Mijn eerste fantasy-verhaal

Armale
Proloog
Een paarse flits lichtte de lucht op. Gedonder klonk meteen erna. De elektrische ontladingen schoten van wolk naar wolk of zelfs naar de aarde. Heel Armale werd ondergedompeld in het licht en de regen. De burcht van de stad genaamd Geho stak met haar witte stenen sterk af tegen de donkere lucht. Voor één van de talloze ramen stond Skul. Met zijn handen achter zijn rug observeerde hij in stilte het weer en haar grilligheden. Zonder enig vertoon van emotie bekeek hij de flitsen. Jaren had hij hierop gewacht. Zou dit eindelijk de storm zijn? Rustig draaide hij zich om en liep langzaam naar de tafel in het midden van de ruimte waarin hij zich bevond. Op die tafel lag een boek dat zo te zien al eeuwenoud moest zijn. Voorzichtig sloeg Skul het boek open en begon te bladeren, elke bladzijde snel maar aandachtig bekijkend tot hij had gevonden waar hij naar zocht.
De tekening beeldde een hevige storm af, met lichtflitsen en regen. Op de voorgrond stond een mens met een hamer, op de achtergrond hingen donkere gedaantes in de lucht. De tekening was gemaakt met weinig kleur. De kleuren die er wel waren, waren somber en donker. Het zag er bijna precies zo uit als op dat moment. Het enige wat ontbrak waren de duistere figuren. Skul had zelf de hamer vast. Het was een familie-erfstuk dat van vader op zoon was gegaan. Lang geleden had zijn voorouder met dezelfde hamer deze duistere wezens verslagen. Er was vlak na het gevecht voorspeld dat dit tijdelijk zou zijn. De wezens zouden terugkeren en hun geboorterecht terugnemen. Zij zouden alle middelen daartoe gebruiken.
Een diep gerommel haalde Skul uit zijn gedachten. Het was geen gewone donder. Hij greep naar de hamer en klemde deze stevig in beide handen. Een vreemd soort energie stroomde door de hamer in hem. Het was alsof de hamer wist dat het nu zou gebeuren en zich erop voorbereidde. Voorzichtig liep Skul weer naar het raam met de hamer in de aanslag. Het gerommel hield aan, versterkte zelfs. Skuls ogen vernauwden zich om te concentreren op de horizon. Plotseling hield het geluid op. Daar, aan de horizon, zo donker dat het zelfs zichtbaar was in de stormachtige lucht kwamen vliegende wezens tevoorschijn. Het was begonnen.
Na een paar minuten leek het alsof de wezens stil bleven hangen in de lucht. Nu klonk er weer een onderaards geluid, maar het was niet hetzelfde als voorheen. Nu trilde de gehele burcht. Uit voorzorg verwijderde Skul zich van het raam. Net op tijd. Door een luide knal versplinterde het glas en woei de koude wind naar binnen. Een rilling trok door hem heen. Van buiten hoorde hij kreten van de inwoners van Geho. Het waren geen oorlogskreten. Machteloos keek hij toe hoe van boven hem een pilaar van vuur richting de huizen schoot. Na deze gebeurtenis hoorde hij hoe de bron van dit vuur rond de burcht begon te klimmen. Met elke klap voelde hij de moed dieper in zijn schoenen zakken. Dit hoorde hij tot het geluid plotseling ophield en er een enorme kop voor hem verscheen. Twee grote, gelige ogen met smalle pupillen keken hem aan. De bek ging open en Skul kon nog net zien dat er in de bek, achter de rij tanden, twee smalle buisjes zich openden voor het vuur hem overviel.