wel heb ik ooit! Heeft Flynn je dat ook geleerd? Kun je er nu ook een scheutje uitgieten?”
Ik hield mijn kop schuin en deed het. Janet lachte verrast. Op dat moment ging de voordeur open en kwam Flynn binnen, die er een beetje verwaaid uitzag. Verbaasd keek hij naar het tafereel in de keuken.
“Chester? Wat ben je aan het doen? En hoe kom je beneden?”
“Het is geweldig, Flynn!” zei Janet enthousiast. “Hij weet hoe hij me in de keuken moet helpen! Echt, af en toe zou je denken dat hij alles begrijpt wat je zegt.”
“Ja,” zei Flynn. Hij keek me op een vreemde manier aan. “Sorry dat ik laat ben, Janet. Ik raakte de weg kwijt.”
“Geeft niet, geen zorgen. De saus is bijna klaar. Ga alvast aan tafel zitten, je moet wel honger hebben.”
Gehoorzaam draaide Flynn zich om en ging aan de keukentafel zitten. Hij keek geamuseerd toe terwijl ik Janet hielp de laatste hand aan de saus te leggen. Daarna joeg ze me weg en haalde een heerlijk geurend stuk vlees van het vuur. Ik slofte terug naar Flynn en ging naast hem zitten. Afwezig aaide hij over mijn kop en krauwde achter mijn oren.
“Klaar!” zei Janet vrolijk. “Kijk eens aan, jongen.”
Met een zwierig gebaar zette ze een vol bord heerlijk geurend eten voor Flynn neer. Ik kreeg ook een portie, maar met meer vlees en minder saus. Hongerig viel ik aan. Het smaakte verrukkelijk.
“Zo, en vertel me nu maar eens wat je dwars zit, Flynn.”
Flynn, die net een hap vlees had willen nemen, schrok en verslikte zich bijna. Haastig legde hij zijn vork weer neer.
“Er zit me helemaal niets dwars. Wat zou me dwars kunnen zitten?”
“Je bent geen goede leugenaar, wist je dat? Vertel het me nu maar.”
“Het is gewoon iets stoms,” mompelde Flynn zacht. “Niets belangrijks.”
“De onbelangrijk lijkende dingen zijn vaak juist het belangrijkst van allemaal,” zei Janet rustig. Flynn aarzelde.
“Nou, goed dan. Ferron heeft gezegd dat hij me tot smid wil opleiden.”
“Dat is toch juist goed?”
“Ja, dat weet ik ook wel, en het is ook waarom ik hier gekomen ben, maar…”
Hij prikte in zijn vlees en wreef onder tafel zenuwachtig heen en weer met zijn voeten.
“Zeg eens, Flynn. Wat wil je later gaan doen als je eenmaal volwassen bent?”
“Ik word smid.”
“Dat is wat je vader wil dat je wordt. Maar wat wil je zelf?”
“Ik word smid. Een zoon wordt altijd hetzelfde als zijn vader. Dat is heel normaal, het zit in ons bloed. Iets anders kunnen we niet, volgens pap. Niemand kan iets anders dan waarvoor hij geboren is.”
“Weet je dat heel zeker?” glimlachte Janet. “Mijn broers kunnen je anders iets heel anders vertellen.”
“Heb je broers?” vroeg Flynn, ineens nieuwsgierig. “Waar zijn ze dan?”
“Ik heb er twee. Ze heten Jurre en Colby. Net als jouw broers wilde mijn vader dat ze wegwijs werden in hetzelfde beroep als hij, en Jurre zou later de boerderij overnemen. Colby kreeg niets. De twee hadden echter zwaar het land aan vaders ouderwetse ideeën en hadden ook hele grote protesten tegen het feit dat hij me aan een stokoude man had beloofd, in ruil voor meer land. Dus op een avond, na een heel vervelend gesprek, waren we het zat en vertelden hem dat we vertrokken.”
Flynn keek haar ongelovig aan. “Wat gebeurde er toen?”
“Hij werd woedend, natuurlijk. Dreigde met de ergste dingen, en lachte ons tegelijkertijd uit. Vader zei dat we het nooit zouden redden in ons eentje, vooral niet als we niet gingen doen waarvoor we geboren waren. Toen gooide hij ons op straat.”
“Maar hij had toch gelijk?” zei Flynn. “Mensen zijn nou eenmaal ergens voor geboren. Dat verander je niet.”
“Er bestaat niet zoiets als ‘ergens voor geboren zijn’, Flynn,” berispte Janet de jongen. “En wij gaven het niet zomaar op. Jurre en Colby zwoeren dat ze meer zouden kunnen bereiken dan een armzalige boer, en dat ze niet terug zouden komen totdat ze dat hadden bewezen. We namen Maria met ons mee, omdat haar anders ook niets anders te wachten stond dan een huwelijk met iemand die ze zelf niet koos. En ik zal je vertellen dat het ze gelukt is. Jurre is nu kapitein van een handelsschip dat hier elke vijf jaar in de buurt aanlegt. Hij reist de hele wereld over en brengt vaak souvenirs mee voor mij en Maria. Die ketting met de robijn erin kwam van hem af.”
Flynn knipperde met zijn ogen. “Maar dat was vast gewoon toeval-“
“Helemaal niet. Hij heeft dat verdiend door zijn hart te volgen en heel, heel hard te werken. Met mijn andere broer was het net zo. Colby heeft zijn eigen handwerkbedrijf op touw gezet. De jongen was altijd al goed met zijn handen,” glimlachte Janet, en wees op de stoel waar Flynn op zat. Het was een fraai staaltje werk.
“Dat heeft hij gemaakt. Jurre zei altijd al dat boeren niets voor hem was, en hij had gelijk. Ze hebben Maria en mij geholpen om hier een bestaan op te bouwen, en alle drie zijn we gelukkig.”
Ze pauzeerde even en ging toen verder: “Ik zal het je nog een keer vragen, Flynn. Is smid worden echt wat je wil?”
Everyone is weird. And if someone's normal, then that's the weirdest one of all.
-Maaike-
Computer
Computer
Berichten: 2696
Lid geworden op: 27 okt 2010 18:51

Oeh ik ben benieuwd wat Flynn echt wil worden! :)
- Never give up on anything, because miracles happen every day -

My head is a jungle...
yimiki
Balpen
Balpen
Berichten: 190
Lid geworden op: 10 nov 2008 21:47

Flynn keek hardnekkig naar de grond en weigerde antwoord te geven. Ik keek hem nieuwsgierig aan.
“Je kunt alles worden wat je maar wil, weet je. Niemand mag je daarin tegenhouden. Zolang je in je hart gelooft dat je het kan, dan kan je het.”
Janet was naast hem neergehurkt en keek hem recht in zijn ogen. Haar gezicht straalde zelfvertrouwen uit, een soort zelfvertrouwen dat met de jaren kwam en op andere mensen af kon stralen.
“Wat wil jíj graag, Flynn?”
“Ik… ik wil geen smid worden…” mompelde Flynn, zo zacht dat ik het nauwelijks kon horen.
“Zeg dat nu nog eens, en iets luider.”
“Ik wil geen smid worden.”
“Harder.”
“Ik wil geen smid worden…”
“Harder!”
“Ik wíl helemaal geen smid worden!” bulderde Flynn opeens. Ik schrok me een ongeluk en schoot een halve meter achteruit.
“Ik ben het zat om te zijn wat papa wil! Ik wil het land verkennen en op een schip naar andere werelden varen, net als Jurre! Ik wil reizen, en niet vastzitten in een stoffige smederij! Ik wil niet altijd doen wat papa me opdraagt!”
“Zo is dat,” zei Janet, en glimlachte breed. “Dat is hoe je je moet voelen. Ik weet dat je het kan, Flynn. Jij kan alles doen wat er in je hoofd opkomt. Dat weet ik zeker!”
Een klein glimlachje brak door op Flynns gezicht. “Denk je dat echt?”
“Dat denk ik echt. Kijk maar naar wat je vandaag gedaan hebt. Ik wed dat je niet één moment lang dacht dat je die kinderen niet kon redden.”
“Dat klopt,” zei Flynn verbaasd. “Dus dan kan het echt! Maar wat zal ik dan gaan doen? Moet ik een ander beroep kiezen? Wat zou jij doen, Janet?”
“Als ik jou was,” glimlachte Janet, “dan zou ik me daar nog helemaal geen zorgen over maken. Je bent nog jong, geniet van de vrijheid nu je dat kan! Ga wat van de wereld zien, en ontmoet zoveel mensen als maar mogelijk is. Probeer alles uit wat er in je hoofd opkomt. En dan, als je groot bent en gezien hebt wat je wil zien, dan ben je wijs genoeg om te weten waar je echt voor geboren bent. Maar vergeet niet wat je allemaal al gedaan en gezien hebt. Je bent een heel bijzondere jongen, Flynn.
En kom over een paar jaar nog eens bij ons langs. Ik en Maria willen alles weten over de avonturen die jij en Chester beleefd hebben. Beloof je dat?”
“Ik beloof het,” zei Flynn, nu met een brede grijns. “Nu weet ik het zeker! Bedankt, Janet, heel erg bedankt!”
“Geen dank,” zei de vrouw warm. “En ik wens je alle succes van de wereld toe. Maar vertel wel eerst aan je vader wat je wil gaan doen.”
“Moet dat echt?”
Gelach. “Jazeker, Flynn. Het wordt misschien geen prettig gesprek, maar hij verdient het om te weten waar je heengaat. Je broers en je moeder ook. Dat ben je ze wel verschuldigd.”
“Je zal wel gelijk hebben,” zei Flynn schouderophalend. Hij vond zijn eetlust weer terug en schoof lepels vol vlees en saus naar binnen. “Dit is heerlijk! Het smaakt veel beter dan ma’s vlees. Wat zit er allemaal in?”
Janet lachte opnieuw. “Teveel om op te noemen, jongen. Teveel om op te noemen.”

Die middag zette Flynn koers naar smid Ferron, om hem te vertellen wat hij van plan was. De man schudde zijn hoofd toen hij het hoorde,
“Knul, dat is zonde. Ik had je toch verteld dat ik je die opleiding gratis aanbiedt?”
“Ja, meneer. Chester en ik hebben ons bedacht. We willen reizen, en niet ergens blijven om iets te doen wat we niet willen. Ook al is het zo’n goede kans.”
“Ik ben je vader niet, dus ik heb niets over je te zeggen,” zei Ferron schouderophalend. “Maar weet je al wat je dan wel wil gaan doen?”
“Ik wil reizen,” zei Flynn meteen. “Misschien naar het zuiden. Het maakt eigenlijk niet uit waarheen, maar ik wil iets van de wereld zien voor ik ergens voor de rest van mijn leven blijf.”
Ferron krabde zich achter zijn hoofd en staarde Flynn weifelend aan. Toen leek hij zich iets te herinneren en draaide zich om.
“Wacht even, knul. Ik heb misschien iets voor je.”
Hij verdween in zijn huis. Er klonk het geluid van hout op hout, geritsel, en toen slofte Ferron weer naar buiten. In zijn armen had hij een grote stapel papieren brieven.
“Swift is een belangrijke handelsstad. Het zeekanaal ligt vlakbij, en een groot deel van de handelswaar wordt hier opgeslagen. Je begrijpt hoe belangrijk het is dat we over de jaren met andere dorpen en steden kunnen communiceren. Onze laatste boodschapper is echter met een schip naar het Noorden gevaren en nooit meer teruggekomen. Dat was vijf maanden geleden. Er ligt hier nu een hele stapel brieven die we niet kunnen bezorgen. Is dit niet een mooie gelegenheid voor jou om wat van de wereld te kunnen zien, zoals je het zelf noemt? Natuurlijk wordt je betaald voor elke brief die in één deel aankomt.”
“Echt?” zei Flynn hoopvol. “Dat zou perfect zijn, meneer!”
“Dat dacht ik al!” zei Ferron tevreden. “Ik moet hier ergens nog een goede tas voor je hebben liggen. Waar heb ik dat ding gelaten? Veerle? Veerle! Waar is die tas heen?”
Er klonk geschuifel achter Ferron en plots verscheen Veerle in de deuropening, met een grote leren tas in haar armen. Het was een mooi ding, met getekende dieren op de flap. Ik zag een hert, een valk en een wezel.
“Zocht u deze, vader?” zei Veerle zacht. Toen zag ze Flynn en bloosde. Haastig gaf het meisje de tas, draaide zich om en verdween weer naar binnen. Ferron grinnikte.
“Ah, ik ben zo blij dat ze er weer is. Hier, knul, pak aan. En denk maar niet dat je er zo gemakkelijk vanaf komt. Ik sta nog steeds bij je in de schuld omdat je mijn dochter hebt gered en als ik je niet met een gratis opleiding kan terugbetalen, moet ik iets anders verzinnen.”
“Dat hoeft echt niet,” zei Flynn haastig, maar Ferron wuifde zijn woorden weg en gebaarde dat we hem moesten volgen. Hij slofte naar de zijkant van zijn huis, waar de stal was. Met een zwaai opende hij de staldeur en liep naar het paard dat erin stond. Het was hetzelfde vaalbruine paard als eerder. Zijn vacht glansde en hij staarde hooghartig op me neer. Op de één of andere manier gingen mijn nekharen onder zijn blik overeind staan.
‘Wat moet je, vierhoef?’ gromde ik zacht. Het paard staarde me alleen maar aan, met een blik van gekmakende superioriteit. De mensen leken dat overigens niet te kunnen zien. Ik draaide me boos om en weigerde de stal in te lopen.
“Hou die hond van je daar maar even. Faust is niet gewend aan beesten die kleiner zijn dan hij.”
‘Kleíner?’ riep ik woest. ‘Ik ben viermaal beter dan dat ding daar! Heb je zijn hoofd wel eens goed bekeken?’
Flynn negeerde me en liep tot vlak naast Ferron. Gefascineerd staarde hij naar Faust’s krachtige spieren.
“Je mag hem hebben.”
“Ho! Wat?” vroeg Flynn verbijsterd.
‘Ja! Wat?! We willen die mislukte zebra niet!’ viel ik meteen bij.
“Ik geef hem aan je, als dank voor het terugbrengen van Veerle. En waag het niet om Faust niet aan te nemen,” voegde Ferron er dreigend aan toe. “Mijn familie heeft jaren met zijn voorouders gefokt en hij is het resultaat. Hij is veel waard, alleen niet zoveel als mijn dochter.”
Schoorvoetend moest ik toegeven dat de man gelijk had. Zijn vacht was zo goed verzorgd dat hij glansde bij de minste rimpeling van zijn spieren, en zijn hoofd was opvallend edel voor een paard. Faust had ravenzwarte manen en een witte bles, die op zijn voorhoofd begon en eindige op zijn neus. Zelfs zijn hoeven waren tiptop in orde.
“Ik- bedankt,” stamelde Flynn. “Is hij echt… is hij echt van mij?”
“Ja, maar ik verwacht dat je goed voor hem zorgt. Je krijgt een zadel een hoofdstel van me mee, plus een set borstels om hem schoon te houden. Kun je rijden?”
“Jawel, maar…”
“Heel goed. Anders leer je het vanzelf wel. Wanneer ga je weg?”
“Morgen, meneer.”
“Goed, zo. Haal hem morgenochtend maar op. Ik wens je veel succes op je tocht, knul.”

