I
Er bestaat waarschijnlijk niets onopvallender, niets subtielers, dan het ontstaan van een idee. Als een geur- en kleurloos gas dat langzaam wordt opgenomen in het lichaam van een onwetend slachtoffer van een koolstofvergiftiging, zich verspreidend tot in het kleinste bloedvat, zo ook sluipt een idee binnen. Het lijkt alsof men een plots inzicht verwerft, als een pasgeborene die voor het eerst zijn ogen opent en het felle licht van een verloskamer tot zich neemt. Voor het eerst ademt het zelfstandig, losgekoppeld van de warme en veilige, maar erg beknottende omgeving waarin het zich zo lang heeft bevonden.
Zo ook zag hij plots voor het eerst in zijn leven het licht, zo ook ademde hij voor het eerst zelfstandig. Het was alsof hij net buiten zichzelf was getreden, zag dat hij geketend was, en zich tenslotte zelf bevrijdde van zijn onwetendheid waarin hij 23 jaar lang had geleefd, louter en alleen door het idee dat zich op die moment had aangeboden. Hoe dit bepaalde idee in hem was gegroeid wist hij niet, de plotse aanwezigheid ervan kon hij echter niet ontkennen. Toch viel het hem zwaar, tot dit besef te komen. Zo gaat het vaak bij gevangenen die lange tijd het echte leven niet gekend hebben en opeens weer de wijde wereld in geworpen worden. Een onwennige periode, waarbij ze opnieuw moeten leren omgaan met een nieuwe vorm van vrijheid en verantwoordelijkheid. Diezelfde vrijheid en verantwoordelijkheid die ze net zo lang hebben moeten onderdrukken, verplicht door een maatschappij die hen hiervoor incapabel had geacht.
Hij had zich echter al die jaren niet als een gevangene gevoeld, maar besefte nu pas dat hij niets meer maar ook niets minder dan dat was geweest. Net als zovelen. Gevangenen van de middelmatigheid, zoals hij het nu zelfs al durfde te noemen. Met een glimlach herhaalde hij het in zichzelf, met een wrang gevoel van trotsheid om zijn pas verworven inzicht. Gevangenen van de middelmatigheid. Dat was hij al die jaren geweest, dat was hij eigenlijk nog steeds. Het besef dat zonet tot uiting was gekomen door middel van het idee dat al die tijd onbewust in hem had gegroeid, was nog maar de eerste stap. Daar zijn geest nu wel degelijk klaar was om het juk van deze middelmatigheid van zich af te werpen, had hij nog geen flauw idee hoe dit te doen. Diep in gedachten verzonken lag hij wel urenlang naar het plafond te staren, vanuit zijn versleten zetel.
Vanochtend was hij opgestaan, zoals altijd trouwens, om kwart over zeven stipt. Maar vandaag voelde anders aan, dat wist hij vanaf het eerste moment dat hij zijn ogen opende en zijn wekker al morrend afduwde. Nog steeds nietsvermoedend, maar duidelijk gewaar van het vreemde gevoel dat hij niet kon plaatsen, haalde hij zoals gewoonlijk de krant uit zijn brievenbus, die daar al jarenlang elke ochtend werd gebracht door de postbode. Als een geroutineerde ambachtsman voerde hij de dagdagelijkse taken uit in een volgorde en snelheid waarover hij al lang niet meer nadacht. Uit bed stappen, pantoffels aantrekken, de krant halen en een kop koffie zetten. Een dag uit de duizenden, althans zo leek het. Maar hij voelde zich vreemd, al sinds hij was opgestaan waren zijn gedachten als in een nevel gehuld, het voelde aan alsof hij op de naam van een lied wilde komen waarvan hij de melodie wel kende, maar niet de tekst. Dat gevoel dat hij heel die ochtend voelde, wat hij nog het best kon omschrijven als een zachtjes opflakkerend vuurtje dat nog net genoeg zuurstof en tijd nodig heeft om te groeien, ontvlamde echter al snel tot een volwaardig vuur waarvan hij letterlijk over heel zijn lijf begon te gloeien. Alsof hij zich plots de tekst herinnerde van het lied waarover hij al heel de ochtend had gepeinsd. Alleen was het een lied dat hij nog nooit voordien had gehoord, noch had hij er de tekst van gekend. Het was het lied dat zijn leven voorgoed zou veranderen.