Zo gebeurde het. We sliepen nog één nacht bij Janet in huis, waarna ze ons de volgende ochtend een kaart van het land gaf. Alle steden en dorpjes in de wijde omgeving stonden erop, samen met een paar herbergen en bijzondere plaatsen. We bedankten Janet uitvoerig, namen toen afscheid en gingen Faust ophalen. Met wat moeite klom Flynn in het zadel. Hij viel er bijna aan de andere kant weer af, maar ik greep hem net op tijd vast aan zijn broekspijp en trok hem recht. Het zou even duren voor de jongen doorhad hoe het paard werkte.

Zodra de zon helemaal op was, verlieten we Swift via de dichtstbijzijnde brug. Flynn leek opgetogen, en ik was vooral blij dat Faust niet leek te kunnen praten.
“Weet je, nu kunnen we een stuk sneller reizen,” zei de jongen blij tegen me. “Ik heb nog nooit eerder twee dieren voor mezelf gehad! Maar je moet wel vriendjes worden met Faust, hoor, Chester. Het wordt veel leuker als iedereen vrienden met elkaar is.”
‘Vrienden met die vierhoef? Geen denken aan!’ mopperde ik. Flynn verstond me niet en knikte goedkeurend toen hij het pad op zag doemen. Hij zette zijn paard aan tot draf en ging zelfverzekerd op weg naar huis, met mij in zijn kielzog.
Everyone is weird. And if someone's normal, then that's the weirdest one of all.
-Maaike-
Computer
Computer
Berichten: 2696
Lid geworden op: 27 okt 2010 18:51

Hey!

Leuk stukje! :D Verrassend wat Flynn wil gaan doen, ben benieuwd naar de spannende reizen die hij gaat maken :D

Eén klein dingetje, Chester heeft het over een mislukte zebra, maar gezien de tijd waarin het afspeelt en aangezien niet veel mensen reizen, hoe kan Chester dan weten wat een zebra is? :$
yimiki schreef:‘Ja! Wat?! We willen die mislukte zebra niet!’
Verder komen de commentaren van Chester erg begrijpelijk en leuk over! :D

Schrijf snel verder!

Groetjes Maaike
- Never give up on anything, because miracles happen every day -

My head is a jungle...
yimiki
Balpen
Balpen
Berichten: 190
Lid geworden op: 10 nov 2008 21:47

@ Maaike: Ah, da's waar ook =O Daar had ik nog niet aan gedacht. Ik zal het in "ezel" veranderen ^^ Bedankt dat je het aanwees!

------------------------------------------------


4.

“Ben- je nou helemaal- van LOTJE GETIKT?!”
Flynn kromp in elkaar toen zijn vader woest met zijn vuist op tafel sloeg.
“Hoe haal je het in je hoofd om de opleiding af te slaan? Ik dacht dat ik je had opgedragen om smid te worden! EN SPREEK ME NIET TEGEN!” bulderde hij, toen Flynn zijn mond opendeed om te protesteren. “Je doet wat ik je opdraag! Mijn andere drie zoons weten tenminste nog wat respect is! Heb ik jou anders opgevoed? En waarom heb je die hond bij je? Ik wil geen wilde honden in mijn huis! Stuur hem weg! Nu meteen, Flynn!”
We zaten in de woonkamer met zijn allen; Flynn en ik aan de ene kant, en de rest van de familie tegenover ons. Alleen Faust hadden we buiten achtergelaten, vastgebonden aan een boomtak.
“Nee, vader,” zei Flynn zacht maar hoorbaar. “Chester is mijn eerste huisdier. Hij is mijn vriend. We zijn een team en ik hou hem.”
Flynns vader leek bijna te ontploffen van woede. “Best! Hou dat beest dan maar! Gooi maar weg wat ik voor je opgebouwd heb! Je komt er toch niet, neem dat maar van mij aan! En ik neem dat paard in, als schadeclaim voor het loon dat je me onthouden hebt!”
“Faust is van mij,” wierp Flynn tegen. “Hij is me cadeau gedaan toen ik Ferron’s dochter heb gered. U kan een cadeau niet afpakken, zeker niet van een andere smid.”
“WAAG HET NIET OM ME TEGEN TE SPREKEN!” De man sprong overeind en zwaaide dreigend met zijn vuisten. “Als je vergeten bent wat het is om respect te tonen naar je meerderen, dan sla ik het wel weer in je!”
Op dat moment schraapte Rénee zijn keel. Hij leek op Flynn, maar zijn ogen waren bruin en hij zag er een paar jaar ouder uit.
“Vader, denk na. Hij heeft dat paard nodig om die brieven te bezorgen. Als hij echt niet wil, dan zal hij zijn opleiding nooit afmaken. Flynn zal een last voor zowel Ferron als ons zijn, en het ziet er naar uit dat hij dit echt heel graag wil doen. Laten we hem deze kans dan geven. Hij komt er vanzelf achter wat werkelijk goed voor hem is, en dan zien we hem wel weer terug. En het goud van die brieven kan wel eens groter zijn dan het loon van een simpele ondersmid.”
Flynns vader ademde nog steeds zwaar van boosheid, maar hij liet zich weer zakken bij het woord “goud” en bromde boos.
“Rénee, je weet dondersgoed dat je je niet met mijn opvoedmethoden moet bemoeien. Maar ik zie wat je bedoelt. Als Flynn zo nodig zijn toekomst wil vergooien, dan moet hij dat doen. Maar kom hier niet over een maand met hangende pootjes terug. Er is toch geen plaats voor je!”
Met die woorden draaide hij zich om en begon op zijn vrouw te vitten. Flynn keek even verslagen naar de grond, maar rechtte toen zijn rug. Met zijn schouders naar achteren en zijn kin trots omhoog kwam hij overeind en nam me mee naar de deur.
“Tot ziens, Rénee, Artan, Rowan.”
Artan en Rowan schudden slechts hun hoofd, maar Rénee glimlachte en knikte bemoedigend. Ik vond de jongen opeens heel aardig. Met opgeheven hoofd verliet Flynn de kamer en begon zijn spullen bij elkaar te pakken. De zak goud, een pak gedroogd vlees en koeken, een tondeldoos, een foto van hem en Rénee. Hij stopte ze allemaal in zijn reistas en hing die om zijn schouder, vlak naast de leren tas met brieven. Daarna stapte hij naar buiten en wilde meteen naar Faust toe lopen.
Een klein steentje vloog door het open raam naar buiten en ketste vol tegen Flynns hoofd. Nijdig keek hij om en zag Rénee zitten, die met een brede grijns richting de smidse knikte. “Wacht daar op me,” zei hij geluidloos, en legde toen een vinger tegen zijn lippen. Flynn knikte en slofte weer bij het paard vandaan. Nieuwsgierig volgde ik hem naar de smederij. De jongen sleepte een aambeeld naar het midden van de ruimte en ging daarop zitten wachten.

Het duurde ruim tien minuten voor Rénee zijn huis uit kwam. In zijn handen had hij een plein, bruin pakje. Kalm sleepte hij zijn eigen aambeeld naast dat van Flynn en maakte het zich gemakkelijk.
“Ik weet niet wat je precies in Swift hebt gedaan, maar de mensen praten over je, broertje,” grijnsde Rénee toen. “Over dat je een held bent die zeventien kinderen van de geesten hebt gered.”
“Rénee, je zou het toch niet geloven als ik het je vertelde,” grijnsde Flynn terug.
“Nee, dat denk ik ook niet. En je bent een enorme idioot om er zomaar vandoor te gaan, Flynn. Maar ik kan mijn kleine broertje niet de boze buitenwereld in sturen zonder iets waarmee hij zichzelf kan verdedigen, denk je niet?” Hij sloeg zijn arm om Flynn heen en nam hem in de houdgreep, waarna hij met zijn knokkels hard over de kruin van zijn broer wreef.
“Au, Rénee, stop! Laat dat!” riep Flynn. Rénee liet hem los en gooide het bruine pakje in zijn schoot.
“Hier. Dat is voor jou. Ik had al zo’n idee dat je liever iets anders deed dan smid worden, dus heb ik dit een paar weken geleden voor je gemaakt.”
Voorzichtig opende Flynn het pakje en zijn ogen werden groot. Een schitterende houten schede rolde uit het papier, samen met een kleine dolk. Op de schede was met zwarte verf een ingewikkeld patroon getekend. Flynn pakte het vast alsof het elk moment kon breken en bekeek het van alle hoeken.
“Rénee, dat moet een eeuwigheid hebben gekost!”
“Dat klopt, als ik het in mijn eentje gedaan had. Maar je denkt toch niet dat ik dat alleen ga doen? Artan en Rowan hebben ook geholpen.”
“Zij ook…” fluisterde Flynn zacht. Een kleine glimlach verscheen om zijn lippen.
“Dus je kan het maar beter niet verliezen, hoor je?”
“Ik beloof het,” knikte Flynn, “en ik beloof ook dat ik nog vaak langskom.”
“Daar hou ik je aan, broertje.”
De twee omhelsden elkaar kort en namen toen afscheid. Flynn ging terug naar zijn paard en steeg op, terwijl Rénee het huis weer binnenging en uit het zicht verdween.
‘Kijk nog even goed voor je weggaat, Flynn,’ zei ik zacht. ‘Je weet nooit wanneer je weer terugkomt, en of je nog terugkomt.’
Het leek of hij hetzelfde dacht. De jongen staarde heel lang naar zijn ouderlijk huis. Hij ademde een paar keer in en uit, maar draaide Faust toen resoluut om en galoppeerde het dorp uit.

Vol goede moed begonnen Flynn en ik aan onze tocht. De jongen had zijn brieven zorgvuldig gerangschikt; er waren drie dorpen en twee steden die we moesten bezoeken, en minstens drie brieven per plaats. Met de kaart die hij van Janet had gekregen, probeerde hij om erachter te komen welke stad het dichtst bij was.
“Escor en Ibius liggen allebei in de buurt,” peinsde Flynn vanaf de rug van Faust. “Maar welke is het best? Ik ben nog nooit in één van die twee steden geweest, dus ik weet het niet. Welke stad zullen we nemen, Chester?”
‘Escor!’ blafte ik.
“Ibius? Oké! Dan moeten we naar het noordwesten vanaf Swift. We kunnen hallo gaan zeggen tegen Janet… maar we hebben gisteren pas afscheid genomen, dus dat zou raar zijn. In één streep door, dan maar!”
Ik schudde geamuseerd met mijn kop. De jongen scheen op de één of andere manier altijd het tegenovergestelde te denken dan wat ik hem duidelijk probeerde te maken. Dat was iets waaraan nog gewerkt moest worden.
“Eens zien… oh, ze heeft de afstanden erbij gezet! Vanaf Swift is het vijf dagen te paard. Waarschijnlijk doen we er wel iets langer over, maar dat geeft niet.”
Flynn was duidelijk in zijn nopjes en neuriede een wijsje terwijl hij de kaart weer oprolde en in zijn zak stopte. De hoeven van Faust dreunden een klein eindje naast me over de weg heen. Nerveus probeerde ik zoveel mogelijk afstand te bewaren.
“He, Chester, Faust doet je niets, hoor. Blijf gewoon naast me.”
‘Jij hebt makkelijk praten,’ mopperde ik. ‘Jij loopt niet het risico om vertrapt te worden door die vierhoef.’
Een konijn schoot over de weg heen en verdween in het struikgewas. Ik vergat het paard naast me, blafte enthousiast en schoot achter het beest aan. Een konijn was echter veel kleiner en wendbaarder dan ik en ik was het dier al snel kwijt. Teleurgesteld keerde ik terug naar Flynn.
“Weet je, Chester… nu ik erover nadenk… de geesten zijn nog nooit echt kwaadaardig geweest. Ze lieten af en toe wel eens de oogst mislukken of iets in brand vliegen, maar er zijn nog nooit kinderen aangevallen. Zou er iets mis zijn? En die nacht, toen heb jij ze weggejaagd, of niet? Het is allemaal heel wazig in mijn hoofd, maar ik weet nog dat jij voor me ging staan en een lichtflits op ze afschoot. Of was dat niet echt?”
Ik fronste. Het was zo snel gegaan dat ik er ook niet veel meer van wist, maar die lichtflits herinnerde ik me wel. Hij was er twee keer geweest, toen ik op het punt stond om te stikken en toen ik de aanval van de geesten op wilde vangen om Flynn te beschermen… en het was van mij vandaan gekomen. Maar had het me vast gewoon verbeeld. Dat was het. Verbeelding. Een andere verklaring was er immers niet. Ik zette het idee uit mijn hoofd en liep stilletjes met Flynn mee.

Binnen twee dagen bereikten we Swift. Het dorp zag er een stuk levendiger uit; mannen en vrouwen waren druk in de weer en tussen de huizen door renden spelende kinderen. Flynn glimlachte, maar ging het dorp niet binnen en boog af naar links, naar het noordwesten. Halverwege Ibius stond een kleine herberg, waar we onze voedselvoorraad konden aanvullen. Tot die tijd moesten we het met de koeken en het gedroogde vlees doen. Onze tocht was begonnen.
Twee dagen lang kwamen we geen levende ziel tegen. Het pad was verlaten en de wilde dieren bleven ver uit de buurt, bang voor de geur van de jongen en de wolf. Flynn scheen het echter helemaal niet erg te vinden; hij had nu twee dieren waar hij tegen kon praten.
“Weet je, Faust, jij rijdt veel fijner dan het trekpaard van thuis. Hij was zo breed dat ik bijna in een split moest gaan zitten om op zijn rug te komen. Daarom reden we niet vaak op hem, alleen als we met koopwaar het dorp uit moesten. Jij hebt vast nog nooit een lading getrokken. Daar ben je veel te edel voor. Denk je ook niet, Chester?”
‘Mmmff,’ mopperde ik.
Om de één of andere reden had ik een bloedhekel aan het paard. Zijn lengte, de hoeven die op de grond dreunden bij elke stap die hij zette en de manier waarop hij hooghartig naast me liep irriteerden me mateloos. Ik stelde mezelf gerust door te denken dat hij in ieder geval niet zo intelligent was als ik. Het was een schrale troost, maar het hielp wel.
Op de derde middag werd Faust opgeschrikt door andere hoeven, die in een hoog tempo onze kant op denderden. Ik hoorde ze iets eerder dan hem, maar Flynn merkte ze pas op toen de paarden al in het zicht kwamen. Hier waren er vier, met ruiters die er heel anders uitzagen dan Flynn. Ze hadden een rare jas van ijzeren ringetjes onder hun kleding aan, iets wat Flynn een “maliënkolder” noemde. Glanzende zwaarden zaten aan hun middel gesnoerd. De voorste man hield zijn paard in en kwam vlak voor Flynn tot stilstand, zodat de jongen niet verder kon rijden. Flynns gezicht verduisterde bij de aanblik van de ruiters en Faust draaide zenuwachtig heen en weer.
“Halt! Identificeer jezelf!” riep de voorste man, die blijkbaar de leider was. “Wat doe je hier en hoe kom je aan dat paard?”
“M-mijn naam is Flynn,” zei Flynn haastig. “Ik ben onderweg naar Ibius om boodschappen te bezorgen, en Faust is een cadeau van een kennis van me. Hij gaf me hem als dank voor het redden van zijn dochter.”
“Zo’n edel paard als een cadeau?” zei de man, met samengetrokken wenkbrauwen. “Dat riekt naar bedrog. Je hebt dat paard gestolen, of niet?”
“Nee, meneer. Het paard is van mij.”
“Zwijg! We nemen dat paard in, samen met een schadevergoeding voor de eigenaar. Stap af en maak je zakken leeg!”
Hij trok zijn zwaard en duwde zijn paard naar voren, met een dreigende uitdrukking op zijn gezicht. Meteen sprong ik tussen de twee in. Ik ontblootte mijn tanden en liet een laag, woedend gegrom horen. Al mijn haren stonden overeind.
“H-hou die hond bij je!” riep de voorste man boos, maar met een iets hogere stem dan daarvoor. Mijn gegrom had hem bang gemaakt.
“Chester houdt er niet van dat mensen zonder reden met een zwaard op me af komen,” zei Flynn schouderophalend. “Als u me niet gelooft, ga dan naar Swift en vraag naar smid Ferron. Hij zal bevestigen dat ik het paard echt van hem heb gekregen. Mag ik er nu langs? Ik heb haast.”
“Ja… nou… als je liegt, zal het je bezuren!” zei de man, met een zenuwachtige blik op mij. Hij gaf een teken aan de rest van de ruiters dat ze aan de kant moesten gaan en liet ons door. Flynn grijnsde breed. Hij keek niet op of om en stapte doodkalm bij de ruiters weg. Die laatsten galoppeerden verder, onder een schreeuwend bevel van hun leider.
“Je bent een kei, Chester,” zei Flynn even later tevreden. “Die soldaat deed het in zijn broek! Ik werd er zelf ook bijna bang van. Weet je, de soldaten hier zijn niets dan een stelletje bullebakken. Het land is de laatste paar jaar zo veilig geweest dat ze nauwelijks iets te doen hebben, en dus zijn ze de gewone mensen gaan pesten. Artan en Rowan zijn een paar keer bijna door ze gearresteerd, toen ze hun koopwaar niet af wilden geven. Maar met jou erbij kunnen ze me niets maken,” besloot Flynn zelfverzekerd. Ik stemde stilletjes met hem in. Dat soort soldaten waren niet beter dan struikrovers, en ze verdienden precies dezelfde behandeling.
De rest van de dag hadden we geen last meer van de soldaten en zodra het begon te schemeren, kwamen we bij de herberg aan. Flynn wriemelde enthousiast heen en weer in het zadel.
“Ik ben nog nooit bij een herberg geweest! Pap heeft ons wel eens meegenomen, maar we zijn nog blijven slapen. Ik vraag me af hoe het eten daar smaakt! Zouden ze me drank serveren?”
‘Ze geven je vast alles, zolang je er genoeg voor betaalt,’ gromde ik. ‘Pas op dat je niet beroofd wordt, Flynn.’
Everyone is weird. And if someone's normal, then that's the weirdest one of all.
-Maaike-
Computer
Computer
Berichten: 2696
Lid geworden op: 27 okt 2010 18:51

Hey!

Ik vind dat je de woede van de vader en het jaloerse gedrag van Chester heel goed beschrijft! Ondanks dat de hond heel jaloers is beschrijf je het op een hele leuke en begrijpelijke manier :D (begrijpelijk in de zin van inleven.)

Ik vond één klein foutje
yimiki schreef:Ik fronste.
Fronzen is met een D in de verleden tijd ;)

Schrijf snel verder :D

Groetjes Maaike
- Never give up on anything, because miracles happen every day -

My head is a jungle...
yimiki
Balpen
Balpen
Berichten: 190
Lid geworden op: 10 nov 2008 21:47

In een snelle draf reed Flynn naar de herberg toe, met mij achter zich aan. Het was een middelgroot, houten gebouw, met een stal en houtschuur aan de zijkant. We lieten Faust achter bij de staljongen, samen met een kleine fooi om te zorgen dat het dier niet weg was als we terugkwamen. Daarna hield Flynn me dicht bij zich en ging de herberg binnen.
Ik schudde met mijn kop tegen de onbekende geuren die mijn neus binnendrongen. De herberg was gevuld met de lucht van voedsel, drank, rook van een open haard en oud leer.
“Welkom, reiziger! Een kamer voor de nacht kost u veertig mark! Wat kunnen we voor u bestellen?”
Een mollig uitziende man kwam breed glimlachend naar de voordeur gelopen, maar hield zijn pas in toen hij Flynn en mij zag.
“Een kind? Wat kom je hier doen in je eentje, jongen? We laten hier trouwens niet graag beesten binnen. Je mag hem houden, maar dat kost je extra.”
“Maakt niet uit. Ik heb het geld ervoor.”
‘Flynn, pas op wat je zegt,’ waarschuwde ik hem. De glimlach van de waard keerde spoorslags terug en hij begeleidde Flynn naar een tafeltje in het midden van de ruimte. Ietwat nerveus keek ik in het rond. Er waren niet veel mensen, en ze staarden me om de beurt aan vanuit hun ooghoeken.
“Heel mooi, heel mooi. In dat geval is de prijs voor een kamer honderdtwintig mark. Graag vooruit betalen,” grijnsde de waard, zodra Flynn het zich gemakkelijk had gemaakt op een stoel. De jongen knikte slechts.
‘Ben je gek geworden, Flynn? Dat is bijna drie keer zo duur!’
Ik wilde alweer naar buiten lopen en in de stallen gaan slapen, maar de jongen riep me terug.
“Nee, Chester, blijf nou hier.”
‘Mmmfff.’
“Wil de jongeheer een kamer met ochtendzon, of avondzon?” vroeg de waard.
“Ochtendzon. Anders kom ik mijn bed niet uit,” grijnsde Flynn schaapachtig. De waard knikte en wenkte zijn vrouw, die ons naar onze kamer bracht. Het was een kleine kamer op de tweede verdieping, met een enkel bed, kleed en een kast. Vanuit het raam was echter een prachtig zicht op de heuvels te zien. De waardin trok een gezicht toen ik het me gemakkelijk maakte op het vloerkleed naast het bed.
‘Heb ik iets van je aan?’ gromde ik zacht. De waardin hoorde me niet, maar ze zag mijn lange tanden wel en liep vlug de kamer uit.
‘Flynn, ik vind het hier maar niks. Die waard bevalt me niet. Draai vannacht de deur op slot, wil je?’
Ik kwam overeind en bestudeerde de deur. Hij had geen slot, grendel of zelfs maar een ketting.
Oh, fijn.
Met een boog gooide Flynn zijn reistas op bed en rekte zich uit. Vanuit het raam woei een warm briesje de kamer binnen. Zomer stond op het punt on te beginnen.
“Zo!” zei Flynn enthousiast, zodra hij zijn tas op bed had gegooid en de zak goud eruit had gehaald. “Tijd voor avondeten! En het toetje, dat mogen we niet overslaan. Ik vraag me af of ze hier rijstepap hebben? Oh, en we moeten niet vergeten om reisvoedsel te bestellen, Chester!”
Met die woorden draaide hij zich om en stuiterde de kamer uit. Ik rolde met mijn ogen en volgde Flynn. De jongen liet zich alles zo snel naar het hoofd stijgen.

Het was drukker geworden in de tijd dat het de waardin kostte om ons onze kamers te wijzen. Er was nog maar één tafeltje vrij, en zowel Flynn als een al wat ouder uitziende man lieten er tegelijk hun oog op vallen. Haastig liepen ze naar het meubelstuk toe. Flynn legde zijn hand op de rugleuning van de stoel, op hetzelfde moment dat de man dat ook deed. Een paar seconden lang keken ze elkaar aan.
Toen begon de man te grinniken. “Niet van plan om je plaatsje zomaar op te geven, hè, jongen? Dat is een goede houding. Daar hou ik wel van. Mag ik voorstellen om de tafel en de maaltijd te delen?”
Ook Flynn glimlachte nu en knikte vrolijk. “Ja, graag, meneer…?”
“Vero.”
“Ik ben Flynn.”
“Nu dan, meneer Flynn, wat doet een jongen zo ver van huis, met alleen een hond bij zich?” De man ging zitten en schoof zijn stoel aan. Flynn deed hetzelfde en ik ging naast zijn stoel liggen, met mijn oren gespitst.
“Ik ben een reiziger, meneer. Ik trek rond en bezorg brieven. Heel belangrijke brieven,” voegde hij er gewichtig aan toe. Vero lachte.
“Dat geloof ik graag, jongen. Reis je al lang?”
“Nee, meneer.”
De man ging wat comfortabeler zitten en wenkte de waardin, die net een ander tafeltje aan het bedienen was.
“Dat dacht ik al. Ik ben een beroepsreiziger, zie je, en lui zoals ik pikken onze soort er meteen uit. Maar je hebt een goede blik in je ogen, Flynn. Een blik die avontuur wil meemaken.”
Flynn glunderde. De waardin was eindelijk klaar met het andere tafeltje en kwam haastig aangelopen, haar handen afvegend aan haar schort.
“Wat kan ik halen voor de heren?”
“Een glas mede en rosbief voor mij, schat,” zei Vero tegen de vrouw. Flynn bestelde vlug hetzelfde, afgezien van de drank. De waardin knikte en verdween naar de keuken, waar heerlijke geuren aan kwamen drijven.
“Heeft u al veel plaatsen gezien, meneer?” vroeg Flynn nieuwsgierig.
“Oh, jazeker. We zijn met een hele groep door de wildernis in het Noorden getrokken, en de mijnen in Judeah hebben we ook verkend. Als je een stevig schip in de havens van Escor weet te krijgen, kun je zelfs tussen de watergraven door naar de andere kant van de oceaan varen, als je het geld ervoor hebt. Ik ben er één keer geweest, een paar maanden geleden nog. Laat me je vertellen, het is daar een heel andere wereld als wat je gewend bent.”
“Een andere wereld?”
“Zeker,” bromde Vero. “Je bent bekend met de geestenwereld, nietwaar, Flynn? De lui daar staan veel dichter bij hun wereld dan welke andere beschaving dan ook. Sommige mensen daar zijn zo krachtig dat ze met de geestenwereld kunnen communiceren.”
“U maakt een grapje!” zei Flynn ongelovig. Ik luisterde geboeid.
“Absoluut niet. De sjamaans daar doen dingen waar mijn nekharen van overeind gaan staan.”
“Wij hebben een geest ontmoet op onze reizen,” zei Flynn gewichtig. “Nietwaar, Chester?”
Ik blafte zacht. Vero trok zijn wenkbrauwen op.
“Echt waar, jongen? Dan ben je me al een paar stappen voor qua ervaring!” Hij lachte hard, maar toen werd zijn gezicht weer serieus.
“Ik moet je wel waarschuwen, jongen. Het is hier een stuk moeilijker om op te merken, maar ik zou op je hoede zijn voor het geestenrijk. Er zijn daar de laatste tijd dingen gaande waar wij stervelingen niets mee te maken moeten hebben.”
Flynn deed zijn mond open, waarschijnlijk om te vragen wat die dingen dan precies waren, maar op dat moment kwam de waardin terug. Haar armen droegen twee grote, volgeladen borden.
“Smakelijk eten, waarde heren.”
Vero smakte verlangend met zijn lippen en ook Flynn vergat helemaal wat hij wilde vragen toen de geur van versgebakken vlees zijn neus in vloog. Het water liep me in de mond.
“Ik stel voor dat we dit gesprek later voortzetten, jongen,” zei Vero. “Goed eten moet je nooit laten wachten!”

Die avond versleepte ik het vloerkleed en ging pal voor de deur liggen. Ik vertrouwde het personeel hier voor geen cent, vooral niet na de begerige blik die de waard op Flynns geldbuidel had geworpen toen de jongen voor zijn maaltijd wilde betalen. Maar als ze ons wilde bestelen, ging dat niet zonder dat ze over me heen moesten lopen. En dan kregen ze wat te horen. Flynn zag wat ik deed, maar besteedde er verder geen aandacht aan, verstopte zijn geldzak in zijn pyjama en kroop onder de dekens.
“Welterusten, Chester.”
‘Weltrusten.’
Na een paar minuten maakte het gedraai en gewoel van Flynn plaats voor een rustige ademhaling. Ik ging een beetje verzitten en rolde toen tegen de deur aan, zodat niemand er meer in of uit kon.
Zo zou het wel veilig zijn.
Vast wel.

De wereld draaide.
Een stroom van kleuren wervelde langzaam om me heen en verdween toen weer. Ik draaide langzaam in het rond, met de kleuren mee, en lachte. Mijn lichaam voelde gewichtloos aan en leek in het niets te zweven. Ik ademde langzaam in en uit. Andere wezens zoals ik verschenen, gleden langs me heen en verdwenen weer.
Met een hoog gekraak spleet het oppervlak onder me open. Er verscheen een draaikolk, die me langzaam naar beneden trok.
‘Nee!’
De kleuren verbleekten en vaagden toen helemaal weg, opgezogen in het gat onder me. Ik schreeuwde en probeerde me ergens aan vast te grijpen, maar mijn handen
- Mijn handen?
Iets kouds en hards greep me bij mijn keel vast en duwde me naar de draaikolk toe. Ik hapte naar adem. Rode ogen staarden in de mijne.


Ik schrok me een ongeluk en schoot overeind toen een voet tegen mijn kop aan tikte. Haastig keek ik om me heen. Ik was in mijn slaap weggeschoven van de deur en naast Flynns bed beland. Opnieuw een kwade geest? Zat hij achter Flynn aan? Wat was er aan de hand?
Het antwoord werd al snel duidelijk. De waard stond midden in de kamer en hield Flynns reistas in zijn hand. Zijn spullen lagen uitgespreid over de vloer. Hij leek zich een ongeluk geschrokken te zijn toen ik opeens overeind kwam en stond aan de grond genageld naar me te kijken.
‘Ik wist het,’ gromde ik tevreden. ‘Zulke types kun je nooit vertrouwen.’
Grommend sprong ik naar voren en beet hem hard in zijn been. De man schreeuwde het uit en stormde naar buiten, waarbij hij de tas naast zich neergooide. Slaperig kwam Flynn overeind. Hij staarde even naar de deuropening, naar de rommel in zijn kamer en toen naar mij.
“Chester? Wat is er gebeurd?”

De volgende ochtend vertrokken Flynn en ik vroeg van de herberg. De waard liet ons buigend uit, en een immens gevoel van voldoening trok door me heen toen ik zag dat hij mank liep. Ook Flynn kon een grijns niet onderdrukken. Na een paar seconden had hij doorgekregen dat hij op een haar na beroofd was, maar had besloten om er niet verder op in te gaan. De waard en zijn vrouw waren overduidelijk blij dat ze van ons af waren.
We vonden Faust in dezelfde conditie als dat we hem hadden achtergelaten, tot mijn opluchting. Ik mocht het beest niet, maar gestolen en verkocht worden aan de hoogste bieder leek me geen pretje, zelfs niet voor hem. Het beest hoorde voorlopig nu eenmaal bij de groep. Daar zou ik maar aan moeten wennen.
En het wennen ging me aardig goed af. Binnen drie dagen waren we in Ibius, en de volgende dag waren we er weer uit en op reis. Flynn had nog meer brieven meegekregen, samen met een beloning voor het bezorgen. Vrolijk speelde hij met zijn geldbuidel.
“Misschien heb ik over een paar maanden wel een tweede buidel nodig!” grijnsde hij.
We kwamen nog één keer terug in Swift, om het antwoord van Ibius aan het dorpshoofd te geven, en verlieten de plek toen definitief. Flynn werd steeds beter met zijn paardrijvaardigheden en al snel liet hij me bij wedstrijden ver achter zich. Ik was sneller op de korte afstanden, maar qua uithoudingsvermogen stak Faust met kop en schouders boven me uit. Dat accepteerden we van elkaar, en langzaam raakten we aan elkaar gewend, tot groot genoegen van Flynn. De jongen scheen enorm te genieten van zijn dagen als reiziger. Zoveel dat ik zelf ook begon te geloven dat hij hiervoor in de wieg gelegd was.
En zo ging de lente langzaam over in zomer, met zijn warme dagen en zwoele nachten. Na Ibius bezochten we Judeah, een mijnwerkersdorpje, waar Flynn uit alle macht de mijnen wilde bezoeken. Hij sleurde me letterlijk mee het dorp door, net zo lang tot we iemand gevonden hadden die ons vertelde waar de mijnen waren. Niet veel later stonden we pal voor de ingang; een groot, gapend zwart gat, wat steil naar beneden liep.
“Geweldig! Hier had Vero het over! Weet je nog, Chester?”
‘Ja. Hij had het er over. Kunnen we nu weer gaan?’ Ik was de vorige keer dat ik onder de grond was opgesloten nog niet vergeten.
“Kom, jongen! We gaan!
Hij stormde naar binnen en verdween na drie stappen al uit het zicht. Zijn voetstappen galmden nog lang door, maar stierven uiteindelijk ook uit. Een eindje verderop stond een groepje kinderen opgewonden te wijzen naar de plaats waar Flynn verdwenen was. Ik wist al waar ze het over hadden; een idioot was naar binnen gerend zonder toorts, zonder touw en zonder gids om hem weer naar buiten te halen. En ik weigerde domweg om hem te gaan zoeken. Onder de grond ging ik niet. Één dag opgesloten zitten in een kelder was al erg genoeg geweest. Hier moest hij zichzelf uit zien te redden.
Uiteindelijk waren het de kinderen die hem terugvonden. Na twee uur haalden ze hem weer boven, helemaal verdwaasd en onder het gruis. Hij grijnsde echter opgetogen toen hij me zag.
“Kijk, Chester, ik heb de mijn overwonnen! Ben ik nu geen goede reiziger? Ga volgende keer met me mee-”
‘Absoluut niet.’

Uiteindelijk, na drie maanden van onbezorgd reizen en verkennen, was Flynn door zijn brieven heen. Hij had er nog twee; allebei waren voor de havenmeester van Escor.
“Volgens die dame van de bakkerij is het een heel bijzondere stad,” zei Flynn die morgen. Hij haalde zijn kaart tevoorschijn en ging met zijn vinger langs het pad naar Escor. “We zijn er heel dichtbij, Chester. Het is hoogstens een dag of drie vanaf dit punt.”
Zelfverzekerd rolde hij zijn kaart op en stopte hem in zijn tas.
“Oké! Laten we gaan! De laatste stad! Ben je er klaar voor, Chester?”
Ik blafte luid.
Everyone is weird. And if someone's normal, then that's the weirdest one of all.
-Maaike-
Computer
Computer
Berichten: 2696
Lid geworden op: 27 okt 2010 18:51

Hey!

Weer een leuk stuk om te lezen en ook lekker lang stuk! :D
Ik ben benieuwd hoe de stad Escor is. En of hij daar sjamanen tegen komt ^_^
Ergens vraag ik me ook af of Chester mens gaat worden, door de vreemde droom die ze had gekregen..

Groetjes Maaike
- Never give up on anything, because miracles happen every day -

My head is a jungle...
yimiki
Balpen
Balpen
Berichten: 190
Lid geworden op: 10 nov 2008 21:47

@ Maaike: Bedankt voor je reactie! ^^ Het is nog een beetje vroeg voor sjamanen, maar ze komt wel ander soort mensen tegen.

--------------------------------------------------------------------------

“Wauw,” zei Flynn zacht. “Dus dit is Escor?”
We stonden op de top van de grootste heuvel en keken uit op de eerste havenstad die Flynn en ik ooit hadden gezien. Escor was anders dan de plaatsen waar we tot nu toe waren geweest. De stad was één en al bedrijvigheid en leek in drieën te zijn opgedeeld; het lag vlak naast hat water en de oever was volgestouwd met steigers en aanlegplaatsen. Houten schepen vaarden uit, zochten een plekje of lagen stilletjes te wachten op hun eigenaars. Ze varieerden van zeepkisten tot enorme vlaggenschepen, met witte zeilen en een uitnodigende loopplank. Vlak achter de steigers stonden tientallen grote, vierkante loodsen, waar allerlei soorten handelswaar in bewaard werd. Baardige zeelieden waren druk bezig met het in- en uitladen van hun schip, bewaakten hun koopwaar alsof hun leven ervan afhing en verdwenen in kroegen zodra het werk erop zat. Pas een heel eind verder, achter alle loodsen en tijdelijke woonplaatsen voor de zeelui, lag de rest van de stad. De huizen zagen er weinig verzorgd uit en staken schril af vergeleken met de gigantische haven.
“Geweldig, Chester! Moet je die schepen zien!” zei Flynn enthousiast, terwijl we de heuvel afdaalden. De stad had geen poort, dus konden we zo naar binnen wandelen. Flynn ging in één streep door naar de haven. Faust en ik vielen wel erg op tussen alle houten kratten en zeelui. Ik bleef vlak naast het paard.
Bij één van de grotere schepen hield de jongen halt. Verrukt keek hij naar het ding.
“Kijk dan eens, Chester. Zou je daar niet eens mee willen varen? Ik vraag me af hoeveel een schip kost? Vast meer dan dat ik bij me heb.”
Hij keek nog een tijdje toe en haalde toen de twee brieven uit zijn tas.
“Ze zijn allebei voor de havenmeester,” dacht de jongen hardop, “maar hoe vinden we die?”
Hij spoorde Faust opnieuw aan en manoeuvreerde zich een weg door de mensenmassa heen. De meeste mannen wierpen alleen even een blik op ons en gingen toen weer aan het werk. Ze hadden wel iets beters te doen dan zich afvragen wat een jongen, een hond en een paard in de haven te zoeken hadden. Een klein groepje mannen, matrozen aan wal, wees echter openlijk op Flynn en grijnsde.
“Hé, knul! Ze laten geen beesten aan boord toe, hoor.”
Flynn aarzelde even, maar besloot toen om iemand anders naar de havenmeester te vragen. Hij draaide zijn rug naar de mannen toe en stapte stug door.
“Hé, knul, negeer ons niet! Maak eens gezellig een praatje, joh!”
De zeelui van eerder hadden Faust ingehaald en dromden zich om ons heen. Het waren er minstens zeven en hun adem stonk. Ik gromde zacht.
“Wat een mooi paard heb je daar, knul.”
“Jou hebben we hier nog nooit eerder gezien. Wat kom je hier doen?” vroeg een man met een stoffige pet op. “Ben je hier voor werk of voor drank?”
“W-werk,” zei Flynn haastig.
“Wat zeg je nou, Rolf? Die knul is nog veel te jong om te drinken!”
“Oh, ja,” grijnsde Rolf schaapachtig. “Da’s waar ook. Je moet oppassen met bier en wijn, hoor, jongen. Dat spul doet rare dingen met je hoofd.” Hij tikte met zijn vinger tegen zijn slaap en begon te lachen. Flynn wiebelde zenuwachtig heen en weer in het zadel. Het was duidelijk dat hij niet wist wat hij met de mannen aanmoest.
“Maar als je niet komt om te drinken, wat moet je dan, knul?”
“Ik ben op zoek naar de havenmeester,” zei Flynn, en haalde de twee brieven tevoorschijn. “Deze moeten bij hem bezorgd worden. Ze zijn belangrijk.”
“Havenmeester? Bedoel je ouwe Jones?”
“Hij zit in zijn kantoor,” bromde een matroos met zwart haar.
“Daar zit ‘ie altijd, knul… te drinken. Er gaat niets boven een fles wijn op een mooie dag!”
“Moeten we je naar hem toe brengen?” vroeg Rolf.
“Ja, graag,” zei Flynn opgelucht. “Dat zou erg helpen.”
“Waarom staan we dan nog te wachten? Deze kant op, knul.”
De matrozen stelden zich vrolijk aan weerskanten van Faust op en loodsten hem tussen de gebouwen door. Flynn borg de brieven weer op in zijn tas. Tevreden klopte hij het paard op zijn hals.
“We zijn bijna klaar, hè, Chester?”
“Chester? Heet je paard zo, knul?” vroeg Rolf onder het lopen.
“Nee, dat is Faust. Chester is mijn hond. We reizen samen rond en bezorgen brieven,” legde Flynn uit.
“Oh, twee kleine avonturiers! Op zo’n jonge leeftijd! Heel dapper van jullie.”
Flynn straalde en begon een gesprek met de man. Hij ging zo in zijn verhaal op dat hij niet merkte dat we steeds verder van de haven wegliepen. De mannen leidden ons niet naar één van de woningen, maar na de achterkant van een grote, grijze loods, waar niemand ons kon zien. Er was geen andere weg terug dan de weg waarlangs we net gekomen waren.
‘Flynn, ze zijn iets van plan,’ gromde ik. ‘We moeten weg!’
Op dat moment stopten de mannen met lopen en draaiden zich om. Korte, glimmende messen kwamen uit de plooien van hun kleding tevoorschijn en werden op ons gericht.
Rovers.
“Zo, dat is ver genoeg. Afstappen, knul,” grijnsde Rolf.
“Wat? Waarom? Jullie zouden me toch naar de havenmeester brengen?” zei Flynn verward.
“Natuurlijk. Maar eerst ga je doen wat wij zeggen en stap je van je paard af. Je geeft ons de teugels, alle wapens die je op je hebt en de rest van je spullen.”
Flynn slikte benauwd bij de aanblik van zoveel wapens en deed wat hem opgedragen werd. Langzaam steeg hij af, overhandigde de teugels van Faust aan de man met het zwarte haar en gooide zijn reistas op de grond.
“Die andere tas ook,” snauwde de man rechts van Rolf. “Schiet op, doe het!”
“Maar daar zitten de brieven in,” protesteerde Flynn. “Die zijn niet waardevol voor j-“
“Als je hem niet afdoet, trekken we hem wel van je af. En dat ga je niet prettig vinden!” dreigde Rolf.
“Nee! Dit moet ik afleveren bij-“
Rolfs mes flitste. Ik gromde oorverdovend en gooide me tussen de jongen en de man in, waarbij ik mijn tanden in de arm met het mes begroef. Rolf slaakte een kreet van pijn. Het wapen glipte uit zijn vingers en viel kletterend op straat. Ik liet echter niet los en beet door, zodat zijn arm nog erger begon te bloeden.
“AU! Grijp die hond! GRIJP HEM!”
Rolf bevrijdde zich uit mijn greep door me vol op mijn neus te stompen. Jankend van pijn liet ik los. Hij sloeg met zijn andere arm en dook naar het mes, maar ik trapte het ding aan de kant. Tegelijkertijd besloot Faust dat het welletjes was. Hij rukte de teugels los van de man die hem vasthield, steigerde en schopte toen zo hard naar achteren dat twee mannen bewusteloos geslagen werden. Ik had stilletjes bewondering voor de hoeven van het dier.
“Verdomd rotbeest!”
Ik lette niet goed op en werd vol in mijn maagstreek geschopt. De groep mannen verzamelde zich om mij en Flynn heen. Er werden nog meer messen getrokken. Toen ik jankend in elkaar zakte, stak Rolf me in mijn rug.
“CHESTER!”
Een withete pijn verspreidde zich door mijn lichaam. Ik probeerde het gevoel van me af te schudden en vloog de dichtstbijzijnde man naar zijn keel, maar hij trapte me terug. Woest probeerde ik bij Flynn te komen. Ik moest hem beschermen. We moesten hier alledrie weg.
“We zullen dat beest van jou eens wat manieren bijbrengen. Gevaarlijke honden worden hier afgemaakt.”
Ze begonnen allemaal op me in te trappen. Ik beschermde mijn kop door me op te rollen als een bal, maar nog steeds deed het vreselijk veel pijn.
“Nee! LAAT HEM MET RUST!” gilde Flynn. Ik tilde mijn kop een millimeter op en zag de jongen, die door twee mannen in de houdgreep gehouden werd. Een derde man kwam langzaam dichterbij en balde zijn hand tot een vuist. Daaromheen was alles wazig. Een harde schoen plantte zich tussen mijn ribben en toen op mijn heup. Ik probeerde overeind te komen, maar werd ruw teruggeduwd en zag weer een mes flitsen. Een steek van pijn, en toen werd het zwart voor mijn ogen.
“Nee, nee! Chester! CHESTER!”

Het voelde alsof ik doodging. Ik was me vaag bewust van iemand die me verplaatste, maar mijn ogen gingen niet open en ik kon mijn lichaam niet bewegen. Een vreemd geruis drong mijn oren binnen en ging niet meer weg. Waar was Flynn? Waar was Faust? Had de groep mannen hen al te grazen genomen? Ik kon niets zien, alles was zo donker. Uiteindelijk gaf ik me over en dreef weg.
“…laat haar daar maar liggen.”
“Ja, kap’tein.”
De grond onder me deinde heen en weer. Ik voelde me ontzettend duizelig, alsof ik van de aardbol af zou vallen als ik me bewoog. Een ruwe hand ging over mijn vacht heen en bevoelde mijn ribben. Ik kreunde zacht.
‘F-Flynn…’
“Rustig maar, meisje. We doen je niks. Blijf maar gewoon liggen. Braaf zo.”
Ik opende mijn ogen een millimeter om te zien wie er tegen me aan het praten was. De wereld om me heen was nog wazig, maar ik zag een donkere baard en twee blauwe ogen in een gerimpeld gezicht.
Dat was absoluut niet Flynn.
Ik kwam overeind en begon naar de man de grommen, maar er schoot een steek van pijn door mijn voorpoot heen zodra ik er gewicht op zette. Ik piepte en viel weer op de grond.
“Niet doen, meisje. Daar wordt je wond alleen maar erger van. Ik zei toch dat ik je geen kwaad zou doen?”
De man streelde mijn vacht, op een zachte en zorgzame manier die me geruststelde. Misschien meende hij wat hij zei. En als hij zijn eigen plannen met me had, was ik voor nu toch te zwak om me te kunnen verdedigen. Zuchtend rolde ik me weer op en viel in slaap.
Everyone is weird. And if someone's normal, then that's the weirdest one of all.
monsterous
Potlood
Potlood
Berichten: 55
Lid geworden op: 30 aug 2011 21:09

Alles gelezen en super tof! Ook zo leuk dat de hoofdpersoon geen mens is, maar een hond/wolf - dat is weer eens iets anders. Vind dat je een erg fijne schrijfstijl hebt. Ik blijf deze zeker volgen.
-Maaike-
Computer
Computer
Berichten: 2696
Lid geworden op: 27 okt 2010 18:51

Aawwwh wat zielig! Arme Chester! Ik moet wel zeggen, dat je me even liet denken dat ze mens was geworden, maar helaas... (ik weet niet waarom, maar op de een of andere manier verwacht ik dat, omdat ze in het begin zo onwenning was. Dat ze niet wist dat ze een hond was, dus vandaar ;) )
Je hebt het gevecht goed omschreven en het is echt spannend geëindigd!

Schrijf snel verder! :D

Groetjes Maaike
- Never give up on anything, because miracles happen every day -

My head is a jungle...
yimiki
Balpen
Balpen
Berichten: 190
Lid geworden op: 10 nov 2008 21:47

@ monsterous: Bedankt voor het volgen van mijn verhaal! Ik ben blij dat je het leuk vindt.
@ Maaike: Dank voor het compliment :D Er is een reden dat ze in het begin zo onwennig was, maar voorlopig zitten jullie nog met de hond-versie opgescheept ^^

---------------------------------------------------------------------------------

Uren later kwam ik pas weer bij kennis. Ik voelde me een stuk beter, maar mijn ribben en voorpoot deden nog steeds zeer en ik durfde niet op alle vier mijn poten te gaan staan. In plaats daarvan hield ik mijn linkervoorpoot tegen me aangedrukt en kwam moeizaam overeind.
Waar was deze plek?
Ik bevond me in een vreemde houten kamer, met een vastgespijkerd bed, bureau en een vastgespijkerde kast en stoel. Op de muren hingen vreemde voorwerpen die ik nog nooit eerder gezien had. Als laatste, helemaal op de achterste wand, hing een grote kaart. Hij leek op die van Flynn, alleen mooier en met zeker vier keer zoveel land erop. Nieuwsgierig keek ik naar de houten prikkers die iemand erin had gezet. Toen helde de kamer opeens naar links en ik schrok me een ongeluk.
‘Wa-wa-wat?’ piepte ik. De kamer helde weer terug, maar leek langzaam op en neer te deinen. Net als… net als op een schip.
Het zou toch niet?
In paniek hobbelde ik naar de deur toe en sloot mijn kaken om de klink. Na een paar keer proberen hoorde ik een zachte klik. De deur was open! Haastig ging ik erdoorheen. Een zoute bries vulde mijn neusgaten. Ik stond buiten, op het dek van een enorm schip. Land was nergens te bekennen.
Oh, hemel.
Moeizaam liep ik verder en nam mijn omgeving in me op. Het was echt een enorm schip. Ik stond op het achterdek, vlakbij het roer. Een klein trapje leidde naar beneden en van daaruit was het één en al bedrijvigheid. Matrozen renden af en aan om touwen steviger vast de maken, goederen van het dek naar beneden te slepen en te zorgen dat niemand elkaar in de weg liep.
“Zo, ben je weer wakker, meisje?”
De oude man van eerder stond aan het roer en keek over zijn schouder naar mij. Ik zette een paar aarzelende stappen naar hem toe.
‘Waar ben ik?’ vroeg ik, maar natuurlijk verstond hij me niet.
“Ah, je ziet er al een stuk beter uit dan een paar dagen geleden. Dat is mooi. Je baasje zal er wel blij mee zijn.”
‘Flynn? Is hij hier? Is er iets met hem gebeurd?’ riep ik geluidloos. Op dat moment stormde er iets bruinharigs de trap op, schreeuwde "CHESTER!" en wierp zich vol tegen me aan, zodat we beide een heel eind over het dek rolden.
“Je leeft nog! Ik wist wel dat het weer goed zou komen! Doe dat nooit, nooit, nooit meer, hoor je?!”
Mijn ribben kraakten protesterend toen hij me zo hard omhelsde dat het meer aanvoelde als een dwangbuis. Verward keek ik van Flynn naar de oude man en vroeg me af hoe ik in ’s hemelsnaam hier terecht was gekomen. Flynn voelde echter niet de behoefte om het aan zijn huisdier uit te leggen en wendde zich enthousiast naar de man met de blauwe ogen.
“Hij ziet er weer helemaal gezond uit, Jurre!”
Jurre? Jurre als in de broer van Janet? Kapitein Jurre?
“De zeelucht heeft haar goed gedaan,” knikte Jurre tevreden, “over een paar dagen springt ze weer rond als een jonge pup. Ga nu terug naar je post, Flynn. Kraakarm heeft hulp nodig met die touwen.”
Flynn knikte stralend en stuiterde de trap weer af. Hij rende een tijdje over het dek heen, waarna hij achter een knokige man ging staan en begon te helpen met het hijsen van de zeilen. Even keek ik toe, en wilde toen achter de jongen aangaan. Jurre stak echter zijn been uit en hield me tegen.
“Hier blijven, hond. Je kunt je voorpoot nog niet gebruiken, en daarbij loop je mijn bemanning alleen maar in de weg.”
Ik keek hem boos aan, maar deed wat de man zei. Hobbelend liep ik naar hem toe en ging naast hem liggen. Jurre glimlachte,
“Braaf zo. Jij bent een slimmerd, of niet, meisje? Dat is goed. We zitten nog wel een paar weken met elkaar opgescheept, dus we kunnen maar beter goede vrienden worden. Denk je ook niet?” Jurre leunde op het roer en staarde naar de horizon. “Ik snap alleen niet waarom die jongen je Chester blijft noemen, terwijl je een vrouwtje bent.”

Het schip van Jurre heette Maria, naar zijn jongste zusje. In de dagen daarna kwam ik stukje bij beetje achter wat er allemaal gebeurd was nadat ik bewusteloos was geslagen. Jurre, de handelskapitein, was na maanden van reizen op zee eindelijk in een haven aangekomen. Hij had zijn bemanning een paar dagen rust gegeven en was landinwaarts getrokken met zijn eerste stuurman, Keith Burow, om voedsel en handelswaar in te slaan. De twee mannen hadden echter zin in een wandelingetje en waren buitenom gegaan. Een paar blokken verderop klonk hulpgeroep en gedreun van hoeven, waarna Jurre meteen zijn wapen had getrokken en op het geschreeuw afging. Het bleek de groep rovers te zijn die mij en Flynn aanvielen. Samen waren Jurre en Keith een indrukwekkende verschijning, en met meer bluf dan wijsheid hadden ze de groep op de vlucht gejaagd. Ik had daarvoor echter de volle laag gekregen. Jurre had geen tijd meer om een heler te zoeken en bracht mij, Flynn en Faust rechtstreeks naar zijn schip, waar hij de heler van zijn bemanning opdracht gaf om zich over me te ontfermen. Dat was ruim vier dagen geleden.
Ondertussen had Flynn zich zijn opdracht herinnerd en de brieven aan de kapitein bezorgd. Eentje was onbelangrijk, maar de andere bleek verrassend genoeg van Janet te zijn. De vrouw schreef over Flynn en Chester, hoe we haar ketting terug hadden gebracht en de kinderen van haar dorp gered hadden. Ze was vol lof, en aan het einde van haar brief stond een wel heel onverwacht verzoek.
“Knul… ze wil dat ik je opneem in mijn bemanning, om je de wereld te laten zien,” zei Jurre, toe hij klaar was met het lezen van de brief. “Janet moet wel een heel hoge dunk van je hebben, dat ze me dit wil laten doen.”
Flynn had niet kunnen weigeren. Daarbij was hij veel te bezorgd over mij en wist hij geen andere heler te vinden. Maar eigenlijk wilde hij dolgraag de zee op, en daarom voer Jurre twee dagen later uit met een nieuw bemanningslid aan boord.
Zodra ik weer een beetje kon lopen, ging ik op zoek naar het derde lid van onze groep. Ik vond Faust vlak onder het dek. Hij had zijn eigen plekje gekregen en stond op een dikke laag stro, al scheen het avontuur op zee minder fijn te vinden als zijn meester.
De bemanning van Maria bleek heel aardig te zijn. Ze namen Flynn snel op in hun midden en verwenden mij met versgevangen vis en schaaldieren, net zo lang tot ik weer helemaal beter was. Vooral de kok en de kapitein waren weg van me. Ze lieten me kleine karweitjes doen en waren helemaal in de wolken als ik iets voor ze deed voordat ze het me moesten opdragen.
Ook leken de mannen elkaar bijnamen te geven, de vreemdste bijnamen die ik ooit had gehoord. Kraakarm, een al wat oudere man, had een lichaam dat zo knokig was dat zijn ledematen erger kraakten als het onderdek als hij zich bewoog. Zo was er fluimbek, sprinkhaan, kreeftenpoot voor de kok en meneer blauwbaars voor Jurre, de kapitein. Zelfs Flynn kreeg na een paar dagen zijn eigen bijnaam.
“Hé, potje! Je maakt het touw op de verkeerde plaats vast!”
Flynn keek, schrok een kreeg een rood hoofd. Snel maakte hij de knoop weer uit elkaar en knoopte het op de goede plek vast. Keith lachte.
“Je hoeft niet zo te schrikken, hoor. Ik was ook eerst net zo’n landrot als jij. Je leert het vanzelf. En zo niet, dan we zijn over twee dagen bij ons volgende stoppunt. Oh, trouwens, vanavond is het tijd voor de verhalen. Kijk er maar naar uit, potje!”
Flynn grijnsde en knikte. De jongen leek het prima naar zijn zin te hebben, ondanks de bijnaam. Hij vond het geweldig om in de touwen te klimmen zo hoog als hij kon, en dan te genieten van het uitzicht. Ook ik had het wel naar mijn zin.
Die avond werd er zorgvuldig een vuur aangelegd op het dek en verzamelde driekwart van de bemanning zich voor het verhalen vertellen. Ik had van de bootsman gehoord dat het een leuke gebeurtenis was. De mannen deden een wedstrijd om te zien wie er het beste verhaal kon vertellen. Dat deden ze al jaren, en de winnaar was steevast de stuurman. Keith Burow was in de wieg gelegd voor het zeemansleven. Hij werd geboren in de haven, maakte zijn eerste stapjes bij de orkaaneilanden, leerde lezen en schrijven in het kraaiennest en, volgens hem, was zijn leven sindsdien één en al avontuur geweest. Ook deze avond hield hij de mannen moeiteloos in zijn ban. Als een artiest bewoog hij met zijn armen heen en weer en beeldde uit wat hij aan woorden tekortschoot.
“We zaten als ratten in de val, blauwbaars en ik. De mannen hadden ons ingesloten en we konden geen kant op. Er waren wel vier zwaarden op elk van ons gericht. We zouden vissenvoer zijn geworden, als die vrouw er niet was geweest.”
“Vrouw?” zei kraakarm verbaasd. Keith glimlachte geheimzinnig.
“Jazeker. Ik ben haar naam nooit te weten gekomen, maar ze woonde in het gebouw waarnaast wij ingesloten waren. Je zal het niet geloven, maar die vrouw klom over de muur heen om ons te helpen met vechten. En vechten deden we! Blauwbaars en ik brachten het er niet zo slecht vanaf, maar jullie hadden de vrouw moeten zien. Ze konden haar met geen vinger aanraken. Deze dolk kreeg ik van haar na het gevecht, zolang we beloofden om tegen niemand te vertellen dat we haar gezien hadden.”
Hij haalde de dolk uit de schede en liet hem onder de mannen doorgeven. Flynns ogen glinsterden bij het zien van het wapen en hij raakte zijn eigen dolk aan.
“Hé, potje! Jouw beurt,” zei Keith opeens grijnzend. “Vertel eens wat over jouw avonturen voordat je hier eindigde. Blauwbaars hier wilde ons niets vertellen, en we zijn allemaal nieuwsgierig. Nietwaar, jongens?”
De mannen joelden en knikten. Flynn keek even van de één naar de ander, maar grijnsde toen breed en begon te vertellen.
“Hier waren we, Chester en ik, helemaal alleen in een dorpje waar we nog nooit eerder geweest waren. De vrouwen vluchtten voor ons weg, en het zag eruit alsof de mannen ons wilden lynchen. Bleek dat er de afgelopen paar dagen kinderen uit het dorp werden geroofd. Niemand wist wie het deed, of waar hij ze heenbracht. Die nacht gingen Chester en ik op onderzoek uit. We werden naar de bossen in de heuvels getrokken, en waar we daar op stuitten… heeft iemand van jullie ooit een geest gezien?”
Fluimbek en Keith schudden hun hoofd.
“Wij ook niet, maar dat was de eerste keer. In het begin zag ik ze niet eens. Maar Chester wel! Hij verdedigde me tegen het ding, en werd tegen een boom aangesmeten. De geest had hem bijna gewurgd, tot hij hem van zich af wist te werpen. Ik ben van mijn leven nog nooit zo bang geweest. Ik rende meteen naar hem toe, maar…”
Glimlachend luisterde ik naar zijn verhaal. De jongen deed zijn uiterste best om net zo goed te vertellen als de mannen vóór hem. Hij had een blos op zijn wangen en zijn groene ogen schitterden in het licht van de vlammen.
Niet lang na Flynns verhaal was het de beurt aan Jurre. Hij vertelde een verhaal over een ver weg gelegen land met zandheuvels, leeuwen van steen en verborgen tombes. Het klonk mij een beetje onecht in de oren, maar de bemanning luisterde geboeid. Er kwamen nog vele verhalen daarna, en langzaam aan zochten de mannen hun slaapplaats op. Na een tijdje was ook Flynn het zat. Hij stond op, rekte zich uit en riep me bij zich.
“Kom op, jongen. Het is bedtijd.”
Rustig kwam ik overeind en volgde de jongen. Flynn en ik hadden een hut voor onszelf gekregen, vlak naast de kapitein, die net groot genoeg was voor een hangmat en een kleed op de voer voor mij. Het kostte een paar pogingen voordat Flynn helemaal in de hangmat lag, waarna hij zich comfortabel uitrekte en mij een aai over mijn kop gaf.
“Weet je, Chester, ik zou dit wel voor de rest van mijn leven willen doen.”
Ik bromde wat en rolde me onder de jongen op.
“Misschien ben ik wel voor de zee geboren. Misschien moet ik wel kapitein worden, net als Jurre. Misschien moet…” Hij gaapte. “Misschien krijg ik wel mijn eigen schip. Dan ga ik varen zo ver ik kan, tot het randje van de wereld. Ga jij dan met me mee, Chester?”
‘Misschien. We zien nog wel, Flynn.’
Everyone is weird. And if someone's normal, then that's the weirdest one of all.
monsterous
Potlood
Potlood
Berichten: 55
Lid geworden op: 30 aug 2011 21:09

yimiki schreef:“Ik snap alleen niet waarom die jongen je Chester blijft noemen, terwijl je een vrouwtje bent.”
Geweldig, hahaha ^^ Super stuk weer! Was even bang dat Chester alleen op dat schip zou zitten, maar gelukkig niet, haha! Ben benieuwd naar je vervolg.
yimiki
Balpen
Balpen
Berichten: 190
Lid geworden op: 10 nov 2008 21:47

Flynn was een jongen die nog in slaap zou vallen als er een aardbeving onder zijn neus plaatsvond. Hij was na een paar minuten al begonnen te snurken, en merkte er niets van dat het schip steeds heftiger heen en weer begon te schommelen. De hangmat ving het gedein van de zee op, maar ik werd op mijn kleedje de hele kajuit door geveegd. Geïrriteerd groef ik mijn nagels in het hout. De boot onder me kraakte. Was er een storm op komst? Of zaten we er al middenin? Van boven het dek klonken mannenstemmen.
Ik besloot om op te staan en te gaan kijken. De deur van Flynns kajuit was dicht, maar ik was ondertussen erg handig geworden met deurklinken. Na een paar pogingen zwaaide de deur open en werd ik bijna tegen de muur aangeblazen door de wind.
Het was veel erger dan ik verwacht had. Buiten was alles één grote chaos; mannen renden af en aan om alles was los op het dek stond naar beneden te krijgen. Ze hadden allemaal een lang touw om hun middel, waarvan het uiteinde aan één van de drie masten was vastgeknoopt. De golven beukten zo woest tegen de zijkanten van het schip dat er om de haverklap een golf water over het hout heen rolde, tot zeer veel ongenoegen van Jurre. De man stond wijdbeens achter het roer en vloekte luid toen een handvol kratten overboord sloeg, meegenomen door de wilde golven.
“We waren niet voorbereid op een storm!” bulderde hij boven het gehuil van de wind uit. Achter me sloeg de deur naar Flynns kajuit met een klap dicht. “Keith! Waar blijven die netten voor de kratten?”
“Weet ik niet, kap’tein!” riep Keith terug. Hij was druk bezig zijn eigen touw vast te knopen. “Maar dit houden we niet lang vol als we niet- Chester, kijk uit!”
Razendsnel draaide ik me om, maar het was al te laat. Een metershoge golf rolde over de reling en beukte tegen me aan. Alle lucht werd uit mijn longen geperst toen ik vol tegen de grond smakte. Het water liet me echter niet los en had me mee de zee in gesleept als ik me niet net op tijd vastbeet in de spijlen van de trap. Kletsnat kwam ik weer overeind.
“Laat iemand die hond naar beneden brengen!” schreeuwde Keith. Niemand verstond hem onder het gebulder van de wind en de zee. Ik schudde mijn vacht uit en keek naar de lucht; hij was pikzwart en leek te draaien.
“Keith! Controleer de touwen! Ik ben niet van plan om vandaag ook maar één iemand aan de zee te verliezen!”
“Ja, kap’tein!”
Keith glibberde over het dek heen en baande zich een weg naar de middelste mast, waar hij stuk voor stuk aan de touwen begon te trekken. Zodra hij vond dat ze strak genoeg zaten, liet hij de mast voor wat hij was en rende naar de volgende. Het schip helde weer vervaarlijk ver naar links. De netten, die de mannen een moment geleden over de stapel kratten hadden gegooid, glipten uit hun handen toen ze ze vast wilden maken en de hele stapel begon over het hout te glijden. Keith zag ze niet.
‘Keith! Achter je!’ gilde ik. De man keek niet op of om en glibberde in één streep naar de mast, terwijl de krattenstapel steeds sneller op hem af schoof. Ik sprong het trapje af en rende zo snel mogelijk naar hem toe.
“Chester, NEE!”
‘Kijk uit!’
Mijn plan was om over de stapel heen te springen en de man weg te duwen, maar mijn poot bleef haken in het net en ik duikelde naar beneden. Met een harde bonk kwam ik tegen de rug van de stuurman aan. Die was daar niet op bedacht en viel eveneens, waarna we samen de mast op een haar na misten. Achter ons klonk een enorme dreun; de kratten hadden het hout geramd.
Keith en ik kwamen pas na een paar seconden tot stilstand. Haastig krabbelde de man overeind en keek om, naar de plek waar hij een moment geleden nog geweest was. Er was geen centimeter ruimte meer tussen de kratten en de mast.
“Bedankt,” zei hij, “ en ga mee. Kijk voor me uit terwijl ik de touwen controleer, wil je?”
Ik blafte luid en hielp Keith om bij de mast te komen. We werden een tweede keer bijna omver gehaald door een gigantische golf, maar hielden stand en kwamen in één deel bij de mast aan. Keith liet me los en begon aan de touwen te trekken. Hij was net klaar met de derde toen de vijfde losschoot. Een man die zich aan zijn touw vast vastgehouden schreeuwde het uit en werd meteen door de zee meegetrokken. Keith sprong achter het touw aan. Hij kreeg het te pakken en gleed op zijn buik verder; de andere man was al over de reling verdwenen.
“GEKKO! IK HEB HULP NODIG HIER!”
De man met de bijnaam gekko draaide zich om en kloste op Keith af om zijn stuurman te helpen, maar Keith gleed sneller bij hem vandaan dan hij kon rennen. Ik schoot langs de matroos heen en groef mijn tanden in Keiths been. De man gaf een schreeuw.
‘Zlig ztil,’ gromde ik, met mijn bek vol stof. Met mijn gewicht erbij werd de man niet verder weggesleurd. Gekko greep ook het touw beet en ik liet Keith los, zodat hij overeind kon krabbelen. Daarna plaatste ik mijn kop in zijn maagstreek en duwde zo hard ik kon. Stukje bij beetje liepen we achteruit, gehinderd door het water en het geschommel van de boot.
“Nog een klein – stukje!” riep Keith. Hij gaf een gigantische ruk aan het touw en schoot naar achteren, met mij en Gekko achter zich aan. De matroos aan het andere einde van het touw haakte zijn arm om de reling en slaagde er zo in om weer naar boven te klimmen. Dankbaar keek hij ons aan.
“Bedankt, Keith, Gekko.”
“Bedank de hond,” zei Keith. “Zonder hem lag je nu al op de zeebodem.” Hij streelde mijn vacht even en sprong toen op.
“Oké, Chester, bedankt voor de redding! Maar ga nu terug naar Jurre. We zien je hier niet, en straks staan we nog op je!”
Ik blafte ten teken dat ik het begrepen had en glibberde terug naar de trap. Flynn was inmiddels ook wakker geworden; de boot had zo’n erge zwiep gemaakt dat hij uit zijn hangmat gevallen was. Met grote ogen stond hij naast Jurre en hield zich vast aan de reling.
“Heerlijk weertje voor een nachtje op zee, vind je niet?” riep Jurre boven het lawaai van de wind uit. Ongelovig keek Flynn hem aan.
“We gaan bijna ten onder! En u vindt dit goed weer?”
“Beter kan niet! En wij zeelui zijn wel wat gewend. Dit is niets, vergeleken met de draaikolk waar we een paar jaar geleden in terecht kwamen! Geen zorgen, dit is over een paar uur weer voorbij en dan kunnen we morgen heerlijk in de zon zitten!”
Flynn wist duidelijk niet of hij hem nu moest geloven of voor gek moest uitmaken. In plaats daarvan stuurde de man hem en mij terug de kajuit in, om risico’s te voorkomen.
En Jurre kreeg gelijk. Er gleed niemand meer overboord, en na een paar uur was het ergste van de storm weggetrokken. De wind ging liggen en ook de zee hield langzaamaan op met deinen en golven. Opgelucht haalde de bemanning adem. Flynn en ik werden weer uit de kajuit gelaten en vierden de goede afloop samen met de rest van de bemanning. Kreeftenpoot, de kok, kreeg de opdracht om iets voor de mannen uit de kombuis te halen en kwam terug met een krat vol wijn. Gulzig drongen de mannen zich om hem heen, verdeelden de glazen en dronken van het vocht.
“Op de goede afloop!”
“Een toost!” riepen de mannen instemmend. “Op de vrouwe van het water, dat ze vandaag niemand meenam! Het is dankzij haar!”
“Het is dankzij Chester,” zei Keith. De mannen keken hem aan.
“Hij heeft mij en kraakarm gered toen we het water in gesleurd werden, en hij duwde me weg van de kratten. Als Chester er niet geweest was, waren we vast veel meer mannen aan de zee verloren.”
“Ik zag het,” knikte kreeftenpoot. “Die hond sprong over het hele dek heen om ons te helpen. Hij verdient een toost.”
Er werd geknikt. Jurre glimlachte, kwam naar voren en aaide me over mijn kop.
“Daar ben ik het helemaal meer eens. Wat zeggen jullie ervan als we haar op een groot, sappig stuk biefstuk trakteren, zodra we weer aan land zijn?”
Het water liep me in de mond. Biefstuk! Vlees! Aan boord aten de mensen gerookt en gepekeld voedsel, en vingen ze voor mij af en toe een visje. Oh, hoe erg verlangde ik naar vers vlees! Als dat eens zou kunnen!
Keith glimlachte en hief zijn glas. “Goed idee. En nu een toost! Op Chester en Flynn, onze nieuwe scheepsmaatjes!”
“Ja! Op Flynn!”
“Op Chester!”
De bemanning dronk hun glazen leeg en haalde toen een tweede en derde krat naar boven, die onder luid gelach werd opengemaakt. Jurre haalde goedmoedig zijn schouders op toen Flynn hem ernaar vroeg.
“De regel hier is geen alcohol drinken onder werktijd, tenzij we uit een levensgevaarlijke situatie zijn ontsnapt. De mannen hebben al een tijdje geen drank meer geproefd, dus is het niet meer dan redelijk dat ik ze nu even hun gang laat gaan. Ik heb zelf ook wel zin in een glaasje. Excuseer me, knul.”
Met een grijns stapte hij langs de jongen heen en drong tussen de mannen, op zoek naar een fles die nog vol was. Flynn keek even toe, en ging toen op het trapje zitten.
“Dat had makkelijk heel verkeerd af kunnen lopen, of niet, Chester?” zei hij. “Ik heb nog nooit zo’n storm meegemaakt. Ze worden bij ons thuis nooit erger dan regenbuien. Ik weet niet… ik weet niet of ik daar wel aan kan wennen.”
Ik zei niets en ging naast hem zitten. De jongen aaide me over mijn rug en krauwde achter mijn oren, mijn favoriete plekje.
Opeens liep er een rilling over mijn rug die niets met zijn geaai te maken had. Het werd ijskoud in mijn binnenste en met een ruk hief ik mijn hoofd op. Een vreselijk onheilspellend gevoel verspreidde zich vanuit mijn borst. Flynn trok verbaasd zijn hand terug.
“Wat is er, jongen?”
Ik stapte langzaam van hem weg en liep over het dek heen. De stemmen en het gelach van de bemanning leken meer te verstommen bij elke stap die ik zette. Uiteindelijk kwam ik bij de voorste mast uit en keek naar boven. Al mijn nekharen gingen overeind staan. Een laag, dreigend gegrom kwam uit mijn keel, maar dat verstomde abrupt toen ik beter keek.
Er zweefde een meisje bij de voorsteven.
Everyone is weird. And if someone's normal, then that's the weirdest one of all.
-Maaike-
Computer
Computer
Berichten: 2696
Lid geworden op: 27 okt 2010 18:51

Wat heerlijk om over het zeeleven te lezen! Een van de beste onderwerpen om over te schrijven, ik hoop dat Flynn nog lang aan boord blijft!

Spannend einde! Schrijf snel verder! :D

Groetjes Maaike
- Never give up on anything, because miracles happen every day -

My head is a jungle...
yimiki
Balpen
Balpen
Berichten: 190
Lid geworden op: 10 nov 2008 21:47

Ze zag er niet ouder uit dan een jaar of twaalf en had lang, ravenzwart haar. Met bloedrode ogen keek ze op me neer. Ik werd gevangen door die ogen, kon niet meer wegkijken en begon van top tot teen te trillen. Een geweldige kracht leek op me neer te drukken en duwde me langzaam op de grond. Het meisje opende haar mond en zei iets tegen me- woorden die ik niet kon verstaan.
“Chester? Wat ben je aan het doen?”
Flynn was achter me aan gelopen en kwam vlak naast hem tot stilstand. Ik wilde roepen dat hij niet dichterbij moest komen, dat hij weg moest gaan, er kwam geen geluid uit mijn bek. Zachtjes legde Flynn zijn hand op mijn rug.
“Wat is er, jongen? Ben je geschrokken van de-“
Ook zijn adem stokte in zijn keel het meisje zag. Dit was geen dreiging of magie- wat ze met haar uitdrukkingsloze gezicht uitstraalde en recht op ons afvuurde, was pure moordzucht. Flynn ging half voor me staan en staarde omhoog naar de geest- was het eigenlijk wel een geest?
‘Wie ben jij? En wat doe je hier?’ gromde ik boos, zodra ik mezelf weer een beetje in de hand had. Het meisje tilde haar hand op en wees op mij. Een enkele windvlaag streek langs mijn gezicht, maar wat er daarna gebeurde, was genoeg om een normaal mens zijn verstand te laten verliezen.
Achter haar verzamelde alle warmte in de omgeving zich en vormde een enorme vuurregen, die recht op ons af schoot. Vuur! Ze schoot met vuur! Die geest kon met vuurbollen schieten? Dat was niet mogelijk! Ik piepte en wilde wegspringen, maar haar ogen sperden zich verder open en ik kon geen kant op. De vuurbollen deden haar haren oplichten toen ze zich een weg langs het meisje baanden en recht op hun doel afvlogen – mij.
“Kijk uit!”
Flynn greep me beet en trok me met een bovenmenselijke inspanning achteruit. Het vuur miste me op een haar na en ramde zich in het hout. Maar dat was goed. Er was net een storm geweest, en al het hout was nat. Het was niet mogelijk dat er nu-
“Brand! Er is brand!”
Met grote ogen van angst keek ik toe hoe de vlammen zich razendsnel over het dek verspreidden. De hitte was ondraaglijk. Ze joegen achter de nu schreeuwende bemanning aan en sloten mij en Flynn in. Flynn probeerde me overeind te trekken, maar ik kon nog steeds geen vin verroeren en staarde verstijfd van angst naar het meisje.
“Chester, kom op! Word wakker!”
‘Herinner je taak hier, Kiren,’ sprak het meisje tegen me. Een tweede vuurzee verzwolg het achterdek en sloot alle mannen van elkaar af. Flynn was ten einde raad en begon me naar de reling toe te duwen. Het meisje kwam dichterbij en hief haar arm opnieuw op.
“NEE! Laat hem met rust!” schreeuwde hij. “Chester is mijn hond en ik laat je hem geen pijn doen! Het kan me niet schelen wat je bent ! Ga weg!”
‘Ga aan de kant, mens,’ zei het meisje. Haar stem was kil en moordzuchtig, maar Flynn gaf geen millimeter mee.
“Probeer het maar.”
‘Nee, Flynn, ga voor me weg!’
Langzaam kreeg ik het gevoel in mijn poten weer terug. Ik ging onhandig staan. Flynn dwong me verder achteruit, van de geest weg en steeds dichter naar de reling toe.
‘Flynn, ga aan de kant!’
‘Nee! Ik laat mijn huisdieren niet in de steek!’
Even bleef ik verbluft staan. Flynn ook. Toen beseften we dat we elkaars gedachten hadden gehoord.
“Chester…”
Toen het meisje een tweede arm ophief, tilde hij me op en gooide me over de rand van de boot heen. Ik piepte geschokt en viel meters naar beneden. Het water kwam hard aan. Met een plons verdween ik onder het wateroppervlak en kwam proestend weer boven. Een vierkant stuk hout, losgeraakt tijdens de storm, dreef vlak bij me. Ik peddelde erheen en trok me met mijn tanden en klauwen uit het water.
‘FLYNN! Wat doe je?! Hijs me weer op!’
Ik keek om en mijn hart leek stil te staan. Het hele schip stond in lichterlaaie. Vlak voor de vlammen stond Flynn, met zijn vuisten gebald en een woedende blik in zijn ogen. Hij staarde strak naar de geest. Zijn mond ging op een neer, maar de woorden drongen niet tot me door. Wat er daarna gebeurde echter wel.
Het schip had een kruitkamer.
‘NEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEE!!!! FLYNN!’
Met een enorme knal explodeerde het kruit in de kruitkamer en nam de halve boot met zich mee. De vloer onder Flynn werd weggeblazen en de jongen zelf verdween in de pikzwarte rook. Er klonk geschreeuw. Het andere deel van het schip kraakte oorverdovend en begon toen het water in te zinken. Ik sprong het water weer in en probeerde naar het ding toe te zwemmen, maar de golven en de hitte hielden me tegen.
‘Nee! Nee, nee, nee!’
Wanhopig zocht ik het water af naar Flynn. Jurre. Keith. De kok. De bootsman. Iemand. Wie dan ook. Maar het oppervlak was levenloos. Een gehuil welde op vanuit mijn keel, maar ik duwde het terug en wendde me woedend naar de geest.
‘JIJ! Wat heb je gedaan?!’
De zwartharige daalde tot vlak boven het water en staarde me strak aan. De moordlust verdween langzaam uit haar ogen.
‘Jij… herinnert je niets meer…?’
‘Nee! Dat maakt niet uit! Wie denk je wel dat je bent om mijn vrienden aan te vallen?! BRENG ZE TERUG!’ gilde ik.
‘Mijn naam is Cheren… maar jij… je bent nog niet zover.’
Er verscheen een uitdrukking in de ogen van het meisje die ik niet begreep, en tot mijn ontsteltenis begon ze te vervagen. Eerst verdween haar lichaam, toen haar gezicht en uiteindelijk waren ook haar haren en bloedrode ogen verdwenen. Ik bleef alleen achter, met het geluid van een brandend en zinkend schip. Langzaam klom ik weer op het stuk hout en keek naar de vlammen. Ze verzwolgen het hele bovengedeelte, maar doofden langzaam uit toen ze verder naar de bodem gingen. Ik merkte niet dat ik langzaam van de boot wegdreef. Al waar ik aan kon denken waren de gezichten van de mensen aan boord. Jurre… Keith… leefde er nog iemand? Was er iemand aan die explosie ontsnapt? Mijn geest hoopte, maar mijn hart wist het werkelijke antwoord. Als er iemand aan ontkomen was, zou ik ze nu moeten zien. Maar ik zag niemand. Ik was helemaal alleen.
Iedereen was dood.
Het gehuil dat ik zo lang tegengehouden had, kwam eindelijk naar buiten. Het schalde over de hele zee heen en klonk schril en onaards, maar dat kon me niets schelen. Ik huilde tot ik geen adem overhad en begon toen overnieuw. Mijn kreten bleven onbeantwoord.
Hij was weg. Flynn was dood. Faust was dood. Iedereen was dood, en dat was mijn schuld. Ik verloor alle besef van tijd terwijl ik onafgebroken naar de lucht huilde en het schip steeds kleiner werd, tot het niet meer was dan een gloeiend stipje aan de horizon. De lucht werd steeds donkerder onder mijn huilen. Ik zat midden op zee. In mijn eentje.

Ik was alleen.
Everyone is weird. And if someone's normal, then that's the weirdest one of all.
monsterous
Potlood
Potlood
Berichten: 55
Lid geworden op: 30 aug 2011 21:09

Neeee! Nee, nee, nee! Wat doe je nou? Ze mogen niet dood zijn! En ik ben nu echt heel erg benieuwd naar dat meisje.. ze kent Chester overduidelijk wel, maar hoe?!

Oké, je moet echt heel snel verder gaan, vóór ik ontplof van nieuwsgierigheid!
-Maaike-
Computer
Computer
Berichten: 2696
Lid geworden op: 27 okt 2010 18:51

:shock: Je laat Flynn sterven? :shock: dat is.... zoo... gemeen! :o Dat had ik zo niet zien aankomen :P

Wel heel goed omschreven! Zowel hoe je de boot laat ontploffen als de wanhoop en eenzaamheid van Chester. :D

Schrijf snel verder!!

Groetjes Maaike
- Never give up on anything, because miracles happen every day -

My head is a jungle...
yaraa
Puntenslijper
Puntenslijper
Berichten: 35
Lid geworden op: 11 aug 2011 18:44

zou chester haar echte naam kiren zijn? en wat moet ze daar doen? wat moet ze zich herinneren? Leeft de bemanning nog? aaaaaahhhhhh wat erg ik wil het weten.

ik lees al de hele tijd mee maar had geen tijd te reageren maar wat een mooi verhaal ik blijf dit zeker volgen
yimiki
Balpen
Balpen
Berichten: 190
Lid geworden op: 10 nov 2008 21:47

@ Maaike, yaraa & monsterous: Eheheheheh =P Sorry, maar voorlopig krijgen jullie daar nog geen antwoord op. >=)

------------------------------------------------------

5.

Een meeuw vloog krijsend over mijn hoofd heen. Ik lag stilletjes op het vlot, met mijn ogen op het water gericht en mijn geest weggestopt in een donker hoekje van mijn bewustzijn. De golven brachten het stuk hout beurtelings omhoog en omlaag, op de deining van de zee. Mijn staart dobberde in het water, maar ik lette er niet op. Denken kon ik niet. Als mijn geest weer actief werd, zou ik me herinneren wat er op het schip gebeurd was. Ik kon die herinnering niet aan. Nog niet.
Misschien wel nooit.
Voor mijn gevoel dreef ik al een eeuwigheid in zee. De zon was een paar keer opgekomen en weer ondergegaan, maar ik hield de tel niet bij en verloor mezelf in het ruisen van het water. Af en toe schoot er iets onder me door wat op een vis leek. De wind kwam terug; golven werden groter en tokken mij en het vlot met zich mee. Op en neer. Op en neer. Op en neer…
Langzaam werd het water warmer. De meeuw was terug, met een paar van zijn vrienden. Krijsend en roepend vlogen ze over me heen, daalden om te zien of er iets eetbaars op het vlot lag en vlogen toen teleurgesteld weer weg.
Modderig zeewier gleed tussen mijn tenen door. De golven werden wild, kregen schuimkoppen, sloegen toen over me heen en trokken me van het vlot af. Er stroomde zout water in mijn bek. Wat smaakte dat smerig, zout water. Ik werd onder het wateroppervlak getrokken en toen greep een grote golf me vast. Hij tilde me hoog op, duwde me een eindje voor zich uit en gooide me toen op het droge.
Met een smak kwam ik op het grind terecht. Ik kreunde zachtjes en probeerde om me heen te kijken, maar mijn zicht was wazig door de honger en de uitputting. Verder dan de eerste paar kiezels kwam ik niet. Ten einde raad liet ik mijn kop vallen op het strand en bleef stil liggen. Het was genoeg geweest.
Ik was op.
Vanuit de verte klonk gezang. Het was hoog en zuiver, en leek mijn binnenste te verwarmen bij elke noot. Het was een meisje, dat aan het zingen was. Haar stem werd luider, en nu hoorde ik ook voetstappen. Ze was op weg hierheen. Was ik soms dood, en kwamen de geesten me halen?
Opeens hielden de voetstappen op en stokte de stem van het meisje. Ze ademde verschrikt in en begon toen te rennen. Haar voetstappen dreunden over de grond, slipten en kwamen vlak naast me tot stilstand. Twee zachte handen aaiden over mijn vacht. Het meisje zei niets, maar liep om me heen en begon met het gestrande vlot te slepen. Ze zeulde het mee tot vlak naast me en trok mij toen aan mijn nekvel het hout op, waarna ze het hele pakketje moeizaam over het grind sleepte. Ik wist niet wie ze was of waar ze me heen bracht, en had de kracht niet om erover na te denken. Het ruisen van de zee werd steeds zachter, tot het ten slotte helemaal verdween en plaatsmaakte voor het geluid van bomen en struiken.
Een tijdje later kwam het stuk hout tot stilstand. De lange sleeppartij had het meisje vermoeid; ze hijgde en liet zich naast me neervallen. Een kommetje water werd vlak naast me neergezet. Ik verging van de dorst na al die tijd in de zon. Meteen wilde ik mijn kop optillen om de gaan drinken, maar mijn spieren weigerden dienst.
“Ik help je wel,” zei het meisje zacht. Ze schoof dichter naar me toe en legde mijn kop op haar schoot, waarna ze de kom vlak onder mijn bek hield.
“Hier. Drink maar, wolf.”
Ze had een heel melodieuze stem. Het was een fijne stem om naar te luisteren. Ik opende mijn bek en begon, likje voor likje, van het water te drinken. De wereld om me heen begon iets scherper te worden. Ik lag in een kleine, open grot, verlicht door een zon die recht naar binnen scheen. Er groeiden groter planten voor de ingang. Waar was deze plek? Was ik weer terug op het vasteland, of niet?
“Een witte wolf… hoe ben jij hier terechtgekomen?”
Ik stopte met drinken en keek naar de persoon bij wie ik op schoot lag. Het was een jong meisje, nog jonger dan Flynn, met glanzend, zwart haar dat tot haar middel kwam. Ze had een tenger lichaam en twee donkere ogen, bijna zwart, die verlegen terugkeken.
“Heb jij geen… geen baasje?”
De gedachte aan Flynn was pijnlijk. Ik duwde hem weg en dronk verder. Het meisje stak haar hand uit, alsof ze me wilde aaien, maar trok hem op het laatste moment weer terug.
“Je bent hier vast voor iemand anders. Dat moet wel. Maar waarom zie je er zo slecht uit?”
Ik trok mijn kop van haar schoot af en probeerde te gaan staan. Een enorme duizeligheid overviel me en het meisje moest me vlug opvangen om te voorkomen dat ik tegen de vlakte zou gaan.
“Oh, pas op! Je bent nog veel te zwak daarvoor. En je ziet eruit alsof je in dagen niet gegeten hebt… wacht hier! Ik ben zo terug!”
Ze stond op en rende de grot uit. Al snel stierven haar voetstappen weg en was ik weer alleen. Mijn lichaam voelde koud aan, alsof alle warmte samen met mijn energie door een putje naar buiten was gespoeld. Moeizaam kroop ik naar de rand van het vlot en groef mijn nagels in het hout. Alles draaide. Als ik losliet, zou ik vast en zeker buiten westen raken. Dat mocht niet. Ik moest wakker blijven, mezelf weer in de hand krijgen en erachter komen waar ik was.
“Ik heb vlees voor je meegenomen. Het… is niet veel, maar…”
Ik had haar niet aan horen komen. Het meisje knielde naast me neer en zette een tweede kom naast me neer, dit keer gevuld met kleine brokjes vlees. Ik liet het vlot los en begon te eten, meer om haar een plezier te doen dan omdat ik honger had. Maar na een paar brokjes moest ik het echt laten afweten. Vermoeid ging ik weer liggen en sloot mijn ogen. Het meisje schuifelde heen en weer en neuriede zacht een wijsje, waar ik heel slaperig van werd. Binnen een paar minuten stierf al het andere geluid weg en dreef ik de droomwereld in.

“Ik laat mijn huisdieren niet in de steek!”
‘Nee, Flynn! Ga terug!’
“Blijf van Chester af!”
Een val, een plons, de kruitkamer die vlamvatte-
‘NEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEEE!!!!'

Met een schok kwam ik overeind en schoot naar voren. Flynn zou de vuurzee in vallen, ik moest hem redden!
Ik struikelde over het vlot, tuimelde voorover en kwam vol op mijn snuit terecht. Verbaasd schudde ik met mijn kop en keek om me heen. Ik lag nog steeds in de grot en, aan de lucht te zien, was er veel tijd voorbijgegaan. De volle maan scheen door de opening naar binnen en er twinkelden sterren aan de hemel. Ik had vast een hele tijd geslapen.
Mijn maag knorde toen ik het vlees in het schaaltje rook. Met veel minder moeite dan een paar uur geleden stond ik op en liep naar de kom vlees toe. Hij was nog bijna helemaal vol, maar ik had eindelijk honger en viel aan. In vier happen was het vlees verdwenen. Mijn maag knorde goedkeurend, maar was nog lang niet vol en vroeg naar meer. Ik keek rond, op zoek naar het meisje. Ze was echter nergens te bekennen. Was ze weg? Waar was ze heen? Naar huis? Het kind woonde vast in een dorp. En waar mensen waren, was vlees! Het water liep me in de bek en ik besloot mijn neus achterna te gaan. Ik nam nog een paar slokken water en verliet toen de grot, de buitenwereld in.
Everyone is weird. And if someone's normal, then that's the weirdest one of all.
monsterous
Potlood
Potlood
Berichten: 55
Lid geworden op: 30 aug 2011 21:09

yimiki schreef:.. golven werden groter en tokken mij en het vlot met zich mee.
Tokken = trokken denk ik? :p

Maar echt super spannend zeg! Toch ook wel zielig voor Chester dat ze telkens bij iemand anders weer komt. En ik hoooop echt dat iedereen toch stiekem nog oké is ;$ Go on!
-Maaike-
Computer
Computer
Berichten: 2696
Lid geworden op: 27 okt 2010 18:51

Heey!

Ik vind het niet erg dat ik voorlopig nog niet achter de ware aard van dat geestenmeisje kom, ik denk dat het verhaal dan veels te snel zou eindigen. En voorlopig vind ik het nog veels te leuk om verder te lezen :D

Je hebt het op een gegeven moment over het zeewier dat tussen de tenen van Chester glijdt. Zover ik verstand heb over honden, kan ik me moeilijk tenen voorstellen? :$ bedoel je niet langs de poten?
yimiki schreef:Er groeiden groter planten voor de ingang.
Achter groter moet nog een e (grotere) of je moet grote planten schrijven ;)

Schrijf snel verder!

Groetjes Maaike
- Never give up on anything, because miracles happen every day -

My head is a jungle...
yaraa
Puntenslijper
Puntenslijper
Berichten: 35
Lid geworden op: 11 aug 2011 18:44

wacht met spanning op het volgende stukje
yimiki
Balpen
Balpen
Berichten: 190
Lid geworden op: 10 nov 2008 21:47

Mijn vacht zat vol met stukjes zand. Het zat ook tussen mijn tenen, in mijn staart en zelfs mijn bek knarste van het zand. Het irriteerde me mateloos, en toen ik een beekje tegenkwam op mijn zoektocht naar eten, aarzelde ik dan ook niet. Ik nam een aanloop en sprong met een boog in het water. Ik dook onder, kwam weer boven en spartelde rond. Stukje bij beetje spoelde het zand uit mijn vacht en werd mijn bek schoongemaakt. Ah, dat voelde een stuk beter! Ook al was ik dan een dier, ik gaf veel om persoonlijke hygiëne. En daarbij ging een vieze hond zo stinken.
opgefrist klom ik weer op het droge en schudde zorgvuldig mijn vacht uit. Ik rook nu schoon, en voelde me een stuk beter. Even later drong de geur van gebakken vis mijn neusgaten binnen.
Eten! Er was eten in de buurt! Maar waar? Ik draaide om mijn as en probeerde erachter te komen uit welke richting de geur kwam. Mijn maag knorde opnieuw luid. Ik volgde mijn neus en liep langzaam verder, naar de overkant van de beek en langs een paar vreemde struiken met dikke bladeren. De etensgeur werd sterker en tegelijkertijd zwol een vreemd geluid aan. Een laag gerommel, samen met iets wat op een fluit leek. Het klonk ritmisch en hypnotiserend en trok me aan als een magneet. Nieuwsgierig liep ik in de richting van de muziek. Het werd steeds luider, en opeens stond ik voor een rijkelijk versierde houten poort. Twee levensgrote afbeeldingen van wolven stonden op de deuren afgebeeld, die in een volledige symmetrie huilden naar de maan. De afbeelding liet mijn nekharen overeind staan en ik liep vlug verder.
Er lag een dorp achter de poort, eentje die minstens drie keer zo groot was als Swift. De straten waren breed en geplaveid, maar het gras groeide er tussendoor. De huizen waren groot en iedere deur was versierd. Soms met dieren, maar meestal met vormen en takken die in het hout gekerfd waren. De straten waren uitgestorven, maar een eindje verderop klonk nog steeds dezelfde muziek. Ik sloop voorzichtig dichterbij en schoot een zijstraatje in zodra ik iets zag bewegen. Het was een man, met rare kleren aan. Hij danste op een vreemde manier en zag mij niet. Langzaam danste hij naar links, waarna een andere man zijn plek innam en toen plaatsmaakte voor een derde persoon.
Mijn nieuwsgierigheid was gewekt. Ik keek even rond en sleepte toen een houten ton naar het laagste dak toe wat ik kon vinden. Tussen de dansers door lopen leek me geen goed idee, en vanaf de daken had ik vast een beter uitzicht. Ik gebruikte de ton als opstapje. Van daar af sprong ik het dak op en keek uit op het centrum van het dorp.
Het was een grote, open plek, die krioelde van de mensen. Ze hadden allemaal dezelfde rare kleren aan en leken in een patroon te dansen, in rijen en om een groot podium heen. Het werd van het gebouw daarachter gescheiden met een groot papieren scherm. Het ding bewoog een beetje door de wind. Over de open plek heen hingen touwen met tientallen lantaarns, die strakgespannen waren. De mensen bewogen ritmisch op de maat van de muziek en gingen steeds sneller dansen. Toen stopten de trommels en ging de fluit alleen verder. Hij produceerde een reeks hoge, schelle tonen, waar de dansers onmiddellijk op reageerden. Ze zonken neer, vouwden hun benen onder zich op en legden hun handen in hun schoot. Verwachtingsvol draaiden ze hun hoofden naar het podium. Het papieren scherm werd iets aan de kant geschoven, waardoor ik net kon zien wat erachter stond. Ik knipperde met mijn ogen.
Het meisje met de zwarte haren stond in dat gebouw, net ver genoeg weg dat de dorpelingen haar niet konden zien. Haar lange zwarte haren waren in een ingewikkelde vlecht bijeengebonden en ze droeg een vreemd, wijd gewaad. En ze was niet alleen. Er stonden vier andere meisjes naast haar, van verschillende leeftijden en met dezelfde kleding aan als zij. Ze scheen ergens ruzie om te maken. Een kind met donkerbruin haar gebaarde druk naar het meisje dat me had gered en toen naar de mensen achter het papieren scherm. Ze zag rood en haar mond ging snel open en dicht. Het meisje dat me had gered, schudde haar hoofd. Even leek het alsof de brunette haar zou aanvliegen, maar het grootste kind kwam tussenbeide. Boos sprak ze op beide kinderen in. De brunette haalde haar schouders op en liep bij het zwartharige kind vandaan. Ze stelde zich op achter het grootste meisje, waarna de andere twee kinderen meteen haar voorbeeld volgden. Ze gingen vlak achter elkaar staan en liepen naar de voorkant van het scherm, het zwartharige meisje alleen achterlatend. Die laatste ging tegen een pilaar aanzitten en verborg haar hoofd in haar armen.
Ik fronste inwendig. Waarom ging ze niet mee? Ze hoorde toch bij de groep? En waarom liet de rest haar zo gemakkelijk achter?
Ik negeerde wat er aan de voorkant van het scherm gebeurde en sprong van het dak af. Voorzichtig sloop ik om de menigte heen, uit alle macht proberend om niet gezien te worden. Even later kwam het trapje van het achterdeel van het gebouw in zicht. Ik beklom de treden en zag het meisje zitten, in precis dezelfde houding als vijf minuten geleden. Een plukje haar uit haar vlecht was losgeraakt en wiegde een beetje heen en weer in de wind. Langzaam liep ik naar het kind toe, dat opschrok van mijn voetstappen. Ze hief haar hoofd, zag mij en verstijfde. Ik kwam vlak voor haar tot stilstand en ging op mijn achterste zitten. Nieuwsgierig keek ik haar aan.
Het meisje strekte haar hand naar me uit en raakte mijn kop aan. Ik vleide me tegen haar vingers, wilde geaaid worden. Ik wilde haar bedanken voor het redden van mijn leven, maar hoe maakte ik haar dat duidelijk?
“Ben je hier… voor… voor mij?”
‘Hoe heet je, kind?’ gromde ik zacht. Mijn staart zwiepte heen en weer en mijn ogen staarden diep in de hare. Een warm gevoel verspreidde zich langzaam door mijn borst. Het was een heel prettig gevoel. Ik verbaasde me er even over, maar stond er verder niet bij stil.
Vanaf de andere kant van het scherm klonk applaus. Het meisje schrok en sprong op, waarbij ze mij per ongeluk op mijn neus sloeg.
“Oh nee, het spijt me! Dat was niet de bedoeling!”
Nerveus keek ze van mij naar het papieren scherm en weer terug. De kinderen aan de andere kant van het scherm waren blijkbaar klaar met hun optreden, want de muziek hield op en het applaus werd nog luider.
“Ik hoor daar ook te staan, weet je,” fluisterde het zwartharige meisje zacht. “Maar ik durf niet. Ze hebben het al twee keer zonder mij moeten doen.”
Ze keek weer naar het scherm en schrok toen de kinderen van eerder weer tevoorschijn kwamen. Ze zagen eruit alsof ze een reeks heel moeilijke oefeningen hadden gedaan, met rode gezichten en plukjes die loshingen uit hun vlecht. Het bruinharige meisje dat voor het optreden zo tekeer was gegaan, liep voorop. Haar ogen zochten de ruimte af en bleven rusten op het meisje naast me.
“Ik hoop dat je blij bent, Tiaro,” zei ze venijnig. “Dankzij jou hadden we de grootste problemen met de dans. Alweer! Ik kan gewoon niet geloven dat je wéér achterbleef terwijl we…”
Ze bleef midden in haar zin hangen en haar mond viel open. Met ogen als schoteltjes keek ze naar mij. De meisjes achter haar vielen eveneens stil en begonnen toen druk met elkaar te fluisteren.
“De wolf…”
“Het is de witte wolf!”
“Welnee,” snauwde het bruinharige meisje. “Die is er heus niet voor háár. Iemand zo waardeloos als zij kan toch nooit worden uitgekozen.” Ze wees met een beschuldigende vinger op Tiaro, die achteruitdeinsde. Ik had opeens het gevoel dat ik het kind moest beschermen en gromde dreigend naar de brunette. Ze leek even van haar stuk gebracht, maar snoof toen laatdunkend.
“Ach wat, dat is gewoon een vieze witte straathond. Niets bijzonders. Ik ga ervandoor. Ik heb wel belangrijkere dingen te doen dan te luisteren naar de excuses van een lafaard. Wij allemaal trouwens. Kom, Eleen, Rosa, Cathy. We gaan.”
Met die woorden draaide ze zich om en stormde het gebouw uit. De andere meisjes volgden, maar veel langzamer en keken om de paar meter over hun schouder naar mij. Het grootste meisje treuzelde ze lang ze kon, tot de brunette buiten gehoorsafstand was.
“Eleen…”
“Ik hoop dat je snapt dat we zo niet langer door kunnen gaan, Tiaro,” zei Eleen kort. Toen was ook zij naar buiten verdwenen. Tiaro zuchtte bedroefd. Ik had even medelijden met het meisje, maar vermande mezelf toen. Dat was niet mijn probleem. Ik had nu andere dingen om me zorgen over te maken. Mijn maag knorde luid, zo luid dat Tiaro het hoorde. Ze schrok en sprong overeind.
“Oh, het spijt me! Er zat nauwelijks iets in die kom vlees. Je moet wel honger hebben.”
‘Ja! Voed me!’ blafte ik instemmend. Mijn staart zwaaide vrolijk heen en weer. Er brak een voorzichtige glimlach door op Tiaro’s gezicht.
“We eten bijna nooit vlees, maar Henry heeft vast wel wat voor je als we het lief vragen. Ga je mee, wolf?”
Ik kwispelde verwoed en volgde Tiaro naar buiten.
Het meisje leidde me weg van het drukke dorpscentrum naar een lange, stenen trap die de heuvel achter het dorp opliep. Een witte poort stond aan het begin van de trap, en een tweede rees een heel eind verder de heuvel op de lucht in. Aan weerskanten van de trap groeiden weelderige struiken, bomen en bloemen. Een zoete geur dreef mijn neusgaten binnen. Die bloemen roken heerlijk, naar honing en zonlicht.
“Ik woon daarboven,” legde Tiaro uit. “Kom maar, het is niet zo hoog als het lijkt.”
Everyone is weird. And if someone's normal, then that's the weirdest one of all.
-Maaike-
Computer
Computer
Berichten: 2696
Lid geworden op: 27 okt 2010 18:51

Heey!

'K liep een beetje achter, maar ben nu weer bij :D Het was een leuk stukje om te lezen!
Al vraag ik me wel af hoe de 'rare' kleding van de mensen er uitziet. Wellicht zou je dat nog kunnen beschrijven?

Paar kleine puntjes
yimiki schreef:opgefrist klom ik weer op het droge

Hoofdletter voor Opgefrist.
yimiki schreef:Het meisje met de zwarte haren stond in dat gebouw, net ver genoeg weg dat de dorpelingen haar niet konden zien.
Ik vind 'net ver genoeg weg' een beetje apart klinken. Misschien kun je beter iets schrijven als: "ze was te ver weg voor de dorpelingen om haar te zien"
yimiki schreef:Ik beklom de treden en zag het meisje zitten, in precis dezelfde houding als vijf minuten
Extra E bij precis, precies
yimiki schreef:“Ik hoop dat je snapt dat we zo niet langer door kunnen gaan, Tiaro,” zei Eleen kort.
Ik denk dat je hier bedoelt dat Eleen kort af is ;) zei Eleen kort af

Schrijf snel verder!

Groetjes Maaike
- Never give up on anything, because miracles happen every day -

My head is a jungle...
Plaats reactie

Terug naar “De Poort naar een Andere Wereld”